Een muzikale openbaring
Zolang er muziek geschreven wordt sedert het begin onzer jaartelling, dus sinds het jaar één, lukte het nog niemand een noemenswaardige Apocalyps te componeren. Ik weet niet hoe dikwijls het geprobeerd is. Dat mogen anderen naspeuren, voor wie de mentaliteit belang heeft van lieden die smullen in het verzinnen van de griezeligste schepselen en de gruwelijkste calamiteiten. Maar geen sterveling heeft het ooit klaargespeeld om van de gedrochtelijke en afschuwwekkende kastijdingen, welke een Hemelse Vader voor ondeugende kinderen volgens dat beroemde boek in petto houdt, muziek te maken welke verdient gehoord te worden, en die niet onmiddellijk in de kelder der vergetelheid neerploft. Nog nooit. Als ze bestond zouden wij er geen seconde naar hoeven te zoeken. Dat kan veilig gegarandeerd worden. De Apocalyps, met haar buitenissige monsters en monsterachtigheden, of met de uitbundige juwelierspronk der Godsstad, is misschien een geschikt onderwerp voor schilders en poëten, doch was het nimmer voor componisten.
Een historisch feit als dit, dunkt me, had Henk Badings tot wantrouwen jegens zichzelf moeten manen op de kwade dag toen hij besloot een deel der obsessies van Johannes, welke visioenen werden, op noten te zetten. Zijn onderneming verraadt de onbezonnen en vermetele wens om de eerste, wellicht de laatste en tevens, de enige te zijn, die een onbegaanbaar, uiterst gevaarlijk terrein met succes, en onder applaus, betreedt. Het spreekt immers vanzelf dat Badings' Apocalyps, wanneer zij geslaagd ware, even duidelijk de kentekenen van het superlatief onevenaarbare, onovertrefbare zou bezitten als die van Johannes, waar alles wat vermeld wordt, geschiedt in de maximale graden der ontzindheid, der ontsteltenis, of der verbazing. Dat is voor de drommel geen futiliteit. En reeds de manier waarop Badings tot zijn plan geraakte had hem argwaan mogen inboezemen. Men vertelt namelijk (ik las het in de N.R.C. geloof ik) dat een vriend, die bij Badings thuis muziek-schetsen zag liggen, enthousiast uitriep: ‘die klanken zouden passen voor een Apocalyps!’ - en dat er toen in de geest van onze componist, aan wie de Rotterdamse afdeling tot bevordering der toonkunst juist een oratorium gevraagd had, plotseling een licht opging. Uit dergelijke toevalligheden ontsproten soms grote kunstwerken en buitengewone ontdekkingen. Maar in ontelbare gevallen ook de naïefste, de kinderachtigste vergissingen. De inspiratie (letterlijk: inademing, - de inademing van onzintuiglijke gewaarwordingen) behoort zonder twijfel tot de menselijke vermogens. Maar als iets de strengste contrôle nodig heeft der rede, en een voortdurende achterdocht, dan is het stellig de zogenaamde inspiratie.
Waarschuwende vooruitzichten op een misleiding, welke iedereen - en zeker Henk Badings - met een greintje gezond verstand had kunnen duchten, lagen derhalve in al deze premissen voorhanden, en 't zou een waar wonder, een overweldigend mirakel geweest zijn wanneer de ervaring en de werkelijkheid ze bevestigd hadden.
Dit gebeurde niet, en ieder der hoorders werd daarvan getuige. Onder elke gezichtshoek heeft Badings gefaald, bleek hij foutief, radicaal er naast, op de hinderlijkste, de ergerlijkste, maar tegelijkertijd op de geruststellendste wijze. Want voor alle schatten der aarde zou ik niet durven verlangen dat een componist in de verklanking van een wereld-catastrophe een ziertje talent (laat staan een ziertje genie) mij getoond had, en zou bewezen hebben dat ik hier doende was met een werkelijke magiër, met iemand die rechtstreekse tolk zou kunnen zijn van de oorzaken en de bedoelingen der geheime factoren die het leven richten.
En niet enkel omdat zijn Apocalyps in mogelijkheden te kort schoot, faalde Badings: na even luisteren werd het zelfs evident dat hij niet eens gemikt had. Dat doelmatig mikken op een catastrophe, op een ondergang, zou ik voor fataal, voor onafwendbaar hebben moeten houden als het zich had kunnen uitdrukken in tonen. Want goede, echte muziek mag men met enige wettigheid beschouwen als de stem der aarde, als de stem, die in de diepste roerselen der dingen haar oorsprong vindt. Johannes kon mikken op de vernietiging van het toenmalige Rome. Dit lag in de lijn der historie. Ware er heden een componist die met dezelfde woeste bezetenheid mikte naar het hart der verschijnselen, wij zouden zijn aanwezigheid niet anders kunnen duiden dan als een onbedrieglijke aankondiging van het einde.
Het is geen goede, geen echte muziek bij Badings. Zeer zelden ontmoette ik een werk dat de schromelijkste gebreken, de grofste nalatigheden met zulke kordaatheid ten toon spreidt. Hoewel de auteur van deze Apocalyps zijn muzikale gedachtengang geregeld heeft volgens het systeem der ‘kiemcel’, en ofschoon zijn klanken gehoorzamen aan de strengste theoretische tucht, is er in zijn oratorium, dat anderhalf uur duurt, geen spoor van compositie, dit wil zeggen geen spoor van intelligent overleg in het ordenen der aandoeningen welke hij (vermoed ik) de hoorders wilde mededelen. Want evenmin als men architectonische arbeid verricht door bakstenen of pannen netjes op rechthoekige hopen te stapelen, evenmin verricht men compositorische arbeid door vier noten duizenden malen in verschillende groeperingen op een rijtje te plaatsen. Het embryo blijft dan embryo. Het vermenigvuldigt zich, maar evolueert niet. Men maakt er ‘vormen’ mee, doch geen gestalte. Het woekert voort, doch groeit niet. Het behoudt altijd zijn zelfde rudimentaire, onontwikkelde physionomie. De ‘cel’ wordt nergens orgaan, nog minder organisme.
Henk Badings echter, die bij geval behendig met zijn vier noten weet te knutselen, te puzzelen, en ook te knoeien, Badings heeft zó weinig begaafdheid, zó weinig intuïtie voor de eisen van de innerlijke handeling, van het ‘drama’, welke de eenvoudigste der hoorders instinctief stelt en vervuld wil zien, dat deze notenschrijver waarschijnlijk niet eens zal begrijpen waarover ik spreek.
Zonderling. Hij heeft niet bemerkt van hoe minieme fantasie het getuigt, en hoe moordend het is voor de ernst zijner zaak, wanneer elke inzet van de recitant telken male wordt ingeleid met een tik op de vibraphoon. Hij heeft niet bemerkt hoe grondeloos zot het klinkt om elke naam der edelstenen, waaruit de Godsstad zal worden opgebouwd, te begeleiden met een tik op die vibraphoon. Ik meende waarlijk bij een oude film van Mickey Mouse te zijn. Hij heeft niet bemerkt hoe menigeen onbewust grinnikte (of jammerde misschien) die hoorde dat de vermaarde apocalyptische Ruiters muzikaal geïllustreerd werden met het sullig drafje der paardjes van een mallemolen. Hij heeft niet bemerkt welk een onbedaarlijk lachwekkende, kermisachtige indruk zijn enorme, kolossale fuga (in zeven kwarts maat) maakte bij de woorden: ‘want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerst. Amen’. Hij heeft niet bemerkt dat hij overal, waar hij schrik en vervaardheid wil schilderen, gebaart als een boeman, met wie kinderen zich verkneuteren, en de primitiefste boem-boem-middelen gebruikt, die de Radio bij haar ‘hoorspelen’ zelfs zou versmaden. Hij heeft niet bemerkt, dat het orkest (behalve de contrabassen en bazuinen, als ze er zijn) vele malen totaal verzwolgen wordt door de nochtans niet overtalrijke massa van het koor. Hij heeft niet bemerkt, dat zijn orkestrale achtergrond de solisten meer hindert dan steunt en bijna nergens helpt. Hij heeft niet bemerkt, dat hij de sopraan-soliste (en ook de koor-sopranen) dikwijls dwingt te krijsen en te gillen in de verfoeilijkste tessituur (wanneer ze lang duurt) en dat men over 't algemeen geen syllabe, geen letter verstaat van de tekst. Hij heeft niet bemerkt, hoe monotoon en schablonisch hij zijn orkest instrumenteerde, en hoe conventioneel alledaags hij te werk ging, waar hij uit het uniforme geluid een solo voor clarinet of fluit naar voren brengt. Hij heeft niet bemerkt hoe laag zijn triolende
mars-melodieën zakken beneden het niveau der fanfares van de P.T.T.
Doch deze oncompositorische flaters blijken per slot nog niet het ergste. Badings heeft vooral niet bemerkt, hoe opperst willekeurig, hoe volstrekt onmotiveerbaar hij het grootste deel van de tekst musicaliseerde als koor, als solo, als solo-kwartet, of als declamatie. Geen verstandig mens in de Rotterdamse Koninginnekerk zou hebben kunnen verklaren, waarom Badings dit of dat stuk van de recitant begeleidde met muziek, of wel de declamator zijn cataclystische verhalen liet opzeggen zonder speeltuigen, als de gedegen leerling van een toneelschool, als een ongevaarlijk predikant. Hij, Badings, heeft met Johannes omgesprongen als een amateur, zo iets als een toerist van Cook met een monument.
Hij manifesteerde niettemin een ontwijfelbare tevredenheid, toen hij na een loffelijke uitvoering, en onder handgeklap dat meer van de zangers kwam dan van hun hoorders, vrolijk gnuivend - na een Apocalyps!! - het podium besteeg. In het perspectief der fulgurente profetieën van Johannes was dat onvergetelijk komisch, - of tragisch, naar gij wilt.
Ondertussen echter ben ook ik tevreden: Over het koor; over het Rotterdams Philharmonisch Orkest; over Corry Bijster, Annie Hermes, Louis van Tulder, en desnoods over de bas van Herman Schey, de conformistische declamatie van Henk Schaer; belangrijk minder over de kwasi elegant sierlijke mimiek van de dirigent Otto Glastra van Loon. Het geheel evenwel verschafte mij voldoening. Ik kreeg een onbeschrijfbare opluchting, toen ik allengs bemerkte dat Badings niet telt, voor geen aasje meetelt onder de determinerende factoren ener Apocalyps; dat hij quantité négligeable is als voorspeller, ofschoon wij een bom bezitten, in staat een Apocalyps te bewerkstelligen, zoals Johannes zelf er zich geen dromen kon.