Een muzikale zaak
Het is eigenlijk zielig gesteld hier met Schönberg. Wel had de viering van zijn vijf-en-zeventigste verjaardag ongeveer honderdvijftig mensen bijeengezameld in de kleine zaal van het Concertgebouw (wat nogal meeviel), wel werd er met een aanstekelijke spanning en warmte gemusiceerd door het Amsterdams Strijkkwartet van Nap de Klijn, door de pathetische sopraan Elsa Barther, de imposante pianiste Else Kraus, die keer op keer hun hoorders in een feestelijk exciterende verhouding brachten tot de klanken ener verbeeldingswereld aan welke zij ontwend raakten. Ook dat viel nogal mee bij een uitvoering der Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek en de sectie Holland der International Society, waar alles gewoonlijk onder de druk ener uitgestreken saaiheid pleegt te verlopen.
Maar ondanks die blijken van magnetisme in de atmosfeer was de pers lauw, als bij een karweitje dat kalmpjes wordt opgeknapt. Zij uitte een matige waardering voor het kwartet met sopraan-solo op verzen van Stefan George, dat Schönbergs eerste periode sluit. Niet de geringste verwondering tegenover de pianostukken der tweede periode. Geen zier bevreemding, laat staan onwil, en evenmin instemming jegens het vierde kwartet der laatste periode, die begon in Amerika, waar Schönberg, in tegenstelling tot vele andere geëmigreerde componisten, geen compromis aanging met een retarderende omgeving. De critieken kenmerkten zich door de volkomen afwezigheid van enige sympathische achting voor het moeilijke en ondankbare pionierswerk dat Schönberg ondernam. Zij toonden geen spoor van hartstochtelijke bewogenheid; en die neutraliteit is stellig het ergste wat een kunstenaar kan overkomen. Zij gaven mij het matte gevoel dat de zaak Schönberg bij ons verloren is, en dat niemand een pen zal verroeren voor een poging tot redding van hetgeen misschien nog gered zou kunnen worden.
Het zieligste van het hele geval leek me dat ik de onverschilligen niet in het ongelijk kon stellen, wanneer ik bij Schönberg de maatstaf aanlegde welke men slechts gebruikt voor het half dozijn van de grootste meesters. De karakteriserendste bijzonderheid van dezen is dat men bij hen nooit komt uitgeluisterd, omdat hun muziek niet enkel de intellectuele functies van de hoorder bezig houdt, maar bovendien een ander en beter deel toespreekt om hem te overtuigen. Die tweede, geheimere werking kan zich voordoen in verscheidene graden van macht, en volgens eigen ervaring vond ik bij Schönberg dit vermogen in geen enkele hoeveelheid.
Een gemis echter dat ik constateer, zou ik ook willen verklaren. Doch hiermee begon de moeilijkheid en eindigde nog niet. Waarom interesseert Schönberg, waarom boeit hij, waarom kon ik van hem lezen, waarom is hij de enige ter wereld die na 1920 eigenlijk nog geldt als componerend verschijnsel, en waarom lukt het hem nooit om genoeg vat op mij te krijgen, dat hij me aan mijzelf ontrukt, mij van mezelf bevrijdt, mij ontvelt in de mystieke, esoterische zin, gelijk Marsyas ontveld wordt door Apollo?
Waarom bezit hij niet de gave om mijn innerlijk wezen in zo voldoende mate te intensifiëren dat ik automatisch geheven word naar het onbegrensde bewustzijn van kennen en kunnen? Tot mijn verrassing las ik, dat volgens Aafjes zulke intensifiëring het doel moet zijn der poëzie. Dit was altijd mijn opinie betreffende muziek. En welke waardemeter zou nog tellen wanneer men deze op zij zet? Zonder die dwingende norm wordt alles wat de mens (en de rest van ons heelal) doet of probeert, hetzelfde en gelijk. Zonder deze norm en dit kompas heb ik van eerste tot laatste instantie geen enkel criterium om een oordeel te wettigen.
Wat Schönberg aangaat, kan ik zeggen dat hij een romanticus is, zelfs een post-romanticus, die ondanks obstinate pogingen er nooit in slaagde om zijn muziek te ontdoen van de phraseologie, van de conventionele mimiek, van de zelfvermomming, van de autosuggestie, van alle overige kunstvaardige en onwaarachtige premissen der romantiek. Maar dit gebrek hindert mij geenszins bij Mahler, bij Debussy, bij Diepenbrock, en bij enkele anderen, die het innerlijk wezen van de hoorder genoegzaam intensifiëren om elke wens vervuld te achten. Ik kan van Schönberg zeggen dat hij geen autochthoon is in het land der melodie, dat hij nooit een werkelijk origineel thema vond, dat alle klanken die hij uitdacht mij bekend en zelfs aartsbekend toeschijnen. Maar tot wie van de componisten die waren en zijn zou ik dit verwijt niet mogen richten? Ik kan hem ten laste leggen dat hij met al zijn techniek en vakmanschap niet in staat is om ons te onttrekken aan het besef van een betrekkelijk rhythme, van een toonsoort die ons een begrenzing schijnt. Of dat hij door zijn klanken slechts de gewaarwording verschaft van een ontredderde, navrante, door onophoudelijke nachtmerries en depressies geplaagde mens. Maar ook hierin is hij geen uitzondering. Wij kennen dat sinds lange tijd.
Hoevelen onzer evenwel hebben natuurlijkerwijze het recht om Schönberg te beschouwen onder deze absolutistische gezichtshoek? Als ik goed tel geen vier, geen drie, misschien geen twee. Wanneer ik Schönberg wik op een zuiver-technische weegschaal (dus elk intensifiërings-vermogen daargelaten) dan zie ik dat hij meer dan wie ook de hedendaagse drang belichaamt en vervuld heeft om een verwijding te volbrengen van de engte welke door Rudolf Escher genoemd werd ‘de harmonische ruimtelijkheid’. Deze willekeurige beperking kan niets anders definiëren dan een hindernis die overschreden moet worden.
Daarom zou ik willen dat desnoods slechts éénmaal, en als het moet zonder het minste succes, de Fünf Orchesterstücke van Schönberg gespeeld worden door het orkest van het Concertgebouw. Ter gelegenheid van een vijf-en-zeventigste verjaardag. Van Beinum schijnt mij daartoe verplicht. Want heus, er is niet alleen de achttiende eeuw van het muzikale denken om ons daarin te verdoezelen op een rhythme van rationele marionetten, en niet enkel een negentiende eeuw om ons de herinnering van verouderde sentimentalismen te bezorgen. Er moet ook nog een twintigste eeuw komen, en hier noch elders schijnt zij me bereikbaar zonder het muzikale voorbeeld van Schönberg.