Chopin, de revolutionnair
Op Woensdag 17 October 1849, 's morgens om vier uur, in een woning van de Place Vendôme, een der meest aristocratische buurten van het toenmalig Parijs, stierf na een lang lijden Frédéric Chopin, de enige componist in wiens muziek het psychische, inspiratieve element een zodanig evenwicht vertoonde met het rationele en intellectuele deel, dat hij van af zijn eerste werken een soortgelijke macht over de mensen bezat als sommige legendaire personen uit de mythologie of het folklore, en dat hij honderd jaar na zijn dood dat fabelachtige vermogen om te betoveren nog onverminderd behield. Behalve Beethoven is er geen componist van wie dit beweerd kan worden; maar in de directheid, in de sterkte, en ook in de kwaliteit der muzikale ontroering welke hij bij zijn hoorders teweegbrengt, overtreft de meester der Etudes en Préludes misschien nog de meester der Symphonieën.
Men had altijd vermoed dat de vader van de componist, Nicolas Chopin, een Fransman moest zijn. Doch tot aan het jaar 1926 meenden de biografen en musicologen dat die Nicolas een edelman was uit het gevolg van Stanislas Leczynsky, ex-koning van Polen en souverein der hertogdommen van Lotharingen en Bar. Pas toen het gouvernement der Sowjet Unie in December 1926 aan het gouvernement van Warsawa de archieven van de Poolse Staat restitueerde, welke sinds de ondergang der Poolse onafhankelijkheid in Russisch bezit gekomen waren, beschikte men over de nodige documentaire gegevens om die Nicolas Chopin, vader van de componist, te identificeren. Hij bleek de zoon te zijn van François Chopin, een klein wagenmaker te Marainville, een gehucht van nauwelijks honderd zielen in de Vogezen, en werd aldaar geboren op 14 April 1771. Hij verliet zijn dorpje in 1787 en begaf zich naar Warsawa, waar hij boekhouder werd van een tabaksfabriek, die toebehoorde aan een Fransman. Enige tijd later is hij huisonderwijzer der kinderen van graaf Skarbek. Dan wordt hij leraar in het Frans aan het lyceum van Warsawa en aan de Militaire Academie. Verscheidene malen heeft hij getracht naar Frankrijk terug te keren, maar telkens werd hij in de volvoering van dat plan verhinderd door ziekte. Op 2 Juni 1806 trouwde hij met Justine Krzyzanowska, kamenier van gravin Skarbek. Uit deze onvoorzienbare verbintenis, welke alle theorieën over ras-zuiverheid teniet doet, werden drie meisjes geboren en, in 1809, een jongen die hij noemde Frédéric-François. Een knaap van 16 jaar, zoon van een armelijk ambachtsman, was op avontuur gegaan, voortgedreven en geleid door de geheimste der intuïties, om ergens op de wereld de vrouw te ontmoeten met wie hij een kunstenaar moest verwekken, die door Robert Schumann, zijn collega, met de zeldzaamste edelaardigheid en met het diepste inzicht getiteld is als ‘het stoutmoedigste en fierste genie van zijn tijd.’
Die Nicolas, ofschoon steeds terugverlangend naar zijn moederland, was uit instinct de Poolse zaak, de Poolse vrijheid hartstochtelijk genegen, en in 1794, tijdens de opstand van Kosciusko, had hij dienst genomen in de Nationale Garde. Hoewel de componist Frédéric zich nimmer beroepen wilde op zijn Franse afstamming, en haar geheel verzweeg, hebben de vaderlijke gezindheid, de wil en het voorbeeld van de vader, niet geringer en even heftige invloed uitgeoefend op zijn innerlijke gerichtheid als het Poolse bloed, dat hij erfde van zijn moeder. De twee impulsen van man en vrouw, die een mens, een genie gingen scheppen, liepen wonderbaarlijk parallel hetzelfde doel te gemoet. Zij wisten daarvan niets terwijl zij zich verenigden. Zij speelden een mysterie-spel, dat tot nu toe niemand begrijpen noch verklaren kan, doch waarvan ook niemand, die de resultaten ziet, een zekere bedoeling kan loochenen.
Bij Frédéric, die zijn Franse oorsprong nooit zal willen kennen, staan van af zijn levensaanvang die bedoelingen onveranderlijk vast. Hij zal doen wat Napoleon niet gedurfd, niet gekund heeft. Hij zal Polen uit de ondergang opheffen, en het niet enkel zijn vrijheid hergeven, maar ook zijn oude roem en rang van de eerste onder de naties. Hij zal het land, dat zo dikwijls Europa redde tegen de barbaren en van de toekomst werd afgesneden, op de kaart werd uitgewist, herstellen in een vorm en een kracht, die land, volk en ziel van Polen overal op de wereld aanwezig zullen maken in elk hart, in elk geweten, als een realiteit, die niemand kan ontwijken, omdat zij ieder verschijnen zal door de verrukkelijkse der uitingen. Tegen de tyrannen, die zijn volk onderdrukken, en impliciet tegen alle tyrannie, tegen alle verdrukking, zal hij een Polen construeren van de immaterieelste materie, welker rebellische werking onontkoombaar moet doortrillen tot in ieder gemoed als het aangrijpendste protest, als een vervoerende vermaning, uitgesproken met muzikale middelen.
Hij had daarvoor alles te ontdekken en alles te verwezenlijken: een eigen rhythme, eigen melodie, eigen klank, eigen gestalte, eigen gebaar, een eigen bewustheid. Behalve het notenschrift mag men zeggen, en behalve een beperkt aantal mogelijkheden om de notentekens te gebruiken, bestond er niets van zijn soort muziek, toen hij componeren ging wat hij construeren wilde: dat ideële Polen in een gebied van schoonheid, welke boodschap zou worden voor alle mensen. Hij moest zelfs een eigen vingertechniek uitvinden om dat volk zijner dromen en zijner wensen op een piano hoorbaar en verstaanbaar te doen worden.
Maar wanneer hij vrijwillig in ballingschap trekt, omdat hij ziet dat er te midden van een geknechte natie weinig te beginnen, en nog minder te realiseren valt, wanneer hij de terugreis aanvaardt waarnaar de vader tevergeefs verlangde, terugreis naar de ingeboren vrijheid, terugreis naar de onbekende oorsprong, dan is hij juist twee en twintig jaar, dan heeft hij niets meer te leren, dan weet hij alles, hij kent en kan ook alles wat hem uit zijn binnenste gedicteerd wordt. Onderweg naar Frankrijk zijnde schrijft hij het vandaag nog even verbluffende als meeslepende stuk, dat de naam kreeg van Revolutie-Etude en waartoe hijzelf werd meegesleurd toen hij op 8 September 1831 te Stuttgart het bericht vernam, dat het gerevolteerde Warsawa, zijn eigen stad en het symbool van zijn innerlijkste zelf, overweldigd was door de soldaten van de tsaar. Vier jaren te voren echter had hij reeds zijn Rondo à la Mazur geschreven. Toen hij bijna nog een jongen was intoneerde Frédéric Chopin reeds het geluid van zijn eigen volk, dat de melodie was van de levende mens.
Hij zou dit blijven doen zolang hem het denken in muziek vergund was. Op reis had hij zich verbeeld slechts een korte poos te vertoeven in Parijs, en dat hij het geschiktste uitgangspunt zijner meer dan muzikale activiteit vinden zou te Londen. Maar zodra hij de lucht heeft opgesnoven van dat centrum, waar alle werkende gedachten en gevoelens der planeet die Aarde heet tezamen vloeien, had hij de indruk dat Parijs zijn nieuwe woonstede, en een nieuwe haard zou worden van de geheimzinnige macht die hem dreef. Hij sloot zich onmiddellijk aan bij de heroïsche groep van Poolse vluchtelingen, die zich verzameld had onder de onschuldige naam van Société littéraire rondom Adam Mickiewicz, de rustieke, volkse zanger van Pan Thaddaeus, ter ere van wie Frankrijk, kort voor de laatste oorlog, een standbeeld stichtte op een der mooiste pleinen zijner hoofdstad.
Frédéric Chopin zou daar achttien jaar vertoeven en nimmer het moederland, dat hij hartstochtelijk beminde, terugzien. Hij zou er al zijn meesterstukken componeren: zijn sonate met de treurmars, zijn polonaises, zijn balladen, zijn nocturnes, mazurka's en concerten, de meeste zijner ‘Etudes’ en ‘Préludes’, die in de letterlijkste zin studies, preludia, voorbeduidingen waren, eener deels poëtische, deels onstuimige, altijd overrompelende uitdrukking van een toekomstige en gelukkige aera voor de bewoners der planeet die Aarde heet. Hij zou er ook de vrouw ontmoeten die hem goed gezind was, die hetzelfde dacht, voelde en wilde als hij: het medelijden met de schare der hongerigen voor wie Iemand zeven duizend broden toverde, en de verheffing van die arme schare tot tevreden mensen. Met die vrouw, Georges Sand, leefde Chopin gedurende acht jaren zogenaamd onwettig samen, tegen alle burgerlijke conventie in, en onder haar oog, met haar intuïtieve toestemming en bewondering of verwondering (wat op 't zelfde neerkomt) schiep en wrocht hij de onvergankelijke melodieën en klanken, die heden nog verbazen en ontroeren: zijn Berceuse; zijn Barcarolle.
Zo was in wezen de componist, die zich vermomde als een dandy, als een beminnelijke saletjonker, en in wie alle dames en heren van een universeel werelds publiek zich verheugen en vermeien als in een goede vriend. En dit werkelijke mirakel gebeurde niet een aantal jaren na leven en dood van de componist Frédéric François Chopin.
Dat mirakel geschiedde onmiddellijk, van af het uur dat het zich openbaarde. Ondanks ontzaglijke technische moeilijkheden, die tot op deze dag nog niet volmaakt overwonnen zijn, hebben meisjes en jongens van af het eerste moment waarin de muziek van Chopin klonk zich onvoorwaardelijk geworpen op iets wat hun ontoegankelijk en onvertolkbaar schijnen moest. Zodanig was reeds een eeuw geleden de macht van een genie, dat tegenwoordig zingt langs de straat, in de kazernes, in de herbergen, geduldig wachtend op mensen die zijn goedheid waarlijk begrijpen en die zijn beloften gestand doen.