De Rechten en Belangen der Muziek
Hoor eens, vrienden van de Radio, wanneer wij moeten doorgaan met over een culturele kwestie zo te debatteren als Willem Vogt op zijn persconferentie van 6 Sept., dan kunnen wij even goed het bijltje erbij neerleggen, want op die manier raken we slechts verder van huis. Wat Broeckx reeds durfde doet Vogt opnieuw. Met het grote-heren-gebaar, dat hem in zijn onbeperkte machtspositie geen moeite kost, schuift hij de klachten der vele hier geciteerde, geloofwaardige getuigen kort en bondig van zich weg, en expedieert hun verklaringen (dat de Radio de Hollandse orkesten ontreddert) naar het rijk der verzinsels of der sterk overdreven praatjes. En nu niet meer gekikt daarover; de zaak is van de baan!
Pijnlijker wordt het wanneer Piet Beishuizen in het Parool het waagt mij te vragen, waarom ik het positieve punt volkomen negeer, waarom ik nooit eens erken ‘dat in ons van vraag en aanbod afhankelijke, nogal labiele bestaan, de partij die op de arbeidsmarkt de hoogste prijzen biedt een sociaal sanerende invloed kan uitoefenen?’
Bij de zeven hemelen! Waar heeft Beishuizen het horen donderen? Moet ik hem inlepelen wat hij en iedereen even helder weten kan als ik? Want hoe zou ik iets kunnen negéren of erkennen wat er niet is? Elk burger wordt geacht op de hoogte te zijn van 's lands wetten. Ook Piet Beishuizen. En er is een wet van O.K. en W. die maximum honoraria heeft vastgesteld voor alle instrumentalisten van alle Nederlandse orkesten, uitgezonderd de orkesten der Radio. Een dwaze wet, doch een wet! Wanneer op zo domme wijze niet alleen alle eerlijke en loyale concurrentie, maar alle concurrentie tout court ten gerieve van de rijkste partij onmogelijk is gemaakt, hoe mag iemand dan zonder de lelijkste hypocrisie spreken van ‘sanerende invloed’? Waar blijft uw ‘positieve punt’? Een sanerende invloed zou pas kunnen ontstaan wanneer O.K. en W. (waar niemand schijnt te zetelen die een pink wil verroeren voor een werkelijk muzikaal belang) de blokkade van de salarissen der ‘gewone’ orkesten opheft. Maar de Regering kan zo'n maatregel slechts nemen wanneer zij tegelijkertijd haar subsidies verhoogt. Gij begrijpt evenwel dat het offer van een paar ton aan een factor van menselijke veredeling ondenkbaar is, wanneer jaarlijks bijna een milliard guldens wordt uitgegeven ten behoeve ener hypothetische vernietiging van ons vaderland en van ons Europese werelddeel. Het is bovendien bekend dat de orkesten een zware vermakelijkheidsbelasting betalen, afhankelijk zijn van ongewisse recettes. Terwijl de Radio put en opkoopt naar believen uit een gegarandeerd budget van veertien millioen per jaar. Het enige positieve punt, de enige ‘sanerende invloed’ die ik daarin ontwaren kan is een gedwongen pauperisme van alle Nederlandse orkesten, uitgezonderd die der Radio. Piet Beishuizen mag mij dan ‘schuimbekkend’ noemen en betitelen als een Don Quichotte en een malend meneer. Dat staat hem vrij. Ieder diertje zijn pleziertje.
Maar hoor eens, vrienden van de Radio en van de muziek. Het is altijd mijn streven en mijn doel geweest om een zo groot mogelijk aantal medemensen een zo groot mogelijke verheuging te laten beleven van de onprijsbare uitvinding welke men ‘toonkunst’ noemt. Ik ben geen isegrim. Ik houd van vriendschappelijke menselijke emanaties om mij heen en ben erg vatbaar voor het soort van wandelend electrisch krachtveld dat een mens belichaamt. Ik verlies ook niet graag mijn tijd met maanden- of jaren-lang te tamboeren op dezelfde trom voor een zaak die zo klaar is als een klontje, en voor een opinie waarbij ieder voordeel heeft zich zo gauw mogelijk aan te sluiten.
In plaats dus van te moeten schermen tegen flagrant opzettelijke misverstaanders, in plaats van dagen te verleuteren in kinderachtige discussies, zou ik wel iets constructiefs willen zien gebeuren, of ten minste een kleine neiging ertoe, want dan zijn we er al bijna. Hij, die mij schreef uit Winkel, dat 8% korting op zijn zuinig onderwijzerssalaris het hem niet vergemakkelijken zal om ‘tot de bron’ te gaan, d.w.z. rechtstreeks tot het orkest, en zij uit Hardegarijp die mij welgezind eraan herinnerde dat er zieken zijn en eenzamen, voor wie de verkwikking der muziek slechts verkrijgbaar is door middel van magnetische vonken, en nog anderen die mij schreven uit verre oorden, moeten niet menen dat ik de gaven en verdiensten der Radio onderschat. Integendeel. Met het onbevangen instinct van een primitieve, van een wilde, haast religiosamente, bewonder ik het lichtende toverkastje dat mij in verbinding stelt met alle stemmen der wereld en mij de illusie schenken kan van de levenbrengende aalmoes der schoonheid te ontvangen, waarnaar ieder onzer in zijn binnenste elk ogenblik reikhalst, en waarvan men nooit te veel heeft.
Maar de leiders der Radio mogen zich niet verbeelden dat zij de bron zijn. Van alle geruchten der aarde is de Radio slechts de mechanische verzamelaar en uitzender. Elke antenne die het geluid der wereld kenbaar maakt is niets anders dan de wonderlijk besnaarde voelhoren en sensitieve collector van gedachten die leven en bewegen in een achterland, dat de uitgestrektheid heeft der aarde.
Vooral ten opzichte der muziek, die door de hedendaagse cultuuromstandigheden het kostbaarste, het onmisbaarste, maar ook het moeilijkst te verwekken, en het kwetsbaarste geruis, gesuizel is geworden onder al het werelds rumoer en lawaai, zou de eerste en voornaamste zorg van een verstandig beheerde Radio moeten zijn, om dit uiterst fijne, gevoelige, fragiele achterland niet zodanig te behandelen en uit te buiten dat het riskeert onvruchtbaar te worden gemaakt.
Uit de aard harer natuur van geperfectionneerd draadloos telefoontoestel behoeft het niet de taak te zijn der Radio om zelf muziek te produceren. Wanneer er op een bepaald en tamelijk eng begrensd gebied van Europa, dat wij Nederland noemen, acht compleet georganiseerde orkesten bestaan, spontaan gegroeid uit de volksbodem, met evenveel eerbied als persoonlijke offervaardigheid gehandhaafd en gevrijwaard tegen ondergang, niettegenstaande de verdrietig ontoereikende steun der overheden; - wanneer zich onder die acht orkesten een zo volstrekt bewonderenswaardig en volstrekt representatief ensemble bevindt als dat van het Concertgebouw, onvoorwaardelijk geschikt, zelfs aangewezen wegens zijn voortreffelijkheid, om in de aether onze nationale vlag muzikaal te vertegenwoordigen, dan is het niet alleen reeds aanmatiging, verwaandheid, en pure paradoxale nonsens, overtollige luxe, verspilzucht, als de Radio tegenover of naast zulk een uniek ensemble, tegenover of naast zulk een volledig voldoende orgaan een eigen orkest wil plaatsen... uitsluitend omdat zij dat kopen en betalen kan. Maar wanneer daarenboven de Radio, door middel van voorspoedige en onrechtvaardige financiën, zich vermeet - op de vreemdste wijze door een blinde overheid begunstigd - om elk onzer acht orkesten met behulp van haar reukeloos geld te ontredderen, dan schijnt mij zo'n bedrijf slechts juist te kunnen gekwalificeerd worden als men het roekeloos en waanzinnig noemt, of misdadig. En de ambtenaren van O.K. en W. die zo iets veroorloven en dulden, kan ik slechts schuldig oordelen aan waanzin of misdaad tegenover onze muziek.
Tot op de dag van heden verwierf zich het orkest der Hilversumse radio niet de allerminste reputatie in de luisterende wereld. Vraag daarnaar iedere buitenlander die gij ontmoet. Hij kent niet eens het orkest der Hilversumse Radio. Hij weet niet eens de naam van zijn dirigent. Hij heeft er nooit van gehoord. Hij kent enkel 't orkest van het Concertgebouw.
Alles zorgvuldig gewikt en gewogen hebbende geef ik daarom het advies, dat het orkest der Radio, na jarenlang gespeeld te hebben voor niets en niemandal, verdwijnen moet. Het kost minstens een millioen elk jaar. Ik zou Broeckx en Vogt op de knieën willen smeken om redelijk te zijn. Verdeel dat millioen grootmoedig en billijk onder de orkesten waarmee de Radio nutteloos poogt te concurreren! Op de knieën ook zou ik de genoeglijk glanzende bureaucraten van O.K. en W., willen vragen om zich over de rest, over de muziek, een beetje meer te bekommeren dan over hun eerste hemdje, gelijk de Fransman zegt.
En wanneer het u goeddunkt, heren van O.K. en W. om dit advies naast u neer te leggen, gij hebt daartoe uw verschrikkelijk neutraliserende en verlammende macht. Het staat u vrij om de boer te zijn van wie beweerd wordt dat hij zei ‘ieder zijn meug’ en paardevijgen at met smaak. Maar als ik enigszins kon zou ik u voor een dergelijke eigenzinnigheid gaarne behoeden. Want het gaat niet over uw persoontjes. De muziek zelf is ermee gemoeid, en helaas, zonder dat gij het beseft.