Richard Strauss exit, laatste der groten
Van de lange rij der eigenaardig georganiseerde wezens die natuurlijkerwijze muziek voortbrengen, alsof muziek het zuiver chemisch product zou kunnen zijn der gezamenlijke werkingen van het onderhuidse lichaam, is Richard Strauss de laatste geweest.
De rij dezer zonderlinge phenomenen begon aan het einde der middeleeuwen en werd tot de middag van 8 September onafgebroken voortgezet
Vanaf het jaar 1500 (om niet vroeger terug te gaan) heeft er in Europa altijd ergens een mens geleefd als Orlando Lasso, Palestrina, Scarlatti, Lulli, Händel, Bach, Haydn, Mozart, Schubert, Mendelssohn, Liszt, Saint-Saëns, Reger, Richard Strauss, die onder alle omstandigheden het centrum bleek van reflexen welke hij zonder enige moeite weergaf in notenschrift. Hoe de techniek was, waarvan zo'n muziek-producerend mens zich bediende, eenvoudig of gecompliceerd, gemakkelijk of moeilijk, maakte niet het geringste verschil. In het stadium van kunnen dat een dergelijk organisme belichaamde, speelde de technische kwestie slechts een bijkomstige rol. Tegelijk met de muziek welke het voortbracht bezat het de vaardigheid om haar onbelemmerd te uiten.
Voor de eerste keer sinds zulke zeldzame wezens geboren werden, ontbreekt hun een opvolger. En de breuk van een verwonderlijke continuïteit, de stremming van een geheimzinnige stroom, het afsterven van een oude en buitengewoon merkwaardige dynastie, van een onverklaarbaar ras, is wel de treffendste bijzonderheid welke te vermelden valt bij het heengaan van hem, wiens bestemming was de uitmuntendste te zijn van een onder duizend toevalligheden geselectionneerde mensensoort, dat geen andere taak scheen te hebben dan het leven der dingen en de betekenis der dingen te interpreteren door muziek.
Want waar ik ook zoek over de wereld, onder de componerende mensen, die sedert meer dan zestig jaar de tijdgenoten, de collega's waren van Richard Strauss, nergens vind ik iemand die hem in louter physiologische geschiktheid om de verschijnselen te transformeren tot muziek, geëvenaard, laat staan overtroffen heeft. Ieder kan zoeken wie wil. Een betere machine om al wat gebeurt, en zelfs wat gebeuren gaat, weer te geven in een vorm van aandoenlijk geluid, een daarvoor bruikbaarder instrument dan Richard Strauss, zal men bij geen volk der laatste halve eeuw kunnen aanwijzen. Als muziekmakend organisme was hij veel en veel vernuftiger, vollediger en doelmatiger geconstrueerd dan Strawinsky, Honegger, Milhaud, Hindemith, Prokofjef, Pijper, Schönberg, en nog een aantal anderen. Hij toonde altijd één, twee, drie of meer kostbare hoedanigheden te bezitten, waardoor hij ieder der persoonlijkheden, die met hem te wedijveren hadden, overtroeft. Of men het phenomeen Strauss in zijn geheel beschouwt, dan wel of men zijn eigenschappen afzonderlijk keurt, onder geen enkele gezichtshoek ontmoet men zijns gelijke. Hij was een dirigent die het hoogste bereikte met het soberste gebaar, en die een feilloos instinct had voor het innerlijke leven ener compositie Hij was een pianist met een ongelooflijk subtiele aanslag. Hij was een volleerd theoreticus van het orkest. Hij was een meester van de architectonische bouw in klanken. Hij was een goed schrijver. Hij was een technicus van de allereerste rang die aan elke inval welke een rijke fantasie hem suggereerde, de definitieve en adequate gestalte schonk. Ieder zijner voornaamste symphonische partituren bevat minstens één passage die vandaag nog kan gelden als voorbeeld, als aansporing, zelfs voor wie alles kent wat tussen 1914 en 1949 gecomponeerd is. Speciaal reken ik hiertoe ‘de Veldslag’ uit Ein Heldenleben. Strauss openbaarde in dit en dergelijke fragmenten niet alleen
compositorische mogelijkheden die tot heden toe instructief zijn voor wie hen zakelijk bestudeert. Strauss toonde daar eveneens dat de macht hem vergund werd om door te dringen tot de kern der dingen waar de beweging begint, en bij middel van klanken, welke steeds hun demonische meeslepingskracht zullen behouden, verkondiger, voorspeller, waarnemer, opvanger te zijn van energieën in aantocht uit de ongeweten verte, die hij beurtelings vertolkte als Azraël, de zingende, lokkende bode der verdelging, beurtelings als brenger van betere boodschap.
Uit deze overwegingen kan worden afgeleid hoe gaarne ik Richard Strauss bewonderd, vereerd, bemind, en zelfs aanbeden zou hebben. Gelijk iedereen die zich interesseert voor muziek, heeft Strauss mij een leven lang vergezeld, want onophoudelijk was de wereld vervuld van zijn faam, van zijn rumoer. Wie toenmaals uit de heimelijke onbewustheid der jeugd langzaam of snel, geheel of half ontwaakte aan de rand der helle werkelijkheid, bespeurde geen onderscheid tussen het geluid der eeuw en het geluid van Strauss. Gelijk een voorzichtig dier bij de grenzen van een bos de lucht opsnuift welke uit de open horizon komt aangewaaid, zo kon men toenmaals reeds in de geruchten der eeuw Strauss gewaar worden, en de wordende eeuw in de geruchten van Strauss.
Wat zei ons, op de drempel vanwaar wij in de toekomst traden, het twee-enig geluid dat wij met onzichtbare voelhorens analyseerden? Het had een gemengde, troebele tint. Er was iets goeds in en iets kwaads; iets edels en iets laags; iets oprechts en iets gelogens; iets waarop men gerust vertrouwen kon en iets dat men schuwen moest als men niet in een klem wilde raken of onder de loop van een geweer; iets geweldigs en iets pietluttigs; iets grandioos' en iets spietsburgerlijks; iets revolutionnairs en iets conventioneels; een belofte van grootheid die nooit ten volle verwezenlijkt werd; een hoop op hernieuwing die altijd steken bleef in het oude. En al wie het geluid van Strauss opsnoof voelde bij de eerste seconde zijn bedwelmende verleiding, maar wist ook op dat ogenblik dat men nimmer zich erin zou kunnen versmelten, vergeten, dat het nimmer zou lukken zich ermee te vereenzelvigen, zoals men tot de gelukkige, boven-persoonlijke eenheid en evenwicht kan worden opgedreven door het geluid van Mozart, Bach, Beethoven, Debussy, of een der overige componerende mensen, van wie het gerucht en zijn mysterieuze geur ons aandeden als totaal betrouwbaar. Zelfs degenen die elke muziek van Richard Strauss onvoorwaardelijk aanvaardden (en zij waren legio als de duivels uit het evangelische verhaal) hebben in hun binnenste al haar vermomde, verbloemde gebrekkigheid en ontoereikendheid geraden, geweten, beseft, vanaf het eerste moment dat zij haar hoorden.
Het is een grote vergissing om Richard Strauss te rangschikken onder de tolken ener ‘fin de siècle’, met alles wat dat insinueert en impliceert van vermoeids, ziekelijks, decadents. De Strauss der beste, revolutionnaire periode, de Strauss van Don Juan, Tyll Eulenspiegel, Tod und Verklärung, Ein Heldenleben, en zelfs van de Symphonia Domestica, was niet het einde ener eeuw, maar het begin ener aera waarvan het karakter nog onbeschreven lag als de wassen plaat die wacht op de trilling der naald die haar zal kenschetsen. Strauss was geen teken van verzwakking. Hij was een uiting der oerkracht, die zelf nog niet wist of zij een minus ging beduiden of een plus
Zou het mogelijk zijn geweest om die mens Strauss en zijn weifelende dynamismen tot het nuttigst resultaat te leiden, te nodigen, te dwingen desnoods naar het doel, dat voor ieder onzer het heilzaamst gebleken zou zijn? Ik geloof het stellig.
Maar dan hadden de zogenaamde musicologen, die wegwijzers zijn, een andere norm moeten gebruiken dan die der passieve, objectieve inwilliging van een verschijnsel. Dan hadden de handhavers der onvergankelijke wetten, de critici, zich anders moeten gedragen.
In de samenleving waar hij te werken, te scheppen kreeg, is een menigte van aanvallers op Strauss afgesprongen, die hem toeschreeuwden: zo moet je niet componeren. Je componeert tegen alle regels die wij op het conservatorium leerden. Je componeert anders dan wij; anders dan iedereen. Je hindert ons. Je doet ons te niet met die toverigheid waarmee je het publiek meetroont als de rattenvanger van Hameln, als de heer Halewijn van het liedje.
Niemand was in dat isegrimmig philistreuze Duitsland, dat toen op onze aarde de toon aangaf (helaas!), niemand was daar intelligent genoeg om te zeggen: ‘Pas òp, Strauss! Wij vragen je niet om te componeren volgens de regels van Bach, Beethoven, of wie dan ook. Elke klank, waardoor wij horen dat je geen conformist bent, doet ons plezier. De macht die je uitoefent over de mensen doet ons plezier. Wij willen je bewonderen en volgen tot waar je ons voert, en verder nog. Denk echter aan de woorden van Nietzsche: ‘Word die je bent.’ Wij begroeten je als een genie. Wees dat genie!
Die aanmaning is er niet geweest. Ja toch! Zij heeft niet ontbroken. Zij was er reeds in 1898 door de stem van Romain Rolland in Frankrijk, door de afwijzende waarschuwing van Alphons Diepenbrock in Holland. Die vermaningen waren te zwak om gehoord te worden door Richard Strauss. En hij is willoos de Duitse gang gegaan tot het vijf en tachtigste jaar van zijn leeftijd. Hij heeft ten slotte alle verwachtingen der musicologen bevestigd. Werk op werk stapelend dat niemand bevredigde en dat door millioenen werd toegejuicht, begoochelde hij en ontgoochelde hij allen in dezelfde mate.
Zo werd de stem der Anima Mundi, zo werd het voortreffelijkste der bereikbare menselijke organismen vernederd tot een poespas. Wanneer Richard Strauss niet zo groot is geweest als ieder van ons wenste, dan ligt de schuld daarvan bij allen die hem zestig jaar lang verhinderd hebben te worden wat hij was, wat hij had kunnen en moeten zijn. Hij, Strauss, geluid der wereld, is geen miskend genie geweest. Hij was een genie dat onder de druk van ieders tekort zich niet voltooid heeft, zich niet voltooien kon.