En een repliek van Matthijs Vermeulen
Het spijt mij werkelijk door Prof. Dr. Bernet Kempers beticht te worden van kwaadwilligheid want het muzikale onderricht der jeugd is een te gewichtige onderneming om een geleerde die zich daarmee gaat bezighouden, aan boord te komen met vooropgezet boosaardige bedoelingen.
Niemand dan ook, hoop ik, zal mij ervan verdenken, zelfs niet na prof. Bernet Kempers' verweer gelezen te hebben, dat ik slinks en geniepig genoeg zou zijn om de auteur van ‘Panorama der Muziek’ een drukfout aan te rekenen als staaltje van onkunde.
Maar omdat ik in verscheidene hoofdstukken van zijn boek herhaalde malen de spelling steriotyp ontmoette, meende ik hieruit te moeten afleiden dat zo de schrijfwijze is van prof. Bernet Kempers, en het leek mij raadzaam hem daartegen te waarschuwen.
Zulke vergissingen overkomen iedereen op zijn beurt, en men kan ze slechts vermijden door zich voortdurend te wantrouwen, liever dan ze voor onmogelijk te houden en hoog van de toren te blazen.
Het is zonder twijfel een kleinigheid, en geen drukfout, wanneer prof. Bernet Kempers vertelt, dat de componisten Leoninus en Perotinus naast de kerk waar zij werkten, de huidige Notre-Dame de Paris zagen verrijzen; het is een kleinigheid wanneer hij beweert: ‘De Gothiek begint echter in de beeldende kunst reeds veel vroeger: omstreeks 1225’. Maar dergelijke voorstellingen kunnen de leerling der muziek slechts in conflict brengen met zijn leraar voor kunstgeschiedenis, die hem onderwijzen zal dat de bouw der Parijse Notre Dame werd aangevangen in 1163, dat zij verrees op de plaats harer merovingische voorgangster, die reeds gestaan had op de fundamenten van een oude ‘heidense’ tempel; en dat de basiliek van St. Denis, een der vroegste specimens van gothische stijl, gebouwd werd door Suger, (1080-1151), de eerste bevrijder der lijfeigenen. Dat maakt een eeuw verschil. Een kleinigheid!
Wat volwassen mensen willen lezen is hun eigen zaak. Doch als wij het geheugen van jongens en meisjes meubileren met wetenswaardigheden, laten wij dan zorgen dat de onderrichte feiten ten minste exact, en niet gebrekkig of overtollig zijn. Het heeft geen zin om Benserade te noemen als voornaamste operatekstdichter der regering van Lodewijk XIV, en Quinault te verzwijgen, wiens libretti honderd jaar lang een soort monopolie hebben genoten. Het heeft geen zin om een pagina onbenullige verzen aan te halen van een totaal vergeten Duitse rijmelaar op een totaal vergeten componist, en ze bovendien nog te vertalen. Het heeft geen zin om een Dufay o.a. te rangschikken bij een zogenaamde school van Engelsen en Bourgondiërs. Waarom spreekt men van een ‘Nederlandse School’? Omdat de geniaalste meesters der middeleeuwse, pre-renaissancistische muziek geboren zijn in de Pays Bas, in de Lage Landen. Bijna allen werkten elders. Ockeghem b.v. diende Charles VII le Victorieux, die ter kroning naar Reims geleid werd door Jeanne d'Arc. Hoeveel merkwaardige componisten van toenmaals zijn geboren in Bourgondië? Niet één. Waarom dan te praten over een Bourgondische school?
Welke zin kan het in 's hemels naam hebben voor ‘burgerscholieren’ om Shakespeare, Vondel, Racine, Corneille op een rijtje af en zonder onderscheid te stempelen als vertegenwoordiger van de Barokstijl? En nogmaals bij alle goden (de nederigste niet te verwaarlozen!) hoe moet een jongen of meisje blijkbaar geraaskal aankijken als dit: ‘Dadaïsme, Kubisme, Futurisme, Surrealisme en wat al niet steekt het hoofd op en wordt gevangen onder één hoedje: Expressionisme’. Ik zweer u, lezer, dat ik letterlijk copieer, en geenszins kwaadwillig wens te zijn. De ware drukfouten van dit boek heb ik genegeerd.
Prof. dr. Bernet Kempers heeft onderwijs in de muziekgeschiedenis gekozen als openbaar vak. Uitstekend. Hij dulde evenwel dat anderen toezien of zijn vak deugdelijk wordt uitgeoefend. Wanneer ik zeer ernstige, feitelijke, zakelijke en talrijke bezwaren tegen zijn Panorama heb, dan ontstaan zij enkel uit bezorgdheid voor een nuttige muzikale opvoeding der jeugd. Dit is een minder futiele taak dan de auteur zich schijnt te verbeelden, en ik zou het een ramp achten als zijn handleiding per ongeluk werd ingevoerd bij het middelbaar onderwijs. Alvorens op deze eer aanspraak te kunnen maken behoort het boek op tientallen punten grondig verbeterd te worden.
Ik oordeel prof. dr. Bernet Kempers daartoe in staat. Op voorwaarde echter dat hij bereid is om voortaan minder hoog van zijn toren te blazen. Hij citeert van zichzelf. Hij vergunne mij ook nog van hem zelf te citeren want ik las hem met oplettendheid:
‘Plotseling zien wij deze gehele samenleving de droom spelen, de hele periode der troubadours is één groot gezelschapsspel, alles leeft op de grens van schijn en wezen, half naast half in het leven, nauwlijks ervan bewust wat spel en vermeldt dat de dichters hun eigen gaden verheerlijkt hebben. Dit ligt natuurlijk niet aan de vrouwen, maar aan de dichters... Vóór alles moest men een vrouw bezingen, die men niet bezit of zelfs niet bezitten kan, met andere woorden: bij voorkeur de vrouw van een ander.’
Zou iemand die deze phrasen leest, in gemoede kunnen twijfelen of een cultuur-evenement, dat steeg tot Petrarca, tot Dante's Vita Nuova en Divina Commedia, hier een beetje erg oppervlakkig en lichtvaardig voor scholieren wordt afgeschilderd?
De uittreksels welke prof. Bernet Kempers ons zendt van ‘de gemakkelijkst bereikbare naslagwerken’ (welk een afgrijselijk woord!) had ik niet bepaald nodig. Iedereen kan ze raadplegen en constateren dat ze mij niet in het ongelijk stellen. Zoals ieder ook zien kan dat prof. Bernet Kempers genoodzaakt is om pour le besoin de sa cause het artikel te verwerpen der Encyclopedia Britannica, die over 't algemeen geldt als verreweg het betrouwbaarste van alle bekende ‘naslagwerken’. Het ware doelmatiger geweest en minder fnuikend voor zijn eigen wetenschap wanneer de auteur van Panorama het geringste historische document te berde had kunnen brengen, dat de afstamming der Goliarden van Goliath enigermate bevestigt.
Met een Jantje van Leiden, zou men zeggen, maakt prof. Bernet Kempers zich het liefst van moeilijkheden af. Het lust hem niet om verder met mij te debatteren. Dat is het laatste argument van ieder die geen argumenten meer heeft. Hoe jammer! Ik had wel gaarne gezien hoe hij probeert mij te weerleggen, wanneer ik zijn tien regels over Pythagoras en zijn explicatie der verdwijning van de basso continuo uitroept tot zuivere nonsens.
En treurig is het dat men soms de schijn op zich moet laden van kwaadwillig te zijn.