Confrontatie met tekst en muziek
Een begin is gemaakt. Op Donderdag 24 Maart is voor de eerste maal in Nederland de Matthaeus Passie van J.S. Bach gezongen in de Nederlandse taal.
Het was geen groot, rijk, deftig en pronkend begin, waarvan ik er al menig heb bijgewoond, omdat onze muzikale historie zich kenmerkt door feestelijke aanvangen zonder vruchtbaar vervolg. Neen. Bij dit begin gebeurde alles heel bescheiden en eenvoudig. Niet onze nationale ‘Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst’, die vele afdelingen telt over het land, had het initiatief genomen tot deze daad van hernieuwing, noch een onder de tien andere goed aangeschreven verenigingen en dirigenten, door wie tegenwoordig omstreeks Pasen in bijna ieder onzer provincies Bachs Passie wordt uitgevoerd. Maar de minder besproken, hoewel niet minder verdienstelijke ‘Doopsgezinde Zangkoren van Haarlem en Beverwijk’, onder leiding van Jac. Zwaan, en het ruige knapenkoor ener Sint Jozefkerk. Er waren ook niet wat men noemt eerste-klas-solisten. Wijl ze mij sterker geboeid en getroffen hebben dan alle vaderlandse en buitenlandse beroemdheden, mag ik dat gerust zeggen.
Hoewel de vertaling geschiedde op wens van het ministerie van O., K. en W., dat toen werd beheerd door prof. G. van der Leeuw, was (voor zover ik kon waarnemen) geen enkele der kunstminnende regeringsambtenaren, die zich zo dikwijls en zo vlug verplaatsen, aanwezig bij deze uitvoering, welke zonder een gouvernementele beslissing nooit zou hebben plaats gevonden. Het was een dichter, die aan prof. Van der Leeuw destijds advies gaf tot het nemen van een ontzaglijk gewichtig besluit, tot het verlenen der buitengewoon hachelijke opdracht ener vertaling der Matthaeus Passie van J.S. Bach. En natuurlijk besliste hier een dichterlijke raad en intuïtie. Nooit immers zou het zijn opgekomen in de kop van een Hollands musicus, die zich alleen erover bekommert of de noten precies in 't gelid marcheren - nimmer zou een Hollands musicus, normaliter verslaafd aan de Duitse traditie, het in zijn hersens gekregen hebben om te denken aan een vertaling van de voor hem onveranderbare, dogmatisch onaantastelijke tekst waarop J.S. Bach muziek maakte. Ook de dichter, die misschien niet wist wat hij waagde toen hij adviseerde tot een dermate kloek besluit, heeft de realisering zijner stoutmoedige gedachte niet bijgewoond. Ik miste hem ten minste onder de hoorders. Anders had ik hem gaarne met erkentelijkheid de hand gedrukt. Want het is M. Nijhoff, vriend van eertijds en altijd. Jan Engelman, aan wie de gelukkige en de gelukte taak der vertaling werd toegewezen, mag in elke lente, bij iedere Pasen, een kaars voor Nijhoff aansteken, zoals men dat doet voor een heiligenbeeld om het wonderen te laten verrichten. Die adviseur van prof. G. van der Leeuw was gewoonweg de verwekker van iets wonderlijks.
Niemand kan zich een voorstelling vormen van de weerstand welke voor Hollandse musici te overwinnen valt bij de simpele idee ener vertaling der Matthaeus Passie van J.S. Bach. Dat is voor hen nog meer dan een Bijbel, waarin tittel noch jota gewijzigd mogen worden. Gelijk de ‘Heilige Schrift’ zelve eermaals enkel toelaatbaar was voor hen die Latijn, Grieks of Hebreeuws verstonden; gelijk de beide Testamenten uitsluitend toegankelijk en geoorloofd waren voor de geletterden, voor de mandarijnen, zo werd de Matthaeus Passie van J.S. Bach, op tekst van zekere Picander, die als braaf rijmelaar werkte, een soort van pauselijk, van opperpriesterlijk gebod. Elke letter is daar gewijd en als 't ware gedicteerd door God in eigen persoon. Te aanvaarden als uitspraak van een hemels orakel; te aanvaarden zonder persoonlijk onderzoek; te geloven met gesloten ogen en met anticiperende instemming. Ex cathedra. Kan het onderworpener en minder protestants? Zou de manier waarop Hollanders Bach beschouwen minder Hollands kunnen? Want was het voornaamste verlangen van alle volkeren die tot bewustzijn ontwaakten omstreeks het jaar 1500, was niet de innerlijke eis dier volkeren om de ‘Heilige Schrift’ te lezen en te horen in hun eigen taal, in hun moedertaal? Onze Hollandse musici raakten dusdanig geknecht aan de Duitse obsessie, dat zij niets liever begeerden dan hun eigen taal te vergeten, desnoods te verguizen, ter wille van een libretto dat even relatief is en conform aan de uitdrukkingswijze van de tijd waarin het geschreven werd, als elke andere tekst. Hoe moet men het verklaren dat niet iedereen zulke opvattingen voor pure nonsens houdt en in strijd met het Hollands karakter?
Twee jaar nadat de vertaling beëindigd was, kreeg een opvoering der Matthaeus Passie in de Nederlandse taal nochtans haar beslag. En al werd het begin gemaakt, en al wil ik de nederige omstandigheden welke haar onderscheidden vol belofte zien voor de toekomst, wij moeten ons intussen niet verbeelden dat een overwinning behaald is. Op de helderste en overtuigendste wijze heeft Piet Tiggers in het Handelsblad van 25 Maart de redenen uiteen gezet, waarom wij het initiatief der ‘Doopsgezinde Zangkoren van Haarlem en Beverwijk’ gedenkwaardig mogen achten. Hij meent zelfs, en stellig na nauwkeurige contrôle, dat Engelman's versie het origineel in sommige passages overtreft, wijl zij zich juister aansluit bij de melodische lijnen van Bach. Maar toch kan men er verzekerd van zijn, dat een aantal theologische, grammaticale, poëtische haarklovers, muggezifters en overige kortzichtige, schoolmeesterende vitters, zal blijven beweren dat Engelman ergens in een koraal, ergens in deze of die aria een getrouwere term, een forsere, beeldender zinswending had moeten kiezen.
Ik zal hen niet tegenspreken. Ook ik heb iedere syllabe van Engelman's tekst critisch getoetst en enkele plekken gevonden, waar mij de gegeven moeilijkheid een beetje te gemakkelijk scheen opgelost. En misschien woog ik de vergelijking zelfs strenger af dan Tiggers, want niet slechts de te volvoeren arbeid maar ook de mogelijkheden van Engelman's kunst en persoon zijn zodanig, dat zij uit zich zelf de hoogste verplichtingen opleggen. Alle bezwaren echter, die ik theoretisch kon opperen, bleken te vervagen tot niets, letterlijk tot niets in de praktijk, dit wil zeggen vanaf het moment waarop men de gekozen woorden hoorde zingen. Om deze afdoende reden: dat woord en zinswending zich overal organisch samenvoegden met de muziek, en nooit een noten-teken van Bach verhinderden muziek te worden. Ik geloof dat niemand, die onbevooroordeeld en onbevangen luisterde naar hetgeen hem toeklonk, deze bevinding kan logenstraffen.
Gemeten naar een Amsterdamse maatstaf waren er zonder twijfel gebrekkigheden en fouten in de vertolking der ‘Doopsgezinde koren van Haarlem en Beverwijk’. Ik weet wel dat het ruige jongenskoor der St. Jozefkerk een tel verkeerd inzette. Ik weet wel dat Anneke van der Graaf's sopraan nog een beetje ijl klinkt, de alt van Jouck Cuperus wat traag, de bas van Lucien Louman (Christus) dikwijls een tikje wankel. Het is me niet ontgaan dat Han Le Fèvre (Evangelist) nog dit en dat te leren heeft wat zelfs de beroemdste tenor ter wereld, hetzij Peter Pears of een ander, zich nog niet verwierf, en zelfs niet eraan dacht om zich het te verwerven: een overal psychologisch en dus dramatisch aangepaste interpretatie van zijn rol. Bij voorbeeld: Wanneer de verrader Judas vraagt: ‘Ben ik 't Rabbi?’ en de Evangelist vervolgt: ‘Hij sprak tot hem’, en als Jezus daarna antwoordt: ‘Gij zegt het’, dan moet de intonatie, de stembuiging van de Evangelist, die voortgaat met ‘Toen zij daarna aten, nam Jezus het brood’, totaal veranderen van ‘kleur’, en geenszins mag die Evangelist doen alsof er niets gebeurd is tussen deze verhalende zinnen. Geen tenor echter der ganse wereld heeft dit tot dusverre bemerkt en hoe zou ik dan Han Le Fèvre zulke nalatigheid kunnen euvel luiden? Hij heeft alle gaven om een waarachtig Evangelist te worden, beter dan wie ook, zodra hij op deze menselijke, psychologische ‘kleinigheden’ zal gaan letten. Want zijn stem is uitmuntend. Zo heb ik in gelijke mate Peter de Vos gewaardeerd in de ondergeschikte bas-partijen. Eveneens de solistische hobo's, fluiten en violen van het Haarlems orchest.
Maar boven al het technisch goed-willende en waardeerbare reikte eindeloos ver de zeer eigenaardige, onuitsprekelijke sfeer die bij deze uitvoering verwezenlijkt werd door het gebruiken der Nederlandse taal. De moedertaal van mij. De moedertaal van ieder misschien die tegenwoordig was, van ieder die zong of een instrument bespeelde. Voor 't eerst stonden wij als 't ware oog in oog tegenover de diepe en alles determinerende waarheden welke geschreven werden door de tollenaar, de douane-beambte Matthaeus. Wij hadden de gebeurtenissen die hij verhaalt nimmer zo direct, zo magisch aangrijpend vernomen. Ik weet wel dat de Duitsers zelf deze bevelen van liefde en offer en overgave nimmer bespeurd hebben in de muziek van J.S. Bach. Dat is omdat zij hardleers zijn, en drie, vier eeuwen ten achter bij de evolutie van de andere Europese volkeren, zoals Nietzsche reeds zei. Bij ons echter sprak deze Nederlandse tekst tot ons hart, rechtstreeks tot onze ziel, en ieder begreep.
Wij hebben deze gedenkwaardige uitvoering bijgewoond in het ‘Gemeentelijk Concertgebouw’ van Haarlem. Wij hopen haar weldra herhaald en voltooid te horen onder leiding van Eduard van Beinum, wanneer ook het Concertgebouw van Amsterdam ‘Gemeentelijk’ zal zijn geworden.