Driedubbele nalatigheid
De eerste Hollandse uitvoering van ‘In terra pax’, het oorlogs-oratorium van de Zwitser Frank Martin, ligt al een maand in het verleden maar blijft mij achtervolgen omdat ik geen woord erover schreef.
Want bij een ernstig musicus als Martin is, zou ik niet de verdenking willen wekken dat hier aan zijn werk achteloos wordt voorbijgegaan. Evenmin bij koor, solisten en orkest, die vele avonden studeerden op een nieuwe partituur, zou ik twijfel willen zaaien over de aandacht waarmee hun moeite en hun zorg worden gewaardeerd. Ook het onderwerp (Vrede op aarde) eist oplettendheid en gedoogt geen verzuim. Het is klemmender dan elke andere actualiteit. En toch zijn het niet deze drie overwegingen welke mij zelfverwijt berokkenen over mijn zwijgen. Het meest kwelt mij de last die ik heb om de juiste verhouding te vinden tegenover een compositie welke een zo groot gegeven behandelt, dat mij had moeten verscheuren, en dat tot mijn verbazing geen indruk bij mij naliet.
Hoe dit te verklaren en begrijpelijk te maken? Ik zou kunnen veronderstellen dat de fout schuilt in het karakter van gelegenheidsstuk, dat Martin's compositie noodzakelijkerwijze kreeg omdat zij hem, enkele maanden alvorens de oorlog eindigde, besteld werd door Radio Genève. Doch daar zit de oorzaak niet der tekortkoming van ‘In terra pax’. Alle goede verzen, zei Goethe ongeveer, zijn gelegenheidsgedichten, en men mag deze uitspraak voor geldig houden, omdat inderdaad alle kunstuitingen ontstaan uit een rechtstreekse of zijdelingse maatschappelijke aanleiding. Ook of de scheppende kunstenaar haast heeft of geen haast, is geen determinerende hindernis voor het slagen van zijn arbeid. Frank Martin zag zich geprest bij het kiezen van zijn tekst, welke hij ontleende aan de bijbelse Schrift. Goed. Maar met dezelfde spoed zoekende had hij passages kunnen vinden in het oude of nieuwe testament, die desnoods spreken over ‘de grote dag Zijns toorns’, over ‘het volk met schuld beladen, zondige natie, verdorven geslacht’, doch welke niet de gefolterden en hen door wie de foltering geschiedde, met elkaar verwarren en belasten met dezelfde schuld. Ik weiger te geloven dat iemand, die zich even herinnert hoe kleine kinderen, wichten van een paar weken, een paar maanden, niet enkel soms, maar zeer dikwijls, na een bombardement boven onze steden of boven Duitse, Franse, Engelse steden, dagen lang geleden en gekreund hebben tussen smeulend, rokend puin, ik weiger te geloven dat iemand, die even heeft nagedacht over dat onschuldig lijden en onrecht, vandaag nog durft gewagen van ‘Zijn’ toorn, want niemand, vermoed ik, zal van de God die hij belijdt, een monster wensen te maken, door wie ook de evidentste schuldeloosheid gekastijd wordt en overstelpt met onverdiende pijn.
En hoeveel haast Frank Martin wel kon voelen als prikkel tegen zijn verzenen, bij het kiezen van de tonen, de rhythmen, de accoorden waarmee hij een muziek ging vormen voor de tekst van ‘In terra pax’, en hoe erg hij wel achterna gezeten kon worden door de jachtende kortstondigheid van de tijd, het schijnt mij dat hij zijn tonen, rhythmen en accoorden anders gekozen zou hebben, wanneer hij de sensaties der dingen welke zij verklanken, in werkelijkheid doorleefd had. Want wie die ooit gedurende vijf jaren te zes uur in de morgen van een zomer of van een winter Duitse trompetten het reveil heeft horen blazen, wie ooit die uit de verte de barse commando's hoorde snauwen, wie ooit die de vliegtuigen hoorde ronken in de nacht of in de dag, wie ooit die het lied hoorde der Franse maquisards ‘Ami, entends tu le cri du corbeau dans la plaine’, met al de verlorenheid, al het hopen dat daarin zong (en ik denk dat wij ook in Holland zulk een lied hadden), wie ooit die op 25 Augustus 1944 de bevrijding van Parijs vernam, als het ongelooflijk gerucht ener opstanding, wie ooit die meemaakte wat mij verteld is als Dolle Dinsdag, en waarin ik een gelijke doorbraak van razende vreugde hoorde trillen, wie ooit die zich in deze stonden van verwezenlijking zijner lange verwachting vrij mens wist en verlost, wie ooit van degenen die zulke sidderingen ervoeren in de vezelen van hun lichaam, zou zich kunnen vergenoegen met de makke, kwijnende, tamme, temende, grijze, grauwe accenten, waardoor de compositie van Frank Martin de innerlijke echo's van zulke gebeurtenissen vertolkt?
Niet dus wegens de haast met welke het gelegenheidsstuk ‘In terra pax’ werd samengesprokkeld, mislukte dit oratorium, maar wegens de gesteltenis, de gezindheid, de achtergronden van de geest die het werk concipieerde, en die zich tijdens vijf jaren bewogen had langs een heel anders gekleurde horizon dan wij, wij voor wie leed en hoop, schrik en dapperheid, schrijnende werkelijkheid geweest zijn, en blijven zijn in elk onzer zenuwen. Alle dingen, de kleinste en de grootste, welke wij gedurende een eindeloze, martelende reeks van maanden, weken, dagen, uren, ondervonden hebben (een advertentie in een krant, een affiche op een muur, het rijden van een auto in de avond, dreunende stappen door de straat, het gebons op een deur, het zoeken naar een homp brood, een volk op de vlucht, een gil uit de verte, een fusillade, een vrachtwagen geladen met kinderen, het gehakte lied ener marcherende colonne soldaten), alle nietige en geweldige momenten, gelijkelijk electriserend, en waaraan wij niet kunnen terugdenken zonder nog even te huiveren, heeft Frank Martin bijgewoond achter de scheidslijn ener niet geheel veilige maar toch tamelijk comfortabele neutraliteit, welke een afstand schiep die ruimer was dan de wijdste kloof, en die door zijn fantasie of intuïtie niet kon worden overbrugd.
Maar onze jammeren gingen de menselijke maat niet te boven, want wij hebben hen verdragen; en zoals er voor de rampen van een achttienjarig meisje, dat Jeanne d'Arc heette, of voor Gijsbreght van Aemstel, of voor andere historische evenementen, verschillende teksten en een passende muziek denkbaar bleken, zo moet ook onze eigen geschiedenis kunnen worden uitgebeeld in woord en klank. De stijl daarvoor is bijzaak. Voor mijn part mag het de stijl zijn van een Te Deum laudamus, waarmee Lulli de genezing ener etterbuil bezong van Lodewijk XIV, en Händel een vredesverdrag van zijn eeuw, Beethoven een jubelende wens van verbroedering. Als ik er slechts de reflex en de actie in bespeur der gevoelens die ons, overlevenden, bezield en geteisterd hebben, terwijl wij elke dag meenden te zullen bezwijken en niet zwichten wilden. Ik heb menig bezwaar tegen de compositorisch al te gemakkelijke stijl die gebezigd werd door Frank Martin. Nog veel meer bezwaren echter heb ik tegen de conventionele en afgezaagde voorstellingen, die zich als som zijner gewaarwordingen bij hem aanmeldden, toen hij teksten te kiezen en muziek te denken begon. Mijn spijt en mijn afkeuring tegenover de conformistische intonaties, het lijzige, gedweeë, zeurende accent, waarin hij zowel onze smarten, ons hopen als de juichende herrijzenis uit onze dood gedacht en in tonen uitgedrukt heeft, mijn weerzin, mijn ontgoocheling over dat onvoldoende en gebrekkige ziet niet eens een einde, en is totaal. Als ik mij liet gaan tot de opmerking, dat een Zwitser, gecapitonneerd in zijn niet geheel rustige maar toch vrijwel behaaglijke neutraliteit, durft te laten zingen in onze tegenwoordigheid ‘Ik zal de aarde straffen om hare zonden, de goddelozen om hun boosheid’ zou ik mij zelfs kunnen verontwaardigen. Want velen onzer zijn er nog, jegens wie zich deze neutrale schriftgeleerde iets vermeet dat ik slechts onduldbaar achten kan.
Teleurgesteld door de muziek van Frank Martin, heb ik mij ten slotte wel moeten afvragen, of de Amsterdamse afdeling van de ‘Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst’, die met de uitvoering van ‘In terra pax’ haar vijftigjarige samenwerking met het Concertgebouworkest vierde, en die waarlijk tijd genoeg had sinds 1945 om dit jubileum naar behoren te organiseren, - en vertoornd doch kalm (want Martins muziek stemde mij passief) moest ik in arren moede wel de vraag richten (maar tot wie, tot wie, bij alle goden?!) of deze archaïsche, gevestigde, rijke Maatschappij niet honderd en duizend maal verstandiger en nationaler zou gehandeld hebben door aan een onzer eigen componisten, die ten minste weten waarover zij spreken of laten zingen, een werk te bestellen om er in de toon van onze tijd een jubileum mee te herdenken en een triomf. Ik kan mij moeilijk verbeelden dat het gelegenheidsstuk van een Nederlands componist niet beter ware uitgevallen.