De verminkte Opera
Terwijl de muziek van Alceste maat voor maat langs mij heenging tussen de strenge, en alle sieraad dervende wanden der Bachzaal van het Amsterdamse Conservatorium, waar geen kleur, geen lijn, geen tooi de trilling helpt maken, de mede-trilling bevordert, en terwijl Gluck's edele muziek inderdaad hulpeloos bleek om iets anders te verwekken dan lome verveling, zat ik voortdurend te denken: ‘Wat zou die melodie daar kunnen boeien, wat zouden dat koperen accoord, dat rukkende rhythme, die overgang van mineur naar majeur, het trekje van die hobo, de cantilene van die fluit, de zang der solisten en der koren daar opeens een totaal verschillend aspect krijgen, en een tienvoudig, misschien honderdvoudig vermeerderde macht om te bezielen in plaats van te ontzielen, wanneer ik ginds op de achtergrond niet die machinale rij zag van tinnen orgelpijpen, maar het silhouet van een Griekse tempel met het orakel er in, dat zijn bevel gaat verkondigen; wanneer dat orakel daar op het podium niet al te zichtbaar voor mij stond in avond-toilet; wanneer geen kale, grijzige muren en plafond mijn enige horizon waren, maar een paar blauwe lappen, met of zonder wolkje, om het azuur te suggereren; wanneer de personen van het drama, de koren en corypheeën zich niet samengeschoold hielden met hun partij voor de neus en gestoken in hedendaagse kledij, maar optraden volgens het verloop der handeling, met passende gebaren, in mythologische costuums, bij wijlen het gezang versterkend met dans; en wanneer ten slotte de dirigent met zijn overbodige mimiek verborgen was gebleven in het hokje van de orchestrale afgrond.
Natuurlijk zou Alceste heel andere indrukken hebben teweeg gebracht dan zij veroorzaakte in een totaal ontluisterde vertoning. Want al het materiaal om te lukken, was voorhanden. Wie oren had om te horen, kon zich onophoudelijk verwonderen over de voortreffelijkheid van het zuiver muzikale resultaat. Zodra de ouverture inzette (die pas geleden een paar keer gespeeld werd door Van Beinum), vroeg ik mij verbaasd af: Waar haalt Max van Doorn, de dirigent en de animator dezer onderneming, opeens zoveel uitmuntende instrumentalisten vandaan voor een cohaerent orkest? Ik achtte zo'n overvloed van beschikbare musici enkel mogelijk in steden als Londen en Parijs. Hetzelfde dacht ik van de eerste aanhef af der koren, en elke keer, dat een heraut, een hogepriester, een ‘stem der onderwereld’, een Admetes, een Alceste, of een andere der personen van het drama zijn rol te reciteren of te vocaliseren begon. Ieder klonk goed. Ieder hunner, te veel om allen te noemen, zou zeer aannemelijk en bevredigend geweest zijn (verondersteld, dat zij ook acteren konden) temidden der décors, der werkelijkheid ener bijna ongelooflijke tragedie, welke de mensen probeert te leren, dat men ontvangt hetgeen men wenst, zodra men niet terugdeinst voor het zwaarste offer, ook al moet de dood getrotseerd worden. Geen enkele zakelijke factor van welslagen ontbrak. Voor deze uitvoering van Alceste werd zelfs een affiche getekend, dat elkeen, die op een gegeven moment in Amsterdam de loutere muzikale schoonheid zocht, had kunnen overreden om haar te gaan vinden. En dit alles, waarin een buitengewone som van energie, enthousiasme en inventie vergaard ligt, strekt tot eer aan Max van Doorn en al zijn medewerkers.
Maar hoe kon men zich bij het ontwerpen der plannen van deze uitvoering zo paradoxaal vergissen? Het is immers bekend en aarts-bekend, dat Gluck, toen hij Alceste componeerde, met voorbedachte rade de muziek wilde maken tot onderdanige en trouwe dienares van de handeling en van de text, die de handeling vertolkt! Hij beschouwde zijn muziek dus als een weliswaar essentieel, maar ondergeschikt element in het kader ener voorstelling, waarbij alle kunsten (de architect of schilder als bouwer van een décor, de beeldhouwer of choreograaf als vormer van plastische gestalten en gebaren, de dichter als schepper van psychologisch en dramatisch verantwoorde menselijke verschijningen) te zamen zouden arbeiden tot de verwezenlijking van een harmoniërend aesthetisch resultaat. Wanneer men alles verwijdert en negeert wat tot het treffen van dit hoge doel berekend is, wat zal er dan nog overblijven, behalve een bleek en dor geraamte, dat overal schreeuwt naar vlees en bloed, naar een gedaante, waarin het werkelijk leven kan? Want zonder actie en plastiek wordt elk woord zelf ijdel en leeg, wordt het hele verhaal rhetorische declamatie, waardoor niemand zich laat interesseren. Terwijl het met dezelfde moeiten gemakkelijk zou geweest zijn om ieder te verrukken, volgens de gehele waarheid, welke Gluck verlangde en die met dezelfde medewerkers wellicht bereikbaar was.
Alceste in concert-vorm en in oratorium-stijl is een vergissing, die niet had mogen gebeuren. Er ligt op de planken van de bibliotheken te veel muziek der achttiende eeuw te sluimeren die men zou kunnen doen ontwaken zonder haar te schaden, er ligt te veel uit die wonderlijk creatieve periode te wachten op de toverstok van een dirigent, te veel dat onverminkt bruikbaar is, om niet te bejammeren, dat Max van Doorn talent, tijd en goede wil verspilde aan een opzet, welke onvermijdelijk leiden moest tot een teleurstelling.
Misschien echter zijn er geen onnuttige gebeurtenissen, zoals Maeterlinck zei. Het is niet onmogelijk, dat de sierlijke en artistieke affiches van Alceste opgemerkt werden door de directie of de bestuurders der Nederlandse Opera, en dat hun even de rouw om het hart sloeg over de paden welke zij bewandelen. Het wordt immers langzamerhand zonneklaar, dat zij zich te indolent verlaten op een repertoire, dat meer rekent met de kassa dan met de kunst, en dat van de opera als muziek-verschijnsel slechts de zijde toont, die uit een culturele, intelligente gezichtshoek het meest betwistbaar is. Het gevolg van deze populistische tactiek blijkt te zijn een aanzienlijk deficit. Maar als er toch een klein millioen moet worden bijgepast, zal menig Hollander oordelen, dat deze guldens beter besteed zouden zijn aan de herleving en instandhouding van ontwijfelbare things of beauty, gelijk Alceste of Orpheus (om te blijven bij Gluck en geen vijf, zes andere namen te citeren) dan aan de verduurzaming van enkele Italiaanse aria's, die aan iedereen het gevoel geven een oude, bijna versleten gramofoon-plaat te incarneren. Die stichting van een aesthetisch en muzikaal verdedigbaar opera-repertoire zou vermoedelijk overeenstemmen met de intieme wensen van het grootste deel der Nederlandse natie. En al bleek dit ongelukkigerwijze niet zo, en al zou zulk een poging om de schoonheid, enkel de absolute schoonheid na te jagen, uitlopen op een nog groter deficit, dan ware een tekort van twee, van drie millioen guldens ten minste gerechtvaardigd.