Een Stradivarius
Wie een instrument zou willen horen, dat opzichzelf een bron is van muziek, een echte accumulator, een natuurlijke ontwikkelaar van muziek, ook al glijdt de speler maar even met de hand langs de snaren, en een zó treffende mededeling van muziek dat iedereen er de oren voor spitst, alsof een zonnestraal plotseling begon te klinken in de dageraad, - wie ooit zo'n instrument wil horen moet gaan luisteren naar de violoncel waarmee de Amerikaan Edmund Kurtz hier zijn eerste concert gaf.
Men vertelde dat het een Stradivarius is. Ik weet daar niets van, want ik heb niet in zijn binnenste gekeken, ken zijn stamboom niet, en ben geen antiquaris, doch slechts een gewoon hoorder, niet beter gedresseerd om geluiden te onderscheiden dan een ander. Het zou dan een der tachtig violoncellen zijn, welke tussen 1666 en 1735 gefabriceerd werden door de meester van Cremona, en waarvan Hill, de fanatieke Stradivarius-specialist uit het begin onzer eeuw, er vijftig achterhaalde na alles te hebben afgezocht. Hoeveel zijn er nu nog?
Maar al kwam men zeggen dat het instrument van Kurtz een paar jaren geleden is afgeleverd door een moderne werkplaats, ik zou het niettemin houden voor de prachtigste violoncel die ergens gemaakt of gevonden kan worden. Hij is onovertrefbaar en onbeschrijflijk. Een ding om verliefd op te worden zoals op sommige schilderijen, die men zou willen stelen om ze elk ogenblik bij zich te hebben. Hij gonst en zingt mij nog in de herinnering; ik zal hem stellig nimmer vergeten, zoals men de beste uren van het eigen leven nooit vergeet.
De manier waarop hij met alle vier zijner snaren zich leende voor de vliegensvlugge fiorituren in een verbazende toccata van de oude Frescobaldi, van boven naar beneden ritselend als het zwierend glissando ener harp, de manier waarop hij een verbluffend ijl pointillisme van de snelste tonen liet ruisen in de uiterst boeiende sonate van Locatelli, of arpeggiando's, toverachtig zoemend als een gong, in een stilte die opeens gewijd wordt omdat zo'n klank daar fluistert, of een peilloos diep pizzicato op de laagste snaar, galmend als de klokken van een toren welke men alleen gezien heeft op een tekening of door een gedicht, en de manier waarop hij elke stem suggereerde die men denken kan, met een volmaakte schoonheid in iedere sonoriteit, - werkelijk - ik geloof dat ik deze gewilligheid, deze onbegrensde en sublieme bruikbaarheid enkel nog ontmoeten zal bij de violoncel welke bespeeld werd door Edmund Kurtz. De man trouwens die hem hanteerde is een virtuoos voor wie het moeilijkste overal gemakkelijk schijnt. En ook zijn begeleider Anthony di Bonaventura (zelden zag ik zulk een instinctieve eenheid van tweeheid) gaf in harmonie met dat wonderbaarlijke instrument, een magnifieke achtergrond als pianist. Ik hoop dat beiden hier samen wederkeren, hoewel zij hun eerste concert, financieel beschouwd, vast en zeker moeten boeken als een deficit.
Zo een onprijsbare Stradivarius, maar in de honderste macht, maar met honderdvoudige gelijke mogelijkheden is op deze dag het Concertgebouworchest. Wij hebben Jan Damen, de nieuwe aanvoerder der violen, gehoord in het unieke meesterstuk van Beethoven, wij hebben Tibor de Machula, de nieuwe leider der violoncellen, gehoord in het eveneens nog altijd unieke meesterwerk van Saint-Saëns. Het was onberispelijk, in de strengste zin van dit woord, en hoe critisch men ook blijven wil, ik zou geen noot van Damen en Machula kunnen vermelden die niet te waarderen of te bewonderen was. Wij hebben ook de bazuinen gehoord in het onweer der ouverture van Rossini's Guillaume Tell, en de engelse hoorn, de fluit, in de regenboog, die na de storm sereen en onveranderlijk als de cirkel zijn zeven kleuren schrijft te midden der wolken, wij hebben de trompetten, de hoorns, het ganse korps der strijk-instrumenten gehoord in de bruisende, electriserende finale, waar de bevrijding van een juk wordt gezongen.
Wie ter wereld doet het na? Wie evenaart hen in lichtheid, in juistheid en in expressie? Niemand. Wij hebben ook gehoord hoe het Andante van een der laatste piano-concerten van Mozart werd aangeheven, voortgezet en voltooid als een lange en aanbiddelijke pauze tussen tijd en eeuwigheid, als een dier minuten, waarin ieder, zonder dat men begrijpen kan waarom, zich zwevend voelt, en verlost van elke zwaarte, alsof wij aarzelden, alsof wij waren opgeschort tussen een menselijk en een goddelijk zijn. De solist Robert Casadesus voleindigde hier deze magie. Maar zij was begonnen en gesteund door elke klank, die als de geluiden van zomeravonden, oprees uit alle instrumenten van het orchest.
En denk nog aan de korte, mijmerende en klagende phrase van de fagot, in het ‘Concertstuk’ van Weber, even alvorens het simpele, maar waarlijk dionysische marsje inzet, dat de hele zaal eensklaps in rep en roer bracht, in een verrukking, alsof een fantastisch beminnelijke verschijning op het podium haar intocht deed. Bravo Van Beinum. Om zulke spanningen op te stapelen, en zulke overrompelingen teweeg te brengen met niets dan een paar tonen en eenvoudige rhythmen, moet men een instrument hebben, dat een bron, een haard, een accumulator is van muziek, en dat met weergaloze gewilligheid, gevoeligheid en precisie aanspreekt.
Herdenk dan ook het nachtelijk gemurmel der twee fagotten, later van de twee clarinetten, in de Rapsodie espagnole van Ravel, de slot-maten der Malaguena, die in de lucht verdwenen alsof de klanken zichtbare feeën waren, en de Feria, die als een warme en bedwelmende dwarrelwind, overal muziek strooiend, opwervelde uit het orchest. Herdenk de ganse symphonie van Mozart, met haar onvergelijkelijke lichtvoetigheid, zachtheid, vrolijkheid, ernst, tederheid, kracht en jeugd. Bravo Van Beinum, die deze alchemistische mixtuur maakte met een klein orchest. Dikwijls mimeerde de dirigent als een choreograaf. Ik heb ieder gebaar gewikt en gewogen. Geen enkel was ingestudeerd. Elk harmonieerde met de melodieën van Mozart, en niemand van de Sadler Wells balletten, niemand van de Ballets des Champs Elysées, of van elders, zou hem dit hebben verbeterd. Er waait een goede moesson. Hoewel alles nieuw bleek en van de zuiverste artisticiteit, heeft iedereen dat met enthousiasme weten te bewonderen.
Zo een onschatbare Stradivarius was ook het complete orchest, tot aan tuba, pauken en trommen in de zesde symphonie van Ralph Vaughan Williams. Ook aan dit stuk heeft Van Beinum zich totaal gegeven als aan een meesterwerk. Want hij is niet gierig, zelfs niet zuinig met de lyrische drift, die in deze herfst uit hem opwelt. Hoe zou een kunstenaar als hij, daarmee spaarzaam kunnen omgaan? Dat vuur wil branden. Waar het ook maar kan. Zelfs om in Vaughan Williams de illusie te storten van een ware gloed.
En de dirigent vergiste zich niet. Er hebben door het hoofd van deze bejaarde Engelse componist merkwaardige vermoedens gedoold en emoties van een profetische, apocalyptische overstelpendheid: Alle rumoer, alle geweld van de ontzinde, menselijke bedrijvigheid eindigt in een ijzige stervensstilte. Deze aanschouwing ontsluiert niet de volledige zin der mysteriën van het leven. Slechts een gedeelte. Slechts een betrekkelijk en eenzijdig aspect. Zulk een standpunt zou onder een tijdelijke en kleine gezichtshoek aangrijpend en vermurwend kunnen zijn. Maar terwijl Vaughan Williams beschikt over een zonder twijfel superieure techniek en over een mathematische consequentie in de doorvoering zijner gedachte, deze gedachte zelf laat hem in de steek. Om de eenvoudige reden dat niemand, zolang hij leeft, de veronderstelling aanvaardt van een bewegenloze, zwijgende dood, waartoe deze symphonie ons zou willen overhalen. Wijl een dergelijke verkleuming en vernietiging voor ons, zolang wij ademen, niet aanvaardbaar is, ontbreken bij Vaughan Williams de klinkende ‘ideeën’ om haar te vertolken. Het wezen der muziek is en zal immer blijven, dat zij niet de dood wil, niet de stilte, maar het leven en de geluiden, de ‘ideeën’ van het leven. Ondanks een magistrale techniek, lukte het de componist nergens om ons te lokken naar zijn afgrond. Het Niet kunnen wij denken. Voor dit Niet bestaan geen melodieën, bestaat geen overtuigende zang, en dit bewees de symphonie van Williams. Ondanks alle expressiviteit van een Stradivarius in de honderdste macht, die in deze uren (en mogen zij duren!) het orchest is van het Concertgebouw.