De Parelvissers
Nog nooit heeft het me méér gespeten niet zo eenvoudig van harte, zo onnozel van geest en even ontdaan te zijn van elk onderscheidingsvermogen tussen mooi en lelijk, tussen toonbaar en mal, als iemand die in de termen valt om een décor op touw te zetten, de personages aan te kleden, de belichting te regelen, het orkest te leiden en het ballet te ordenen ener opera.
Want wanneer daar in het eerste bedrijf op een groen-blauw achterdoek, dat de hemel van Ceylon voorstelt, niet als een knal-rood kinder-ballonnetje een zon gehangen had, die een kwartier lang maar niet van haar plaats ging, alsof een nieuwe Josua haar had stopgezet, en eindelijk (omdat er in het tekstboekje staat dat 't avond wordt) eerst even omhoog wipte, toen schielijk ter kimme neigde, en vervolgens haastig in de zilveren baren verdween, dan zou ik nog wel de gekke pofbroekjes, die achterste voren schenen te zitten, geaccepteerd hebben als staaltjes van vroegere herenmode op een tropisch eiland waar ik nooit geweest ben, en zou ik ook nog wel dat getrippel, gehos, gewiegel en handjes-wuiven van een dozijn meisjes willen houden voor een primitieve manier van exotisch dansen. Omdat het duo tussen de twee vrienden Zurga en Nadir (Theo Baylé en Chris Reumer) die elkaar na een lange scheiding terugzien, prachtig van muziek was, prachtig van zang, en omdat de beroemde nachtelijke romance van Nadir (Je crois entendre encore), halsbrekend virtuozen-stukje, door Reumer gezongen werd met een sentiment, met een acrobatie van mezzo voce en kop-stem, waartegen niets viel in te brengen. Dat zou volmaakt en verrukkelijk geweest zijn (hoewel vieux style) als de dirigent Otto Glastra van Loon slechts een greintje begrip of gevoel getoond had voor deze romantische, maar echt en intens doorleefde, en tot vandaag toe zeer goed mogelijke van verliefdheid vibrerende lyriek. Een zaligheid van lyriek, welke heden elk land der wereld zou betalen met een fortuin wanneer er iemand was die zoiets nog verzinnen kon.
En wanneer daar in het twede bedrijf, op een donker violette achtergrond, te midden ener menigte van te hooi en te gras neergedrupte sterren, niet een gele maan-sikkel gehangen had als een grote over-rijpe, vergeten pisang, die wederom maar niet van zijn plaats ging, tot hij opeens met sterren en al in een afgrond plofte, en vervangen werd door bliksem-schichten, die goed gedresseerd langs de lucht kriebelden als witte mieren, in hetzelfde hoekje en volgens hetzelfde patroon uit een boekje, dan zouden wij ook, geloof ik, in een heel andere gezindheid hebben geluisterd naar de even beroemde cavatine van Léila (Comme autrefois dans la nuit sombre) naar het lied van Nadir uit de verte en naar het duet dat beide gelieven, die elkaar niet beminnen mogen, aanheffen in de sombere nacht. Want nogmaals was hier de muziek van de allereerste rang, overvol van originele, expressieve vondsten in melodie, harmonie en instrumentatie, welke als kunst en als uitdrukking de waarde hebben der beste verzen van Musset en Lamartine, de dichters die de jonge Bizet kende, het gevoelsklimaat waarin hij leefde, toen hij deze opera schreef.
En ook de voordracht dezer geïdealiseerd nachtegalende cantilenen van Louise de Vries en Reumer was voortreffelijk, ik zou zeggen onberispelijk, als niet in de melodische welvingen van Reumer een zekere verbrokkeling had gehinderd. Maar wegens het domme realisme van die parodistische maan en dat ridicule onweer, en bovendien wegens het totale gebrek aan innerlijke bewegingsmogelijkheid bij de dirigent, bleef de in haar genre stellig meesterlijke muziek onmachtig om ons aan te grijpen, en kwamen wij niet verder dan het ongeloof, dat eerder uitnodigde tot lachen dan tot de vervoering, welke deze muziek ongetwijfeld in zich heeft.
Zo gebeurde het ook tijdens het derde bedrijf, eerst in de tent van Zurga, welke een gecompliceerd houten bouwsel geworden was van germaanse en Wagneriaanse architectuur, daarna rondom de brandstapel, waar Léila en Nadir hun verboden liefde moeten boeten doch gered worden door de vriendelijk heldhaftige Zurga, die zich voor hen opoffert. Ieder onderdeel der regie, tot aan de papieren messen waarmee hier de ‘fakirs’ potsierlijk rondhuppelden, maakten ons, die een beetje intelligentie moeilijk kunnen op zij zetten, voor elke illusie ontoegankelijk, en dus eveneens potdicht gesloten voor al het merkwaardige wat Bizet daar gecomponeerd had.
Maar ik heb zo'n idee dat er massa's lieden zijn, die, nog veel eenvoudiger van hart en onnozeler van geest dan een operaregisseur, gemakkelijk over deze fnuikende bezwaren heenstappen. Is het echter geoorloofd, dat zij met behulp van dergelijke idiote en overbodige lapmiddelen aangemoedigd worden in een hunkering naar iets naïevelijk en zalig bedwelmends, naar een verlossing uit de grauwheid hunner menselijke bezigheden, naar een bevrijding van de panische insinuaties hunner dagelijkse kranten?
Neen, helaas. Omdat zulk een goedkeuring zou gelijkstaan met een propaganda voor de ergerlijkste oppervlakkigheid en wansmaak. Joan Kalff, verantwoordelijk voor ‘de muzikale voorbereiding der soli’ is de enige, die zijn vak goed verstaat en het consciëntieus aanpakt, behalve natuurlijk de solisten met wie hij instudeert. Henk van Wielink, aansprakelijk voor de ‘muzikale voorbereiding van het koor’ is uitstekend in de beoefening van zijn ambacht. Alle koren klonken perfect. Doch Darja Collin heeft òf geen ziertje fantasie (wat men reeds kon afleiden uit haar stumperige choreographie van Ravel's Valses nobles et sentimentales) òf zij heeft maling aan haar taak. De dirigent, de ontwerper van decors en costumes, en de schuldige der mise en scène, zijn gelijk aan nul, omdat er onder nul geen zakken denkbaar is. Hoe goed het opera-orchest kan zijn bewees het onder Pierre Monteux, hoe slordig het kan worden toonde het onder Glastra van Loon. Klaarblijkelijk is dit niet een tekort van het orchest doch van een matte, onbezielde dirigent.
Ik houd het echter geenszins voor onwaarschijnlijk dat de Parelvissers toch niet vissen achter het net. Omdat er elementen in het werk zijn die het publiek kunnen meeslepen (en die mij geboeid hebben) geloof ik aan hun succes. Niettemin is het noodzakelijk dat er veranderingen komen in de Nederlandse Opera. Voor hetzelfde geld en dezelfde moeite had men aanzienlijk hogere resultaten kunnen bereiken met meer zelf-critiek, met meer zelf-tucht met een minder genoeglijke zelfvoldaanheid.