Cultureel defaitisme
Aan hen, die misschien menen, dat ik mij tegen dr. Rudolf Mengelberg gekeerd heb om bijkomstige redenen, en niet ter wille van principes die enige moeite waard zijn, kan ik niet genoeg raden de brochure te lezen, welke de directeur van het Concertgebouw deze zomer uitgaf onder de titel ‘Muziek, Spiegel des tijds’. Zij verscheen bij Brusse te Rotterdam, is goed gedrukt, telt 89 pagina's en kost slechts f 1.90. Het geschrift staat zo antipodisch tegenover onze beste overtuigingen, die tot dusverre vruchtbaar waren, dat de theorieën van dr. Mengelberg, en de invloed welke ervan zou kunnen uitgaan, niet onbemerkt en onbestreden mogen blijven. Sinds vijftig jaren werd door iemand, die in Nederland een officieel ambt uitoefent, niets gepubliceerd wat dermate reactionnair is.
De auteur behoort tot de late aanhangers van een Louis de Bonald en andere theoretici, die de maatschappij der middeleeuwen nog beschouwen als een door God ingerichte orde, en als de enkele gemeenschap, waaruit werkelijk creatieve kracht voortspruit. Ik zou deze lieden willen vragen, op welke gronden zij hun zekerheid vestigen, dat de lijfeigenschap, deze middeleeuwse vorm der antieke slavernij, door God verordend werd. Blijkbaar kennen zij niets van de Middeleeuwen dan hetgeen hun daarover door de fantasie of een bedrieglijk idealiserende literatuur is bijgebracht. Dr. Rudolf Mengelberg zal er verstandig aan doen ‘L'Histoire du Moyen Age’ van Henri Pirenne te doorbladeren, waarvan juist dezer dagen een uitstekende vertaling verscheen bij L.J. Veen. Hij kan daar een zekere achterlijkheid inhalen, en leren, hoe alleen zij, die van deze fameuze orde profiteerden, haar voor onbetwistbaar hielden, en haar handhaafden met evenveel misdaad, moord en brand, als zij die later trachtten middeleeuwse instituties te herstellen.
Maar omdat het mij nooit zou lukken de enormiteiten, welke dr. Rudolf Mengelberg debiteert, nauwkeuriger te karakteriseren dan in zijn eigen termen geef ik de schrijver zelf het woord:
‘De Fransche revolutie vernielt uiteindelijk de nog uit de middeleeuwen overgebleven hiërarchische orde. Had de Reformatie de schragen losgemaakt der universeele gemeenschap, de revolutie welke de liberté en égalité op haar vaandel schreef trapt het heele gebouw in.’
‘Nadat door de Reformatie de geest was vrijgemaakt en ontbonden uit den schoot der kerk, leidt de ontwikkeling door drie eeuwen tot de Fransche revolutie, welke de vormen ontbindt en daarmee den stijl der samenleving. De gedachte der door God ingestelde hiërarchische orde was ook na de Renaissance nog in staatkundige vormen in leven gebleven. Eerst het postulaat der aardsche gelijkheid ontkende deze orde en bereidde den democratischen volksstaat voor (......) De negentiende eeuw laat ons de ontluistering van het gezag zien, niet alleen in Frankrijk, maar in vrijwel alle Europeesche landen. De volkeren verlangen hun lot zelf in handen te nemen. De wereldlijke macht ontleent haar autoriteit niet meer aan de genade, niet aan de wet der traditie, maar aan de organische verhouding van krachten, die door de meerderheid van gelijke stemmen tot uiting worden gebracht. Dit staatkundig proces gaat niet alleen gepaard met het verlies van de scheppende en beeldende kracht der gemeenschap, het trekt het volk ook onherroepelijk in den chaotischen strijd, in oorlog en vernieling, omdat het volk zich ondergeschikt maakt aan biologische wetten.’
Alsof er vóór de Franse revolutie geen oorlogen woedden! Op zulke onzinnige premissen (waarvan ik tot mijn spijt slechts een gering deel kan citeren) bouwt dr. Rudolf Mengelberg een redenering, welke besluit tot het hopeloos en hulpeloos artistiek failliet van heel het actuele tijdperk.
Wijl cultuur etymologisch stamt van cultus, wijl deze samenhang in onze eeuw verviel en door geen surrogaat (‘Religionsersatz’ gelijk dr. Mengelberg dat noemt) kan worden vervangen, is alles wat met culturele bedoelingen beproefd wordt, gedoemd tot bankroet, volgens zijn bewering. Hij zegt schamper en schimpend:
‘Evenals wij vitamine-tabletten slikken, omdat ons dagelijksch voedsel niet voldoende grondstoffen voor ons lichamelijk gestel bevat, dient men ons cultuur-tabletten toe om in onze geestelijke behoeften te voorzien.’
Hij zegt, een beetje ernstiger:
‘Het vacuum, dat is ontstaan door verlies aan productieve kracht wordt aangevuld door geschiedkundige documentatie, door proefnemingen van buitenaf en door bemoeiingen van overheidswege. Het cultureele leven, de cultureele zorg!’
Hij zegt, bijna honend alles door elkaar haspelend:
‘Het algemeene streven is gericht op de omzetting van de hoogste waarden der kunst in kleine munt: bioscoop en radio, gramofoonplaten en reproducties der meesterwerken der beeldende kunst, jeugdconcerten en volksspelen met begeleidende citaten uit de klassieken - alles werkt mede aan de populariseering en de oppervlakkige verspreiding der kunst. Zij kenmerkt het cultureele leven, dat in de plaats is getreden van de levende cultuur.’
Nog menige kolom zou ik kunnen vullen met de dwaze negaties van alle cultureel streven tot welke dr. Rudolf Mengelberg, leider ener culturele instelling als Het Concertgebouw, zich verstout, zonder zich een ogenblik af te vragen, door wie deze plicht tot verheffing van het volk zou worden waargenomen wanneer de overheden, welke wij kozen, deze plicht verzuimden. Want men vertelle ons geen praatjes meer over de afgrijselijke omstandigheden (de ‘goddelijke’ orde) waartoe het middeleeuwse ‘volk’ zich genoopt zag, waartegen het honderden malen in opstand kwam.
Wat dunkt u van een idee als dit: ‘De waarde van de kunst heeft met vooruitgang (“welke reeds zooveel ellende over de wereld heeft gebracht”) niets te maken.’ Dat lijkt een axioma. Geen dr. Rudolf Mengelberg echter, en geen doctor ter wereld zal ooit kunnen verklaren hoe Beethoven, Schubert, Chopin, Schumann, Brahms, Liszt, Berlioz, Wagner, Franck, Debussy (om bij de gesmade negentiende eeuw te blijven) hadden kunnen componeren, zowel voor de piano als voor het orkest, wanneer niet de vermaledijde vooruitgang hun het instrument verschaft had dat nodig was voor hun geest.
Gedachten zijn vrij. Deze vrijheid werd in vier eeuwen van strijd veroverd, verkregen en bewaard. Ook de tientallen averechtse, de redeloze gedachten van dr. Rudolf Mengelberg zijn vrij. Hij denke gelijk hij verkiest.
Doch ik heb het recht om te verwachten dat hij de conclusies trekt zijner eigen gedachte. Wanneer hij niet gelooft in de culturele taak van een instellling als het Concertgebouw, waarom behoudt hij dan zijn ambt als directeur? Een ongelovige, een defaitist, is daar niet op zijn plaats, niet bruikbaar, niet geoorloofd zelfs.
Wanneer dr. Rudolf Mengelberg wenst te schipperen en hazig terugkrabbelt voor de logische consequenties van zijn denken, dan wordt het de plicht der overheid (die hij loochent; maar die wij met gelijke stemmen kozen) om hem erop te wijzen, dat hij volgens zijn eigen ideeën als leider van het Concertgebouw onaannemelijk en onmogelijk is.