Chopin - de tovenaar
Volgend jaar zal het een eeuw geleden zijn dat Chopin stierf, die ‘als de ziel der muziek zelf’ over de wereld is gegaan, gelijk Schumann romantisch en realistisch zei, en die vandaag nog ongelooflijk reëel met bijna ieder door het leven meegaat als een onzichtbare kameraad, van wie men zich slechts even de stem behoeft te herinneren om alle dingen mooi te vinden.
Hij had juist tot de graad waar zij roes van verrukking wordt de bekoorlijkheid belichaamd die er is in een boeket van Maartse bosviooltjes, van een takje perzikbloesem, van een wandeling, hand aan hand, in het licht ener zomerse morgenzon, van een verliefd samenzijn in een zilverige maannacht. Ook juist tot de graad waar zij zich verandert in exalterende vreugde, in galvaniserend enthousiasme, had hij de smart vertolkt van het afscheid, van het verlies, van de dood, van de ballingschap. Hij had juist tot de graad waar zij goddelijk wordt en creatief iedere beroering verklankt van het menselijk hart, en tot vandaag behield zijn muziek dezelfde intensiteit, dezelfde waarachtigheid, als toen hij haar hoorde oprijzen uit zijn ingewanden, en brandt zij met dezelfde altijd heldere vlam, dezelfde altijd goede gloed.
Hoewel het eigenlijk geen zin heeft om het honderdste sterfjaar te herdenken van een componist, wiens geest immer werkelijk naast ons voortleeft, zal iedereen die datum willen vieren. Waarschijnlijk is overal reeds een pianist doende met het samenstellen van een Chopin-programma. De hemel beware hem. De hemel schenke hem de wijsheid om af en toe het technisch ambacht te vergeten, zich te dompelen in de auteur en zijn sfeer. Aan alle virtuozen zegge de hemel: Lees wat André Suarez geschreven heeft over Chopin. Ik zou hetzelfde raden aan de Hollandse pianisten wanneer Suarez vertaald was. Laten zij bij gebrek aan deze onovertroffen commentator ten minste de biografie van Guy de Pourtalès lezen, welke in nauwkeurig Nederlands, met uitstekende illustraties, verscheen bij de uitgeverij In den toren te Naarden, en waarmee wij het eeuwfeest openen.
Het boek van Pourtalès werd minder beroemd dan de herrijzenis uit de dagelijksheid van het verleden, welke hij zwierig en kunstig verrichtte met Liszt. In menig opzicht is de wederontwaking, welke hij met Chopin probeerde, ook minder geslaagd. Want Liszt kan men gemakkelijk benaderen van de buitenkant, en al restte er geen noot van, hij zou een boeiend personnage blijven wegens de intrinsieke grootheid, de chevalereske fantasie, welke hij vertegenwoordigde door elk zijner handelingen.
Maar Chopin is moeilijker toegankelijk van de buitenkant. Zijn uiterlijk bestaan was even brillant als dat van Liszt, maar had minder verscheidenheid, minder bontheid van avontuur. Omdat Chopin in physiek opzicht behoorde tot de zwakken, kan dat uiterlijk leven slechts belicht worden in tinten en aspecten van nederlaag en ongeluk. Het wonderlijke echter bij Chopin is, hoe al zijn muziek, ondanks dat wegterende lichaam, ondanks de mislukkingen, waartoe dat lichaam hem doemde, in elk harer uitingen zich instinctmatig keerde naar het geluk, zoals een bloem zich wendt naar de zon, en hoe hij met een gebrekkig apparaat ook in zijn somberste uren een resonans gaf van vreugde en geluk. In tegenstelling tot Liszt had Chopin dus door zijn biograaf beter benaderd en herwekt kunnen worden van de binnenkant, vanuit de kern zijner drijvende kracht, van de zijde der muziek.
Het zou moeilijker geweest zijn, maar mogelijk. En als Pourtalès in Chopin allereerst de componist, de voortbrenger van een unieke klank bestudeerd had, zou hij ook de maatschappij waar Chopin verscheen, noodzakelijk anders gezien hebben dan als een verzameling lieden van min of meer adellijken huize, kostbare kleding, sierlijke meubelen, veel geld en buitensporige gedienstigheid tegenover een kunstenaar.
Bij Chopin immers observeert men voor de laatste maal in de historie der muziek een phenomeen, dat totnutoe niet verklaard werd: Een genie, een echt, exorbitant genie, waarvan wij nu de achtergronden, en de perspectieven, de dimensies nog lang niet gemeten en gepeild hebben, een genie, dat van zijn ontluiking af met bewustheid streeft naar de typerendste expressie zijner persoonlijkheid, een genie waarvan heden nog geen greintje verouderd is, dat zichzelf wetens construeerde uit de onbederfelijkste substantie, dat technisch even moeilijk te realiseren valt als psychisch, zulk een onvergelijkbaar genie wordt vanaf zijn eerste tot zijn laatste optreden in de openbaarheid onmiddellijk begrepen, aanvaard, bewonderd, bemind, verafgood door al zijn tijdgenoten, door de armen en door de rijken, door de kenners en door de onkundigen. Hij kan fancy-prijzen vragen aan uitgevers, leerlingen en hoorders. Kort voor zijn dood wordt hij zó duur (20 guineas per plaats) dat een Rothschild tegenstribbelt. Hij schrijft dansmuziek waarop niemand dansen kan, maar waarbij ieder zich lichter voelt dan een sylphide. Hij schrijft een treurmars waarmee voortaan elkeen begraven zal willen worden. Hij vindt melodieën van de hoogste poëzie, van de diepste innerlijkheid, die overal haar verheven intonatie behouden, of zij klinken in een aristocratische salon, in een arbeiders-kamertje, in een keuken, een kroeg of een kazerne. De edele, fiere, tedere en vurige toon zijner melodieën is onverslijtbaar als de pyramiden. Dichter dan wie ook geraakte hij tot die geheimzinnige bron van zuivere energie, waar het voelen nog ongeformuleerd leven is. En deze tovermacht die hij bezat liet hem niet onverschillig. Hij werkte met de strengste, en voor hem uiterst pijnlijke zorgzaamheid. Maar al het overige, succes, roem, geld, leek hem volstrekt onbelangrijk. Hij heeft zich nooit geëxploiteerd. Hij kwam slechts zelden op een podium.
Een penetrante analyse van dit phenomeen en zijn vele facetten, zou nuttiger geweest zijn dan het feuilleton van liefdesbetrekkingen, dat sinds een paar generaties altijd weer wordt opgewarmd en met een nieuw sausje opgediend. Iemand die de zaken ziet zoals ze zijn, zou heel wat waarderender en minder partijdig kunnen oordelen over George Sand (bij wie Chopin o.a. de Barcarolle en de Berceuse componeerde) dan Guy de Pourtalès, die deze kunstenares (gelezen en bewonderd door Flaubert en Dostojevski) alleen heeft kunnen zien met de ogen van Charles Maurras, anti-democraat, zogenaamd patriot, en in 1940 de ontstellendste der verraders.
Als ik toch zou willen dat de pianisten dit boek lezen, dan is het voornamelijk omdat zij er bruikbare aanduidingen kunnen vinden over de wijze waarop hij speelde en gespeeld moet worden.