Holland Festival
Het zou natuurlijk interessant zijn een balans op te maken van het grote kunst-feest dat zich tussen 15 Juni en 15 Juli heeft afgespeeld in Amsterdam en Scheveningen, om critisch op te sommen wat eraan ontbrak.
Er was geen kamermuziek. Wat zou men denken over uitvoeringen van half twaalf tot één uur 's middag in een enigszins versierd zaaltje die dienen als aperitief en om de muzikale sfeer te onderhouden?
Er was opera en prachtig ballet, maar geen toneel.
Een betere synchronisatie was denkbaar tussen de muze van de klank en de muze van het beeld. De tentoonstelling der Pinacotheek b.v. had misschien een week of een halve maand vervroegd kunnen worden.
Een geschiktere verdeling was mogelijk geweest der programma's tussen de twee centra waar het feest plaats vond. Gaarne hadden wij in Amsterdam de Tweede Symphonie van Mahler gehoord en ook enkele solisten die gereserveerd waren voor Scheveningen; en hoewel ik de buitensporig tremolerende, nerveuze, gymnastische stijl van Leonard Bernstein wegens zijn overdrevenheid afkeurenswaardig acht, schijnt mij, dat men ook de Amsterdammers het genoegen dezer sensatie had moeten gunnen, want het valt niet te loochenen dat Bernstein aan het orkest en aan de werken die hij leidt een echt, ofschoon zonderling opgejaagd leven inblaast, en dat hij tot dusverre de enige typische dirigent is die de generatie van 1920 opleverde.
Te oordelen naar het succes dat de zes Amsterdamse concerten ontmoetten, had men hun aantal waarschijnlijk met de helft kunnen vermeerderen, hetgeen ruimer verscheidenheid veroorloofd zou hebben in de keuze der uitgevoerde werken. Wij mogen klagen, dunkt me, dat de Nederlandse muziek enkel vertegenwoordigd was door Pijpers Derde Symphonie (welke slechts zeventien minuten duurt) en twee ouvertures van Diepenbrock en Wagenaar. Want ik geloof niet dat de Vierde Symphonie van Henk Badings (hier uiterst brillant geïntroduceerd door Flipse) geteld mag worden onder de Nederlandse, noch onder de actuele muziek. Zoals de auteur immers persoonlijk en nadrukkelijk genoeg in het programma verhaalt, ontstond dit reactionnaire en tamelijk oppervlakkige stuk in 1943, en ware in 1944 gespeeld geworden, als oorlogsomstandigheden het niet verhinderd hadden. De symphonie is dus compleet ontworpen en geschreven volgens de richtlijnen der toenmaals heersende Kulturkammer. Wij vergissen ons niet, meen ik, wanneer wij denken dat deze Duitse directieven een volkomen nederlaag geleden hebben op de militaire slagvelden onder de kogels en bommen, op de civiele slagvelden, ondanks de executie-peletons, de folteringen en de honger. Wij vergissen ons niet, meen ik, wanneer wij denken, dat die Duitse directieven, waarvan Badings' symphonie overvloedige sporen draagt, niet hebben te herrijzen in welke vorm ook, en niet hebben voort te gaan met de uitoefening van hun invloed, nadat zij duur genoeg verbrijzeld werden. De componisten etc., die arbeidden naar Duitse richtlijnen, zouden blijk geven van een beetje verstandigheid (zonder te spreken over menselijkheid: want al de kommer, al het leed waren toen aan de andere kant) wanneer zij rekening hielden met de essentiële verandering van omstandigheden, die volgt uit een nederlaag.
Om dit onderwerp te verlaten zonder modulatie wil ik nog een andere teleurstelling uiten, die menigeen op het hart ligt. Ik geloof niet, dat Van Beinum, door zich met dezelfde toewijding in te zetten voor het Orkest-Concert van Bartok (waarmee het Festival sloot) als Monteux toonde voor Pijper, een daad verricht, die gelijke waarde aan durf en innerlijke zelfverzekerheid bezit als de moedige geste waarmee Pijper (hoewel pas na zijn dood) verdedigd wordt door Monteux. Verre vandaar. Een triomf met Bartok's Concert voor Orkest werd hier en overal secuur. Echter lang nog niet een triomf met de Derde Symphonie van Pijper, die, (het moet erkend en bewonderd worden), in 't midden van zijn leven en tot het laatste toe, geen concessies deed aan de voor de hand liggendste instincten, maar hun verlangens bevredigde (misschien niet ten volle, doch stellig rijkelijk) op een minder gemakkelijke manier.
Ik mag niet verzwijgen, na dit beroemdste werk van Bartok herhaalde malen gehoord te hebben, dat ik hoe langer hoe duidelijker inschikkelijkheden en verflauwingen bespeur, die een waarlijk meester vermijdt, die hij zelfs niet hoeft te vermijden omdat zij niet in zijn hoofd opkomen.
Maar de organisators van dit eerste Festival waarmee Holland als haard van schoonheid de aandacht vraagt der wereld, hebben zonder twijfel zelf bemerkt in welke opzichten hun gewaagde en van het levendste initiatief getuigende onderneming slaagde, onder welke gezichtshoeken zij nog verbeterd kan worden. Ik ben daarom meer gezind de hoogtepunten te zien, de indrukken te waarderen, welke voor velen onuitwisbaar zullen blijven en die wij zouden ontbeerd hebben, wanneer menig gelukkige episode van dit feest hen niet geschonken had.
Er was allereerst de uitvoering der Vijfde Symphonie van Bruckner door het Residentie-Orkest onder leiding van Carl Schuricht. Ik herinner me niet ergens ooit een dirigent gehoord te hebben, die, gelijk Schuricht hier deed onder meteorologisch zeer ongunstige gesteltenissen, in een bijna volle zaal een soort weidse en onverstoorbare stilte schiep, welke zolang duurde als de muziek. In deze lange, ongerepte stilte, die op zichzelf reeds een indrukwekkend phenomeen was, ontloken als bovenaardse en toch eenvoudig menselijke stemmen van ongekende, hartstochtelijke liefheid, de kunstig verstrengelde rhythmen, de neigende en stijgende melodieën, van het Adagio, van het Scherzo, met haar wonderlijk expressieve septime-sprongen, eentonig en aetherisch op en neer wiegend, gelijk men soms door de luchten zweven kan in een droom. Nimmer hoorde Bruckner zelf deze symphonie, want hij die er negen maakte lag stervende toen de Vijfde voor 't eerst werd uitgevoerd, en tot heden toe waren er niet veel mensen, die wisten, behalve hij, dat zijn muziek zulke schatten bevatte van louterende en verheffende ontroering. Het was ook voor mij, die Bruckner waande te kennen, een ware openbaring en ik luisterde even verbaasd en verrukt naar de edele dirigent, door wie dat ontdekt werd, als naar de componist, die met notentekens daarheen de weg wees.
Tot zulke gemoedsbewegingen, waarvoor men verre reizen zou willen wagen, gelijk men eertijds bedevaartte naar een heilig oord, en die men vond op dit feest, behoort ook de vertolking der Haffner-Symphonie van Mozart door het Concertgebouw-orkest onder leiding van George Szell. Het was buitengewoon merkwaardig hoe het ganse publiek onmiddellijk en eenstemmig begreep, zodra de eerste tonen opklonken van Wagenaar's Cyrano-ouverture waarmee het concert begon, dat er uit de dirigent (bijna even simpel van gebaar als Schuricht) een straling emaneerde, welke in zeer hoge graad levenwekkend en levensvreugdig werkte, (door middel van het oor alleen), op de verborgenste zenuwen, die onze gewaarwordingen bepalen van geluk. In letterlijke zin kan men golven van euphorie, van enthousiasme voelen heen en weer gaan tussen de onbeschrijflijk tintelende klank van het orkest en de plotseling tot vibratie gebrachte hoorders. Mozart aanwezig te voelen in die onstuimige opwelling van voortdurend lyrisme, evenwichtig afgewisseld met verheugende elegie, met glimlachende tederheid, Mozart zelf in die klanken aanwezig te weten gelijk hij geweest was, leek mij een van zulke zeldzame geschenken, welke ieder van nature verwacht doch niet dikwijls in een leven ontvangt.
Er was ook in de ouverture van Diepenbrock's Vogels, gedirigeerd door Van Beinum, de passage, die voorafgaat aan de wijde bekoringen van de fluit-solo, waar men als ontwakend in zichzelf opkijkt en, hemels ontsteld, een innerlijk landschap ziet openbloeien, dat men nooit te voren heeft kunnen vermoeden en genieten. En zonder twijfel was er nog meer. Maar wanneer ik elk der momenten, die treffend en uniek geweest zijn als de verschijning van een wonder wilde vermelden gelijk zij verdienen, zou ik niet tienmaal honderd woorden moeten schrijven doch tienmaal duizend.
Juist omdat men dergelijke indrukken overal lang zou kunnen zoeken, en zonder ze te vinden, bewijzen zij dat een Holland-Festival zin heeft, de zin ener getuigenis, ener boodschap, en dat Nederland als dienaar van een veelvoudige schoonheid met recht de aandacht kan vragen der wereld.