De voorwaarden tot kunst
Te Praag is in de laatste weken van Mei een Internationaal Congres gehouden van componisten en muziek-critici, die als slot hunner vergaderingen een proclamatie hebben uitgevaardigd, waarvan men de volledige tekst, vakkundig vertaald door Marius Flothuis, kan lezen in het Juni-nummer van de Vrije Katheder. Omdat er veel kans bestaat dat de beschouwingen en besluiten der proclamatie langs verschillende wegen zullen werken, en in sommige landen kracht van wet zullen verkrijgen, verdient dit document de grootste aandacht.
Componisten en critici uit een dozijn landen hebben eenparig geconstateerd, dat de muziek en het muziek-leven van onze tijd zich in een gevaarlijke crisis bevinden. Tussen producent en consument is wat men noemt een kloof ontstaan, die voortdurend wijder gaapt. De hoorders tonen een ware tegenzin voor alles wat hun sinds ettelijke jaren wordt aangeboden en verminderen zienderogen in aantal. De moderne muziek klinkt in een woestijn, waar niemand luistert.
Met deze diagnose gaat ieder accoord, ten minste te Praag. Zelfs over de oorzaken van dit opzienbarend wegkwijnen en verwelken schijnen geen onverzoenbare meningsverschillen tot uiting te zijn gekomen, want ook een resolutie, welke de proclamatie bekrachtigt, is met algemene stemmen aangenomen. Volgens het oordeel der vergaderende componisten en critici wordt de ziekte waaraan hun kunst lijdt, in de eerste plaats gekenmerkt door een scherp contrast tussen ‘ernstige’ muziek en ‘vermaaks’-muziek. Ronduit gezegd: de ene heeft geen succes, de andere wel.
Ook dit zijn symptomen, die niemand betwijfelt. Maar men zou verwachten, dat over hun interpretatie de opinies uiteen hadden moeten lopen. Want de verklaring welke de Praagse dokters geven van de verschijnselen, en de oorzaken van verval welke zij er uit afleiden, zijn niet in overeenstemming met de feiten.
Om te beginnen menen zij dat de z.g. ernstige muziek bezig is steeds individualistischer en subjectiever van inhoud te worden, bovendien steeds gecompliceerder en gekunstelder van constructie.
Op grond van deugdelijke redenen, en om een goede kijk te krijgen op de kwaal, is het gerechtvaardigd dat wij de juistheid van de vier bovengenoemde kenmerken in twijfel trekken, zelfs vierkant loochenen.
Men kijke slechts even rond in het panorama der hedendaagse ernstige muziek. Alom ontwaart men niets dan miniatuur-Strawinsky's, kleine Schönbergjes, Hindemithjes in duodecimo-formaat, bleke neo-classicistjes, neo-romanticusjes, verwaterde copietjes van dit of van dat. Nergens, sinds meer dan twintig jaar, een markante figuur. Nergens (en daar zit het defect) een karakteriseerbaar individu. Hoe dan (om met Socrates te redeneren) zou de muziek kunnen verzieken wegens individualisme, wanneer er nergens nog een individu is, en hoe zou zij kunnen verleppen wegens subjectivisme terwijl er hier noch ginds of elders een noemenswaardig subject te signaleren valt?
Twee van de veronderstelde ziekteoorzaken zijn dus reeds van de baan.
Rest nog gecompliceerd en gekunsteld van constructie. Gij zult u afvragen: Wat zijn dat voor componisten, voor critici, die dergelijke termen geformuleerd hebben? Werd er soms reeds een partituur geschreven die gecompliceerder is in alle opzichten dan La Mer van Debussy (1906) of Le Sacre du Printemps van Strawinsky, die een beetje later ontstond? Wie zou dat durven beamen en kunnen bewijzen? Niemand! Zelfs Strawinsky heeft zichzelf sindsdien nooit overtroffen. Nochtans zijn die uiterst gecompliceerde werken gemeengoed en blijvende waarden geworden. Bijgevolg is de gecompliceerdheid geen intrinsiek bezwaar, geen blijk of bewijs van onvermogen. En wat het gekunstelde betreft: Kan iemand in de moderne muziek een equivalent citeren van het eerste dubbel-koor der Matthaeus-Passion of van Bachs Kunst der Fuge, waarin verscheidene gedeelten ondersteboven en achterstevoren gelezen en gespeeld kunnen worden met gelijkelijk resultaat van bevredigende klank? Wie zal het in zijn hoofd halen om aan de Kunst der Fuge de titel van meesterwerk en van monument der muzikale gedachte te ontzeggen? Het extreem gekunstelde mag bijgevolg niet als hinderpaal worden beschouwd, maar eer als een aanmoediging voor het bereiken der opperste schoonheid.
Men zou daarenboven kunnen vragen: Waren Bach, Mozart, Beethoven, Berlioz, Wagner, Debussy niet uiterst individualistisch en subjectief? Zonder enige twijfel. Wie waagt dat tegen te spreken? Geen dezer zes kerels, waarlijke individuen en karakters, is op zijn volle waarde geschat door zijn tijdgenoten en ieder hunner heeft het te danken aan toevallige, raadselachtige omstandigheden, dat hij zijn gehele innerlijke wezen heeft kunnen handhaven en uiten als onvergankelijk voorbeeld, als stimulans en waarschuwing voor de weinigen, die hen willen volgen, evenaren, of overtreffen. Zij hebben geleerd dat niets zo universeel-menselijk, toegankelijk en veroverend is als een machtige individualiteit, een onbegrensd subjectivisme.
De componisten en critici, die de Praagse proclamatie hebben opgesteld, hadden dan ook niet mogen zeggen dat de massa der moderne muziek gekunsteld is, maar veel eer dat zij geknutseld is; geknutseld door kleine, zwakke, onbeduidende naturen. Zij hadden nimmer mogen laken, dat de tegenwoordige toonkunstenaars te individualistisch, te persoonlijk voelen, want bijna alle behoren nog tot de klasse der ongewervelden, der ondefinieerbaren, der weefsels zonder ruggestreng, tot de nederige rangen van het geestelijk leven. En als een ‘sociaal proces’ oorzaak is van zulke lamentabele gevolgen (wat wij grif geloven), dan moet de basis van het kunstenaar-zijn, van het mens-zijn grondig worden gewijzigd. Maar niet in de anti-individuele en anti-subjectieve zin, die de critici van het Praagse Congres het doeltreffendst wanen. Hoe machtiger individu, hoe voller mens. De eerste uitvoering van Beethovens Negende, van Händels Messias is gegaan voor een lege zaal, die van Bachs Matthaeus-Passion voor mensen, die er geen jota van begrepen. De Nachtwacht, de Claudius Civilis van Rembrandt hadden geen bewonderaars, kregen geen goedkeuring. Dat bewijst niets. Neen! Want er zijn voorbeelden van het tegenovergestelde. En toch bewijst het dat de werkelijke kunstenaar voorbeeld is en voorloper, wegwijzer naar verten en mogelijkheden welke geen zijner tijdgenoten vermoedt of gissen durft.
Met de ‘ernstige’ moderne muziek, met de ijdele, futiele, onoprechte, huichelend of bona fide kladdende hartstochteloze notenschrijvers zonder geloof, zonder overtuiging, waaiend naar elke wind, is hiermee afgedaan.
Blijft onze ‘amusements’-muziek. De Praagse proclamatie beschuldigt haar van oppervlakkigheid, banaliteit, gemonopoliseerd industrialisme, van nivellering, van devaluatie der menselijke hoedanigheden.
Maar welke componerende musicus zal het ooit in zijn hoofd halen om te denken dat onze gemiddelde, goede amusementsmuziek, technisch beschouwd, minder geraffineerd is van rhythme, melodie en harmonie, dan menige zogenaamd ernstige, deftige en dure symphonische compositie? De amusementscomponisten zijn weinig geacht. Zij worden spoedig vergeten en zij incasseren enkel maar veel geld - die auteurs van een liedje, van een dansje, dat overal weerklinkt, overal echoot, en doordringt tot in de meest hermetisch afgesloten ivoren toren. Maar wie zal loochenen dat hij het geluid hoort van zijn eigen ziel, van zijn hele organisme, van een ganse wereld, wanneer hij zulk een simpele, verkoopbare, geldswaardige melodie ergens opvangt en tot in zijn diepste binnenste weerklinken en trillen voelt?
Wie, die zich waarlijk kunstenaar weet, zou niet willen wedijveren met deze demonisch-betoverende, dwingend-verlokkende, grijpende muziek, welke werkelijke kunstenaar zal niet willen worstelen om dat gemakkelijke, spontaan veroverende geluid te transformeren tot edeler substantie, en om het, met behoud van al zijn aardse passies en illusies, op een hoger plan te evenaren in warmte, in enthousiasme, in echtheid? Zo deden eertijds alle grote meesters. Bach componeerde gavottes, gigues, sarabandes, zoals iedereen; Mozart, Haydn, Beethoven en Chopin schreven dans-rhythmen, mars-rhythmen, walsen en mazurka's, gelijk iedereen. Maar zij herschiepen ze volgens hun eigen individuele, subjectieve genie. Eerst daardoor kregen die vlinderachtige tonen hun waarde en betekenis. Daardoor pas kregen die rhythmen en melodieën macht om te duren zo lang als er mensen zullen zijn.
De kwestie is dus minder eenvoudig dan de Praagse dokters zich voorstellen. Wanneer werkelijk de hedendaagse muzikale machteloosheid het gevolg is van een sociaal proces, dan moet, waar het onvermogen der componisten ontegensprekelijk is, de ganse lijn van ons maatschappelijk denken anders georiënteerd worden. En absoluut in de omgekeerde richting van de weg die de componisten en critici, verenigd in het gevoeligste centrum van Europa, voor de meest begaanbare houden. Want de ernstige componisten uit het verste en ook uit een recent verleden, hebben altijd het moeilijke pad gekozen, de weg die niemand anders vinden kon.
De ziekte der muziek woedt nu reeds een kwart eeuw. Als de ideeën der Praagse conformisten triomferen zouden, zal die ziekte dodelijk worden. Het is buitengewoon kortzichtig, het is een ware politiek van dwergen om het leven, de maatschappij en de kunst te willen inrichten en reglementeren, zonder rekening te houden met het genie, dat tot nu toe in al zijn verschijningen immer de hoogste verwezenlijking is geweest van de menselijke individualiteit, van het menselijk subject. Waar men de ontwikkelingsmogelijkheden voor het genie afsnijdt valt niets meer te hopen. Als wij het ongeluk moeten beleven, dat de theorieën, verkondigd in de Praagse proclamatie, tot een systeem worden, blijft er geen plaats over voor het onverwachte, voor het ongekende, voor het wonder van het onvermoede, dat zich tot dusverre, tot voor een kwart eeuw, immer hernieuwd heeft.