The Beggar's Opera
De opera
Zo heeft ook Benjamin Britten na een hele serie voorgangers zijn bewerking geleverd van The Beggar's Opera. Omdat het bijna onmogelijk is, dat de mensen in het hiernamaals zich niet meer interesseren voor aardse zaken zitten de eerste auteurs van deze ‘bedelaars’-geschiedenis, John Gay voor de tekst en Johann Christoph (alias John Christropher) Pepusch voor de muziek, samen ergens uit te rekenen in de Elysese Velden, hoe dat verder zal aflopen met hun oude, onuitroeibare kas-stuk, na deze brillante continentale première te Amsterdam.
Het was een fameuze kerel en rekel, die Pepusch, en hij wist zijn schuitje goed te sturen. Gelijk de meeste componisten die Engeland sinds de zeventiende eeuw gehad heeft, kwam hij uit Duitsland, evenals de soldaten. Een arme dominee schonk hem te Berlijn het levenslicht in 1667. Wegens de beperkte middelen zijner ouders had hij veel moeite om het muzikale ambacht te leren, dat toen reeds tamelijk gecompliceerd was, maar op zijn veertiende jaar kreeg hij toch al een betrekking aan het Hof en op zijn twintigste gold hij voor een autoriteit. Om redenen die niet helemaal opgehelderd zijn, moest hij de boorden van de Spree ontvluchten; hij trok naar Holland, waar hij blijkbaar niet kon wortel schieten, want hij nam passage op een schip en belandde in Londen. Daar werd hij violist in Drury Lane, promoveerde geleidelijk tot dirigent aan het clavecimbel en tot componist, wat zeggen wil dat hij te zorgen had voor arrangementen van beroemde liedjes en wijsjes, die gevonden waren door anderen. Hij bleef niet langer dan nodig was schimmelen in deze functie, stichtte de ‘Academy of ancient music’, vond een hertogelijk maecenas, haalde de doctorstitel in de muziek te Oxford met een ode op de Vrede van Utrecht, werd directeur van een eigen schouwburg, waar hij, na een aantal maskerades en ‘ballad-opera's’ (wat de Engelse naam is voor zangspel) opgevoerd te hebben, de hand legde op zijn eerste en enige grote succes: The Beggar's Opera.
Dat lukte hem in 1728 en hij was toen bijgevolg een en zestig jaar. Het stuk viel zo in de smaak, dat Händel, die ook een theater had, zijn deuren moest sluiten en failliet ging. Pepusch kreeg toen het zonderlinge idee om een muzikale academie te stichten op de Bermuda-eilanden, maar hij leed onderweg schipbreuk, verloor have en goed en keerde naar Londen terug. Hij was intussen een geboren boffer (wat hij tot vandaag zou blijven) en trouwde bij zijn thuiskomst met een zangeres (Margarita de l'Epine), die hem een bruidschat meebracht van ruim een ton, kapitale som in die tijd. Dit fantastische buitenkansje onthief hem van alle nadere zorgen voor de kost, kalmeerde hem, en tot hij ontsliep, vijf en tachtig jaar oud, mocht hij zich vreedzaam wijden aan zijn muzikale studies en aan de compositie.
Maar de geluksvogel Pepusch, die met een scheutje talent dezelfde onsterfelijkheid verwierf als anderen met een schep genie, moet uit de hoogte der Elysese Velden in zijn vuist gelachen hebben, zodra hij vernam, dat de Beggar's Opera, waarop hij smadelijk neerkijkt voortaan en boven welke hij zijn Concerti grossi, zijn Oxfordse Doctors-ode, zijn ‘Philosophical transactions’ wijd verheven acht, gekozen was door de ernstige Wagner-vereniging om als attractie-middel te dienen voor een Holland-Festival. Het heeft hem niet verwonderd, denk ik, dat er twee eeuwen later nog eens een componist verscheen, die weer een ander arrangement maakte van zijn arrangementen.
Stellig echter heeft hij op de originele manier van Pepusch verstomd gestaan over de merkwaardigheid, dat er in de Bedelaars-Opera geen spoor meer te bespeuren viel van bedelaars, wat in zijn dagen synoniem was met toffe jongens, zakkenrollers, meisjes van de vlakte, inbrekers, valse spelers, rovers en ander gespuis, dat nochtans, op Engelse manier, accuraat boekhoudt. Het moet hem in de hoogste mate geamuseerd hebben, dat Peter Pears zijn rol van de bandiet Captain Macheath, met een gezicht van brave Hendrik, precies zong alsof hij de Evangelist vertolkte der Matthaeus-Passion, die ongeveer in dezelfde tijd ontstond als zijn Beggar's Opera. En dat alle zangeressen haar aria's en arioso's kweelden alsof zij haar solistische beurt te vervullen hadden in een gewijd oratorium van Händel, op een tekst volgens de heilige schrift. Pepusch verheugde zich uitermate daarover, want meer dan ooit beschouwt hij de paradoxale dingen van hier beneden met een philosophisch lodderoog, evenals het Constantijntje van zijn buurman Vondel. Hij bewonderde, hoe achter zoveel vocale volmaaktheid zich zoveel onwaarschijnlijkheid en ingeprente kunstjes konden verschuilen, als bij geleerde hondjes.
Doch het meest ontstelde hem Benjamin Britten. Zonder twijfel vond hij Britten handig en knap. De eenvoudige Pepusch zou nimmer hebben kunnen verzinnen om het verdriet van Polly Peachum (of was het een ander?) uit te drukken met een gebibber der tong van een fluitist, wat de Duitsers sinds Richard Strauss (die dat uitvond) noemen ‘Flatterzunge’. Pepusch zou nooit zulke grillige, maar toch wel charmante accoorden geschreven hebben bij zijn populaire deuntjes, en ook niet die curieuze, soms bijna niet te ontwarren combinaties van verschillende rhythmen. Ja, ondanks alle schijn van het tegendeel, was de muziek sinds 1728 een beetje vooruitgegaan. Daarentegen begreep hij er volstrekt niets van, dat Benjamin Britten de boeven-historie van The Beggar's Opera geurig gevernist had met een zoetelijk, pittoresk of grappig sausje. Al zijn kornuiten en hun sletjes waren geestige, muzikale, burgerlijke, conventionele dames en heren geworden, die prachtig zingen. Alleen Ottokar Kraus (Lockit) bleek tenaastenbij een schurk en schavuit naar zijn hart.
Ten laatste voelde hij zich ontdaan en lichtelijk gedeprimeerd, voor zoverre men dat daarginds kan zijn. Per slot is Pepusch in de Elysese Velden schouwburgdirecteur gebleven. Hij vroeg zich met ongerustheid af, of deze jongste versie van zijn Ballad-opera een kasstuk zou worden voor The English Opera Group. En hij twijfelde. Hij had in het programma gelezen, dat The Beggar's Opera een even revolutionnair werk is als Figaro's Hochzeit, waarmee bedoeld wordt Les Noces de Figaro van Beaumarchais. Hij geloofde geen woord van deze bewering. Het leek er niet op. Het scheelde weinig of hij beschouwde de hele onderneming als verloren moeite en tijd.