In het Europees concert
Aan ieder, die zich van regeringswege beijvert om onze intellectuele verstandhouding met andere naties te bevorderen, zou ik de muzikale sectie van het British House, op de Herengracht, waar vroeger Goudstikker was, willen voorstellen als een model van organisatie en doelmatigheid.
In het décor dier mooie zalen, rijk genoeg om er zich even buiten de wereld te voelen en tegelijk intiem genoeg om er zich nog thuis te wanen, is gedurende het afgelopen seizoen elke maand een concert gegeven. De hoorders bestonden voor een deel uit genodigden, maar de uitvoeringen waren eveneens toegankelijk tegen betaling van de gewone prijs welke de impresarii rekenen. Met een blijkbare zorg voor evenwicht en harmonie had de Engelse gastheer zijn medewerkende musici telkens gekozen uit eminente Engelse en Nederlandse kunstenaars. Met dezelfde hoffelijke attentie waren de programma's samengesteld uit werken van Engelse en Hollandse componisten. Ook tegenover scholen en stijlen wordt door het British House de ruimste onpartijdigheid betracht. Men heeft er een brede kijk op de muziek. Er is plaats voor de oude Muze en voor de nieuwe.
Hoewel het bijna indiscreet klinkt kan ik niet nalaten te zeggen, dat het voor ons zeer interessant zou zijn om het financiële budget te kennen, waarmee zulke evidente successen en zulke uitstekende actie bekostigd worden. Zonder enige twijfel moet er geld bij, dat niet onmiddellijk rendeert, en 't is duidelijk, dat de minister van de Londense schatkist niet op de uitgaven pingelt. De Engelsen schijnen ingezien te hebben, dat de muziek niet enkel een kunst is, een bron van allerlei vermaak, (van 't hoogste tot het dagelijkse) maar ook een gewichtige, economische factor. Zij hebben begrepen dat iemand als Bach die tijdens zijn leven met moeite teerde op een traktement van een paar honderd gulden, dat iemand als Mozart, die bij zijn sterven niet voldoende penningen voor zijn weduwe achterliet om er een graf mee te kopen, kortom, dat ieder ‘groot componist’, voor het land waar hij arbeidde een kapitaal vertegenwoordigt van evenveel belang voor het nationale vermogen als de voorspoedigste industrie, en veel minder aan schommelingen onderhevig. Zij zijn bezig om van Benjamin Britten een dergelijke factor te maken, niet na zijn dood, doch reeds nu. En ik hoop, dat Britten, die buitengewoon veel talent heeft, op de gelukkigste wijze aan deze verwachtingen beantwoordt. Het lijkt mij met geen enkele der hoedanigheden van de schoonheid strijdig, dat zij zo algemeen mogelijk verspreid wordt en haar invloed uitoefent. Voor een genie of talent is niets gunstiger en wenselijker dan een rationele exploitatie.
Maar ik bewonder niet slechts het Engelse initiatief en ik zou niet enkel verlangen dat het werd nagevolgd. Ik zou daarenboven ook willen dat wij ons aan hun voorbeeld spiegelden en van hun methoden leerden. Het budget waarmee het British House op muzikaal gebied zijn vruchtbare werkzaamheid ontplooit, is ons onbekend. Wij weten daarentegen welke financiële middelen ten dienste staan aan onze culturele attaché te Parijs die in deze hoofdstad met dezelfde functie belast is als de leider van het British House. Volgens de cijfers, welke openbaar gemaakt en gecritiseerd werden bij de Kamerdebatten over de begroting van O.K. en W. in December van het vorig jaar, krijgt deze ambtenaar een salaris van 4800 gulden. Hij ontvangt daarenboven 27.000 gulden aan verblijfkosten, en op de koop toe nog ongeveer 27.000 gulden aan reiskosten. Tezamen dus 58.800 gulden. Het zal mij verbazen wanneer de muzikale sectie van het British House meer kost. En onze regering schijnt in Parijs bij voorkeur een muzikale activiteit beoogd te hebben, want anders vermoed ik dat daar niet de heer Robert de Roos ware benoemd, die componist is.
Het toegewezen bedrag werd door minister Gielen verdedigd met ambtelijke argumenten: De rang van cultureel attaché is zo bescheiden, dat hij niet hoger gehonoreerd kan worden dan met 4800 gulden. De tabellen van Buitenlandse Zaken tonen aan, dat zulk een regeringsemployé, om elders dan hier te wonen en te reizen, moet kunnen beschikken over meer dan een halve ton. Ik geloof dit gaarne en zal het niet betwijfelen. Maar tevens constateer ik, dat hier alles dus afhankelijk is van het toeval. Voor de krappe 4800 gulden immers, welke hij als functionaris int, zal onze culturele attaché, altijd genoeg doen. Met een beetje goede wil zelfs spoedig te veel. Het wordt louter een kwestie van zeer delicate nuances en appreciaties, hoeveel van die andere 54.000 gulden, prinselijk en wettiglijk bestemd voor reis en verblijf, ten nutte komt aan de muziek en aan de kunst.
Ik betwist dan ook niet de uitgetrokken som. Zij zou het dubbele mogen zijn. Maar als ik de resultaten welke sinds een jaar werden behaald door het British House vergelijk met de culturele werkzaamheid welke te Parijs sedert zijn aanstelling ontwikkeld is door de heer Robert de Roos, acht ik het mijn plicht om te protesteren tegen de willekeurigheid waarmee het toegekende bedrag beheerd kan worden door de titularis, zonder dat hij enig rechtmatig verwijt te duchten heeft. Het effect der culturele bemoeiingen van onze culturele attaché is zo gering, dat van een vergelijking zelfs geen sprake kan zijn. Wanneer ik even bedenk wat men met vijftig duizend gulden (vier millioen francs) voor de muziek of voor iets anders zou kunnen ondernemen in Parijs, en hoe weinig verricht is, duizelt het mij wegens de kansen, welke ondanks de gouvernementele goedwilligheid jegens de kunst, daar verloren gaan.
Het laatste concert in het British House bracht ons de verrassing van de jonge altzangeres Kathleen Ferrier. Ofschoon zij alle eigenschappen bezit om te triomferen, een stem van de helderste doorschijnendheid, een in elk opzicht perfecte techniek, een superieur begrip van muziek en woord, zou haar overwinning stellig meer tijd en meer risico gevergd hebben, wanneer niet het voorrecht haar te beurt was gevallen hier geïntroduceerd te worden door een vertegenwoordiger van haar natie, die door zijn critisch en correct muzikaal beleid ons vertrouwen won. In dezelfde week hoorde ik op een huis-concert bij burgemeester d'Ailly de jeugdige pianist Theo Bruins, en in de Bachzaal de jonge bas-zanger Guus Hoekman. Het is mijn overtuiging, dat deze twee beginnende artisten in aanleg en bijna ook reeds in technisch vermogen niet de minderen zijn van Kathleen Ferrier. Wij moeten zorg dragen dat onze kunstenaars in het buitenland een afgevaardigde hebben wiens activiteit respect verdient en crediet waarborgt.