Een muzikale reis
De reis van het Concertgebouw-orkest naar Amerika, waarover reeds meer dan een jaar gesproken wordt, is dus eindelijk in grote lijnen vastgesteld. Volgens een persbericht van Zaterdag 14 Februari geraakten beide partijen, vertegenwoordigd door mr. J.W. de Jong Schouwenburg, onder-voorzitter van het bestuur der N.V. Het Concertgebouw en Arthur Judson, hoofd der Columbia Concerts Corporation, tot een voorlopige overeenstemming op deze basis: De tournée zal eind September 1949 aanvangen en vier à vijf weken duren. Zij zal zich uitstrekken over Amerika en Canada. Iedere veertien dagen zullen ongeveer dertien concerten gegeven worden. Eduard van Beinum zal de uitvoeringen dirigeren.
Over deze gegevens heb ik een lange tijd mijn gedachten laten gaan, zoals iedereen doen zal, voor wie de titel van een cultuur-monument, welke aan ons orkest wordt toegekend, geen ijdel woord is. Op het eerste gezicht lijkt zo' onderneming, waarin globaal geschat een klein millioen gestoken wordt, prachtig, geweldig, flatterend voor ons nationaal prestige, een interessante roemrijke tocht naar een onbekende wereld, die een formidabele aantrekkingskracht uitoefent op elk soort van verbeelding.
Maar nu komt het tweede gezicht. Wij overschouwen Amerika en Canada in enkele fameuze namen, in een paar geografische vlakken, afstanden en uitgestrektheden. Ons land kan er ettelijke honderden malen in. Het orkest moet die ruimte bereizen in ‘vier à vijf weken’. Dit is krap uitgemeten. Heeft men bij die vaststelling van het tijdsbestek ook de duur geteld van de overtocht? Wij weten het niet. Doch als bij die vijf weken de dagen van vertrek en terugkeer inbegrepen zijn zou de maat nog krapper worden. In ieder geval echter zullen wij ons overal moeten haasten om ergens te komen, om iets te zien, en zelfs om te musiceren. Hoeveel steden zullen wij aandoen? Daarvan hangt per slot alles af. Men heeft ons dat nog niet gezegd. Alleen de dichtbevolkte agglomeraties kunnen financieel renderen. In Amerika en Canada liggen de centra, waar de recette kan opwegen tegen de kosten, verder van elkaar dan Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Eindhoven en Maastricht. Een heel stuk verder. Hoeveel uren van die vier à vijf weken zullen wij doorbrengen in treinen, in bussen, of in vliegtuigen?
In iedere veertien dagen moeten ‘ongeveer’ dertien concerten gegeven worden. Dat ‘ongeveer’ kan minder zijn. Het kan ook meer betekenen dan dertien. Zoals het cijfer daar staat beduidt het een maximum van de intensiefste exploitatie binnen de kortste tijd. Een draconisch maximum. In welke toestand zullen na die ‘ongeveer’ dertien concerten van iedere veertien dagen de lippen zijn onzer trompettisten, hoornisten, hoboïsten en andere houtblazers? Zullen wij een half uur kunnen bezuinigen om te repeteren? Of krijgen wij overal hetzelfde programma te spelen? Wanneer wij in Holland, waar de steden zoveel dichter bij elkaar liggen iedere veertien dagen ‘ongeveer’ dertien maal, of ook maar tien maal moesten concerteren, en zoals wij dat gaarne doen, zoals wij trouwens verplicht zijn aan onze titel van cultuur-monument, dus met gehele gave van al onze physieke en psychische krachten, zouden wij ons totaal afgebeuld en afgejakkerd voelen. Niemand houdt dat vol.
Een dirigent van wie men proberen durfde te eisen dat hij zich binnen de maand zes-en-twintig keer inzet met al de nerveuze vermogens die hij produceren kan, zou compleet geradbraakt zijn. Eenvoudig omdat het maken van muziek (zonder behulp van décor, tekst of wat dan ook) veel hogere innerlijke spanningen vergt dan alle overige kunsten. En welk nut zou die uitputting ons kunnen brengen? Niet eens noemenswaardig financieel profijt. Want Arthur Judson, die zorgvuldig rekent, is te humaan om ons dat onmenselijke cijfer 13 voor te leggen, wanneer niet de inkomsten de uitgaven maar amper dekten. Wat voor doel zou de tournée dan kunnen hebben, als de commerciële omstandigheden tot zulke draconische voorwaarden dwingen, en als de mogelijkheid van artistieke prestaties door de voorwaarden zelf bijna automatisch om zo te zeggen gereduceerd wordt tot meer risico dan men met een gezond verstand kan aannemen?
Een groot en voortreffelijk orkest is een buitengewoon minutieuze, delicate, kostbare en fragiele mechaniek, die men hoe langer hoe meer bewondert, hoe beter men haar begrijpt. Als men precies ging analyseren wat er allemaal voor nodig is om een mooie serie klanken, zó perfect door de lucht te doen zweven dat haar trilling niet alleen intellectueel bekoort maar ook overstelpt met de nog hogere vreugde, die het geheim der Muze is, zou men verbaasd zijn over de menigvuldigheid en de bijna onmeetbare subtiliteit der factoren die hier samenwerken tot dat onvergelijkbare en waarlijk onwaardeerbare resultaat. Alleen de componist eigenlijk, die ervaart van welke onberekenbare invloeden de realisering zijner op elk andere wijze onzegbare gewaarwordingen afhangt, en alleen de dirigent, wien de volmaaktheid van het instrumentale ensemble zoals hij haar zich droomt, inderdaad ter harte gaat, en die haar dagelijks controleert, kan deze fragiliteit, deze kwetsbaarheid volgens de juiste maat beoordelen en beseffen.
Wanneer men zich van zulke moeilijkheden nauwkeurig vergewist, deinst men er voor terug om een orkest, om ‘Het Orkest’ bloot te stellen aan overbodige en nutteloze wagerijen en gevaar. Een geringe verzwakking in een der groepen kost soms tijden van geduldige en voorzichtige reparatie. Wie zal mij dat kunnen tegenspreken? En wanneer ik ons orkest hoor musiceren zoals Zaterdagavond in het viool-concert van Mozart (waar Jan Bresser een triomf behaalde), in de Rosamunde-ouverture van Schubert, toen ieder onderdeel van het zingend geheel die sensatie gaf van het onovertrefbare, van het onvergetelijke, en wanneer ik ons orkest hoor musiceren zoals de volgende Zondag in L'Esprit en deuil van Rudolf Escher, wanneer ik aldus hoor en de condities overweeg welke onmisbaar zijn om dergelijke prestaties te bereiken en intact te bewaren, dan zou ik liever wensen dat Het Orkest veilig in Amsterdam bleef, en omstreken.
Maar als onze overheden terwille van nationale belangen een reis naar Amerika nuttig en nodig achten, kan het plan voor zulk een tournée ontworpen worden van een geheel ander uitgangspunt. Het aantal concerten, te geven in vier weken, mag het cijfer 8, ten hoogste 10, niet overschrijden, om een perfecte uitvoering te garanderen. Zij zullen verdeeld worden in twee reeksen. Het programma der ene helft zou kunnen luiden: Pathétique van Tsjaikowski en Zevende van Bruckner. Of twee, drie andere magistrale composities en vertolkingen naar keuze. Het programma der tweede reeks zou moeten luiden: Ouverture Electra van Diepenbrock; Concert voor fluit van Henkemans. Musique pour l'Esprit en deuil van Escher. Pauze. Hobo-concert, of 2de viool-concert, of Sinfoniëtta voor klarinet van Dresden. Derde Symphonie van Pijper.
Ook voor zulk een reis benaderen de kosten bij raming een klein millioen. Te crediteren à fonds perdu, zonder handelsoverwegingen, uit overtuiging. Dan zou de tournée geschieden zonder enige schade voor het orkest. Dan zou er werkelijk sprake mogen zijn van ‘een zeer belangrijke artistieke uitwisseling tussen Europa en Amerika’ waarover het communiqué gewaagt dat de heren Arthur Judson en mr. De Jong Schouwenburg redigeerden voor de pers. Op deze voorwaarden alleen, met zulke programma's en doelstellingen alleen zullen wij ons muzikaal prestige in de wereld bevestigen en vermeerderen.