De betekenis van het orchest
Binnen een enkele week hebben wij vijf openbaringen gekregen van het hoogste muzikale ideaal dat men zich denken kan, en dat, wanneer er op de Olympische Spelen ook muzische wedstrijden waren, gelijk in de Oudheid, als toppunt had kunnen gelden van een tijdkring, en als na te volgen toonbeeld voor de rest der wereld.
Die volmaakte openbaringen gaven vijf zeer verschillende aspecten van de orchestrale kunst, en reeds door deze verscheidenheid van vorm en inhoud zouden zij bewondering hebben gewekt (want zulk een technisch doordachte en instinctief doorleefde herschepping van vele stijlen ziet men zelden) en hadden zij de prijs verdiend. Als men dan gelijk vroeger te Delphi, om zo merkwaardige prestaties te vereeuwigen, een marmeren zuil had opgericht, zou men er de namen hebben gegrift van Haydn, Pijper, Ravel, Mozart, Bruckner, en onder de namen der meesters, de namen hunner vertolkers: het Concertgebouw Orchest, Henriëtte Bosmans, Stefan Askenase, Eduard van Beinum.
Ja, waarom eigenlijk zijn er bij de Olympiaden geen muzikale wedstrijden? Toen de Spelen herleefden, hield men muzische competities waarschijnlijk voor onuitvoerbaar. Het domein der Muzen besloeg toen ook een veel geringere plaats in het hoofd en in de belangstelling van de regeerders. Maar alle omstandigheden en alle mogelijkheden zijn gewijzigd. Tegenwoordig blijft er geen enkele plausibele reden meer om op de Olympische Spelen nog langer een deel der menselijke activiteit uit te schakelen, waarvan de goede functionnering even noodzakelijk is voor de harmonie van geest en lichaam als de athletiek. Goed gezien, is het slechts een kwestie van initiatief. Welke natie zou de Muzen het meest genegen zijn? Welke natie zou met de meeste kans op resultaat een poging kunnen ondernemen om de Olympische Spelen op een essentieel punt te completeren, en ze geheel gelijkend te maken aan de Spelen der oude Grieken, waar niet enkel de beste worstelaars bekroond en gevierd werden, doch ook de beste kunstenaars? Waarom wij niet? Het feit alleen reeds, dat ook de spirituele mens zou verschijnen in de internationale arena ware wellicht voldoende om het evenwicht te herstellen tussen onze twee naturen van dromen en doen, tussen ons reële en supra-reële, aardse en boven-aardse wezen, waarvan A. Roland Holst, dichterlijk waarzeggend en waarschuwend in ‘Van Erts tot Arend’ en ‘De twee Planeten’, de stoornis ziet als oorzaak en begin van de teloorgang onzer wereld.
Vergeef mij deze uitwijking naar utopie en poëzie. Vermoedelijk wordt zij mij uit het onderbewuste gedicteerd door de geheime wens om te ontsnappen aan een beschrijving der muziek, die duizenden en mij tot enthousiasme bracht. Wat is gevaarlijker en lastiger dan spreken, wanneer juist het onuitsprekelijke gedaan werd in klank waarvoor geen equivalenten bestaan? Hier waren ‘De twee Planeten’, de physische en de psychische, de planeet waar wij wonen, en die welke wij projecteren boven de kimmen der aarde door de kracht van ons verlangen en door de intensiteit van ons innerlijke visioen, hier waren die beide gebieden van werkelijkheid en schoonheid, even menselijk als goddelijk, verenigd tot een samenzijn, welks uren wij niet meer konden meten en dat voor immer had mogen duren.
Nauwelijks was de symphonie van Haydn ingezet of ons landschap wisselde. Wij waren nog in een bekende zaal, met vele mensen. Maar tegelijkertijd waren wij als de bewoners van Plato's grot, en ieder onzer had achter zich een lichtgloed, die op het podium, in gestalten welke wij niet konden omlijnen, welke wij niet probeerden te identifiëren, een schimmenspel tekende van een ongelooflijke feestelijkheid. Dat landschap en dat spel veranderden onophoudelijk van gedaante, van beweging en van kleur. Steeds bleef het golven in een onzegbare pracht, en altijd behielden de tinten waarmee het omstraald scheen, de glans van een feest, tot in haar donkerste en ijlste schakeringen. In Plato's grot echter stonden de toeschouwers voor een ondoorzichtig raadsel. Wij niet. Wij bevonden ons in de aanwezigheid van een wonder en wij begrepen het. Elk ogenblik vernamen wij het ongehoorde, zagen wij het onverbeeldbare, en elk moment wisten wij wat het was, en waarom het was in zulke fonkeling of schittering van vreugde. Met de opperste aandacht bleven onze oren iedere nuance analyseren der geluiden, die daar uit een heldere en zonderling nabije verte kwamen van een orchest, dat te verdwijnen scheen in een gouden, zuivere brand, geen musici meer, maar éne, onverdeelde bron geworden van dat overtuigend en verzaligend geluid.
Daar was geen klank die onze oren niet volmaakt vonden. Volmaakt in de zachtheid. Volmaakt in het tumult. Wij beseften zeer goed, dat gedurende de bacchantische finale van Ravels Daphnis met de bliksemsnelle af- en aanzwellingen van de ganse rumoerige klank, die zwiepte als een stormende zee, met de chromatische flitsen van trompetten of houtblazers, die klaterden als uit een fabelachtige fontein, de ontzaglijkste toeren van orchestrale virtuositeit verricht werden, welke ieder der spelers berekenen moest en opvangen in minder dan het twintigste deel ener seconde om perfect te kunnen kloppen. Tevens wisten wij met een volstrekt veilige zekerheid dat alle mirakelen van het bewogenste en geriskeerdste samenspel zouden slagen. Wat stemt gelukkiger dan zich tehuis en gerust te weten in elke orkaan, van gejubel of van smart, in elke stilte, van verliefdheid of van verlorenheid, welke men op deze uiterste toppen der aandacht met hetzelfde behagen ervaart en niet meer van elkander onderscheidt?
Hoewel zulk een gesteltenis nog in de minuut waarop men haar verwacht, onbereikbaar zal schijnen, zelfs onaannemelijk, geraakten we binnen ene week vijfmaal, zonder enige inspanning, tot in 't midden van een herwonnen paradijs, tot in die sfeer van het zinnelijk bovenzinnelijke, van reële irrealiteit, tot in die zone van loutere energie en onstoffelijke wellust, waar wij het leven altijd zouden kunnen ademen als goden, wanneer wij het middel kenden om het altijd te doen duren. Ieder, zonder twijfel, onderging die apotheose naar de maat en de aard zijner persoonlijke vermogens, doch ieder had de gewaarwording van totale vervulling. En ook elk der uitgevoerde muzieken weerkaatste de klanken dier tweede sfeer op haar eigen wijze, - luchtig, strelend, vrolijk in die symphonie van Haydn, phantasmagorisch gedempt en gecondenseerd in het piano-concert van Willem Pijper, veelkleurig en duizendvoudig gevarieerd in de arcadisch en dionysisch dansende Daphnis van Ravel, tenger en sterk, sierlijk en trouwhartig in het laatste piano-concert van Mozart, met cyclopische spanwijdten en met alle verzinkingen, vertederingen in de Achtste van Bruckner, elke dezer muzieken gaf haar klank in zijn opperste volkomenheid. Voortdurend waren hier twee soorten van schoonheid vereenzelvigd: de technische en instrumentale, de psychische en intellectuele, tot een ononderbroken verbond. Zou men ooit elders de orchestrale begeleiding der piano-concerten zo zorgvuldig afgewogen, en zo vlekkeloos uitgewerkt gehoord hebben, zo nauwkeurig afgestemd op de expressies en de sonoriteit van het solo-instrument? Wat mij betreft, ik herinner me deze nochtans elementaire zorgzaamheid niet en ik ontmoette haar totnutoe nergens dan bij de Van Beinum dezer zeldzame en voorspoedige week.
Bij zulke herscheppingen, terwijl de muziek uit het gebaar van de dirigent opklinkt met dezelfde eenvoud en waarheid waarmee zij ontstond uit het binnenste van haar maker, ontdekt men pas of vergewist men zich het best welk een buitensporig wonderlijk verschijnsel het orchest is in de geschiedenis der menselijke gedachte. Meer dan tweehonderd generaties hebben onbewust gebouwd aan zijn langzame wording. Sinds de praehistorie ontwikkelt het zich uit het obscure denken van duizenden als een fabriek, een laboratorium, een grandioze tempel voor de klank, als een nooit beëindigd monument, waarvan de onderdelen stuk voor stuk over de ganse aarde worden vervaardigd, zonder dat iemand weet dat zij eenmaal zullen worden samengevoegd. Op het ene continent vindt men de manier uit om tonen te maken door een snaar te tokkelen. Op een ander door de snaar te strijken. Alle systemen om klank te produceren worden sucessievelijk bedacht. Eerst sinds het midden der vorige eeuw door de uitvinding van de saxophoon, zijn alle denkbare methoden waarmee lucht op muzikale wijze tot trilling kan worden gebracht, beproefd en gebezigd, alle mogelijkheden zijn in het orkest vertegenwoordigd, en na een arbeid van zeventig, tachtig eeuwen is het grote, gezamenlijke werk voltooid. Langzamerhand heeft men geleerd de elementen te groeperen, te ordenen. Tegelijk leerde men het samengeordende geheel te overzien en aan te wenden met het grootste coëfficiënt van nuttigheid. Vandaag bezit de mens een onvergelijkbaar werktuig, vervaardigd onder ontelbare gevaren en noden, duizenden malen bedreigd vernietigd te worden door zijn eigen waanzin. Vandaag beschikt de mens over dat sinds alle heugenis gedroomde werktuig, en het werd gaandeweg subtiel genoeg, doelmatig genoeg, wonderbaarlijk genoeg, om de lucht welke hij ademt zodanig te doen vibreren, dat zij hem door alle poriën binnendringt als een quasi goddelijke stroom.
Men herinnert zich die volhardende en intelligente realisering ener oer-oude menselijke intuïtie met verbazing, bijna met adoratie, en telkens wanneer hetzelfde wonder gebeurt, dat geen enkele andere kunst kan evenaren, telkens wanneer het onuitsprekelijke en het onbegrijpelijke gedaan worden in klank, krijgt onze bewondering iets gewijds. Wij voelen dat een phenomeen als dit onschatbaar is.
En wat zou men niet willen wagen, wat zou men niet offeren om te verwerven dat zulke revelaties, zulke concerten, waar het ongehoorde lukt, talrijk zijn?