Thema met variaties - Het kraakt in het Concertgebouw
Het gebeurde zoals het nergens anders gebeuren kan, behalve in het Concertgebouw.
Er zou in de Kleine Zaal een soirée zijn van Bernac en Poulenc. Alle plaatsen waren uitverkocht. Een paar uren voor het begin der uitvoering komen de twee artisten, die logeren in Den Haag, met de auto van hun impresario naar Amsterdam. Ze zijn in rok. Ze zijn ook reeds een tijd lang bezig met hun gedachten te concentreren op de muziek, die zij straks zullen vertolken, zich te laden met magnetische spanningen, gelijk kunstenaars dat min of meer bewust plegen te doen. Om zich in te stellen op de acoustische verhoudingen, repeteren zij hun programma nog even op het podium waar zij dadelijk zullen zingen en piano spelen voor hun hoorders, want, consciëntieus als ze zijn, laten zij niets over aan het toeval. Nadat deze voorbereiding beëindigd is komt een ambtenaar van het Concertgebouw hun impresario mededelen dat de uitvoering niet kan doorgaan. Het plafond der Kleine Zaal (waar zij pas gestudeerd hebben) dreigt in te storten. De directie durft de verantwoordelijkheid niet aanvaarden. Poulenc en Bernac, verbaasd en verontwaardigd over zoveel slordigheid en sans-gêne, konden gedesillusioneerd naar Den Haag terug rijden.
Met nog meer ergernis, vermoed ik, zullen zij vernomen hebben, dat het dreigende onheil de volgende avond bezworen was. Het aangekondigde concert van Annie Woud behoefde inderdaad niet te worden afgelast, gelijk menigeen vreesde, die haar enkele dagen te voren bewonderd had in Die Nacht van Diepenbrock. Het gevaar, het alarm en de plotselinge paniek waren veroorzaakt door een last van vijfduizend kilo ijzer, welke men onvoorzichtig gestapeld had op de zolder der Kleine Zaal, die sinds de herfst al geschraagd moest worden door een houten steiger. Waarschijnlijk sleepte men het ijzer weg, en met wat latten, balken en koorden bleek het euvel verholpen, een ramp afgewend van onze hoofden. En wij geloven dat gaarne. Het penibele incident laat zich echter niet sluiten zonder twee vragen die interessant genoeg zijn om gesteld te worden. De ene: Wie moet de kosten betalen van dat ijlings afgezegde concert? De andere: Mag een dergelijke zorgeloosheid en ongegeneerdheid langer duren? Ik denk niet enkel aan het minimum wellevendheid, dat ontbroken heeft tegenover eminente kunstenaars als Bernac en Poulenc. Ik denk ook een beetje aan de veiligheid van het publiek. Op het nippertje merkte men dat vijf ton ijzer en het plafond gingen neertuimelen. Zoals de gebeurtenissen liepen had men dat evengoed niet of te laat kunnen merken! Waaraan of aan wie zijn wij overgeleverd?
* * *
Maar achter dezelfde muren ontwikkelt zich tegelijkertijd een andere historie, welke niet minder gevaarlijk is en die ik niet langer wil verzwijgen.
Elkeen die gedurende de uitvoeringen van het Concertgebouw-orchest zijn aandacht een ogenblik vestigt op de omgeving, kan geobserveerd hebben, dat dr. Rudolf Mengelberg sinds enige tijd de concerten, welke gedirigeerd worden door Eduard van Beinum niet meer bijwoont. De administratieve en artistieke directeur verzaakt ook bij die gelegenheden de simpelste zijner plichten. Er mag komen wat wil, dr. Rudolf Mengelberg zal schitteren door afwezigheid. Vervolgens kan elk objectief waarnemer geobserveerd hebben, dat alle programma's welke voor de rentrée van Eduard van Beinum stonden aangekondigd, gewijzigd zijn. Ieder zal uit deze symptomen niet anders kunnen concluderen dan dat er onenigheid en onmin heersen tussen dr. Rudolf Mengelberg en Eduard van Beinum.
Dit conflict is latent sinds het jaar dat Van Beinum als tweede dirigent verscheen in het Concertgebouw. Het was onvermijdelijk. Met dezelfde egocentrische doeleinden en met dezelfde perfide obstructie, waarmee Willem Mengelberg de talenten van Evert Cornelis indertijd gekortwiekt heeft, belemmerde hij de regelmatige, individuele ontplooiing van Eduard van Beinum. Het is zichtbaar dat dr. Rudolf Mengelberg, Willems achterneef, deze traditie en deze miserabele tactiek voortzet. Hij is opgegroeid in de sfeer van Willems machtsbewustzijn, machtswellust. Hij leed er onder misschien, want Willem knotte tyranniek ook hem, dr. Rudolf. Maar hij kreeg die wellust in het bloed. Zo klein hij is, zo middelmatig, het grillige lot, een losse familie-relatie, de lijdzaamheid der critiek, de volgzaamheid, de muzikale ondeskundigheid wellicht van een bestuur (het Bestuur van het Concertgebouw, het Bestuur van Rijk, Provincie en Gemeente Amsterdam!) schonken, veroorloofden aan dr. Rudolf Mengelberg, zo gering, zo onbekwaam hij is, die macht. Hij wil haar uitoefenen. Wat is begrijpelijker? En van een hoger standpunt oordelend, onder de gezichtshoek van Sirius, zou ik kunnen lachen over deze naïeve en impertinente menselijke comedie. Maar ik heb geen lust tot lachen. Alles ziet er naar uit alsof wij weldra zullen moeten kiezen. Tussen dr. Rudolf Mengelberg en Eduard van Beinum. Tussen een onvoldoende directeur en een groot dirigent. Ik weet wat ik zeg. Ik waarschuw onze overheden bijtijds en welbewust: Voor het volgend seizoen zijn de zaken provisorisch geregeld, behoudens, dat het conflict dr. Rudolf Mengelberg - Van Beinum eensklaps acuut kan worden. Doch daarna is alles onzeker. Van Beinum kan vertrekken naar Engeland of elders. Ik zou dat bejammeren maar begrijpen. Begrijpen omdat iedere goedwilligheid (en waarlijk, Van Beinum heeft zich goedwillig getoond) haar grenzen heeft. Bejammeren omdat ik volgens mijn artistiek geweten betuigen kan, dat er op het moment nergens
een dirigent is, die in werkelijkheid en in verdere mogelijkheden met Van Beinum gelijk staat. Ik zou willen, dat ons land het voorrecht van zulk een authentiek kunstenaar te bezitten waardeert.
Bij schrijven van 20 October, getekend door de ondervoorzitter mr. de Jong Schouwenburg en de secretaris mr. Kappeyne van de Coppello (waarom signeerde niet de voorz. Jhr. Beelaerts van Blokland?) en gepubliceerd in een deel der pers, heeft de Raad van Bestuur van het Concertgebouw verklaard, dat ‘de algehele leiding en dus ook de algehele verantwoordelijkheid naar buiten voor de gestie der N.V. het Concertgebouw, zowel commercieel als artistiek, juridisch en feitelijk uitsluitend berust bij de Raad van Bestuur.’
Dit is duidelijke taal.
Ik had deze bezwaren dus eigenlijk moeten richten tot dat Bestuur. Alvorens echter met argumenten, welke de Raad van Bestuur dan zelf verschaft zal hebben, het nut te betwisten, de competentie, de samenstelling, de wijze waarop hij gekozen wordt, en de muzikale bruikbaarheid van deze Raad van Bestuur, wilde ik rechtvaardigheidshalve zijn beslissingen afwachten. Die Raad zelve, als hij redelijk is, kan zijn beslissingen niet anders oordelen dan urgent. Ik meen dat ons geen tijd meer rest voor uitstel en geduld. Een Commissie van Onderzoek werkt blijkbaar te langzaam.