Willem Landré 1874-1948
De componist, die op Nieuwjaarsmorgen bij 't aanbreken van de dag overleed te Eindhoven, waar hij vertoefde onder naaste verwanten, had een kalme, heldere, opgewekte, evenwichtige natuur. Hij werd geboren in 1874, te Amsterdam, en groeide op te midden van het tumult der Tachtigers. Hij heeft verstaan wat voor zijn generatie geschreven werd en was misschien de eerste die van een hunner, Alphons Diepenbrock, de betekenis begreep. Hij was misschien ook de eerste die inzag dat de Nederlandse muziek, als zij herleven wilde, zich moest bevrijden uit de Duitse vangarmen, welke haar verstikten. Maar in de cycloon van hernieuwing die tijdens zijn jonge jaren over ons land toog, bevond hij zich wegens zijn rustige geaardheid bij voorkeur in de zone waar de stormen luwden en de stilte begon. Toen Diepenbrock als schrijver zich uit de woeling terugtrok had Landré zijn taak kunnen overnemen. Landré echter was niet combattief. Doch aan de kunstredactie van de N.R.C. is hij gedurende dertig jaren, naast Johan de Meester, een welwillend arbiter geweest en een intelligent, scherpzinnig observator.
De werken die hij in verloren uren of in vacantie-weken gecomponeerd heeft, munten allen uit door oprechte trouw en een groot respect voor het ambacht. Hij was een eerlijk man. Terwijl onder zijn ogen, langs zijn oren vele stijlen en allerlei modernismen passeerden, is hij steeds zichzelf gebleven. Nimmer heeft hij gevoelens geveinsd (wat zo gemakkelijk is in muziek), nimmer heeft hij emoties gehuicheld welke hij niet had. Er is geen breuk in de ontwikkelingslijn van zijn gemoed en van zijn arbeid. Zij voltrok zich met een geregelde, organische continuïteit.
Doch hoevelen zijn er in Nederland die dit werk genoeg kennen om het als geheel te kunnen overzien? Het is jaren geleden dat een van Landré's composities voorkwam op het programma van het Concertgebouw. Door een toevallige samenloop van omstandigheden hoorde ik in 1939 nog zijn Requiem, gezongen op een uitvoering van Maneto. Geen Maatschappij ter Bevordering van Toonkunst evenwel had in Amsterdam dit mooie, gave, serene, zangrijke fresco een vertolking waardig geoordeeld. In de laatste onzer muziek-geschiedenissen, een dik handboek van bijna 600 pagina's, pas verschenen bij de Wereld-Bibliotheek, staat Willem Landré's naam zelfs niet vermeld.
Hij heeft het dapper verdragen, met een cordaat, schijnbaar blijmoedig geduld heeft hij verduurd genegeerd te worden en vergeten. Maar toen hij zich in de avond van zijn leven gedwongen zag copieën te vervaardigen der symphonie van een auteur die naar de smaak was van de artistieke leider onzer meest befaamde concert-instelling, en terwijl hij goedhartig fouten dezer partituur corrigeerde, heeft hij ondanks zijn eenvoud, ondanks zijn discretie, zonder twijfel menigmaal gedacht dat hij in zijn eenzaamheid heel de tragedie belichaamde der Nederlandse muziek en heel haar ellende.
Wij hebben Landré's aandenken niet enkel te vieren. Wij moeten ons iedere dag zijn lot herinneren in een muzikaal beleid dat om vergelding en verbetering roept.