Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDe radiërende vonkHet zou wel nuttig zijn wanneer het objectieve bestaan kon worden aangetoond van de werking tussen muziek en hoorder, welke ik ter gelegenheid van Bruno Walter heb aangeduid als ‘de onzichtbaar radiërende vonk’. Want vele mensen, en zelfs een aantal kunstenaars, geloven niet aan de realiteit dier emanatie. Zij beschouwen haar als een fabel, een romantisch idee, een auto-suggestie, een subjectieve fantasie. Vooral sinds bewezen is (wat ook de onlangs gestorven astronoom James Jeans vermeldt in zijn buitengewoon voortreffelijk boek Music and Science) dat de gefilmde geluidscurven elkaar volstrekt gelijken wanneer men een gewicht op de toets ener piano laat vallen en wanneer een groot virtuoos diezelfde toets aanslaat met alle middelen zijner kunst, vooral sinds dergelijke demonstraties in het bereik liggen onzer registrerende apparaten, versterkte zich de opvatting dat de actie van muziek uitsluitend bepaald wordt door de nauwgezette mechanische weergave in klank van de tekens waarmee de componist haar noteert. Ik houd dit voor een ongelukkige dwaling. Ongelukkig omdat wij ons door deze vooropgezette mening beroven van het hoogste onzer denkbare genoegens en van de hoogste onzer beschikbare machten. Het genoegen dat mystici, magiërs en enkele philosophen ons aangewezen hebben als extase, zonder het overigens nader te kunnen omschrijven. Het weergaloze genoegen waarvoor de mensen sedert de vroegste tijden tevergeefs een surrogaat gezocht hebben in afkooksels van kruiden. Het genoegen waarnaar Aldous Huxley nog verzuchtte toen hij zei: ‘Als ik milliardair was zou ik een team chemisten in mijn dienst nemen, en hun de opdracht geven om mij een preparaat te vervaardigen, dat mij, door het in te slikken of op te snuiven, voor vijf à zes uur per dag in broederlijke, liefderijke, lichtelijk exalterende communicatie bracht met de dingen, met de mensen, met alles... en zonder mij de volgende morgen de wrange nasmaak achter te laten van een kater.’ Het onvergelijkelijk weldadige genoegen dat, onder alle kunsten, enkel de muziek ons kan doen ervaren in zo sterke intensiteit, als zo tastbare werkelijkheid, en met alle kenmerken van het geluk, d.w.z van de toestand waarin men het besef krijgt het meeste te vermogen, elk verlangen vervuld te zien, en waarin de herinnering aan die toestand nog een smaak heeft van geluk, van harmonie met alles. En is er hogere macht wenselijk, beschikbaar voor een mens dan om zijn medemensen te brengen, zonder enige schade, gedurende enkele uren in deze staat van edelste en verheugendste levensbewustwording? Een dwaling moet ik de theorie oordelen welke iedere muziek wil beperken tot een nauwgezette mechanische notering en weergave van muzikale tekens, omdat zulke opvatting in tegenspraak is met controleerbare feiten. Want de ‘onzichtbaar radiërende vonk’, ook al kan zij totnutoe nog niet met toestellen worden geregistreerd en gemeten, is een objectief waarneembaar en geenszins zeldzaam verschijnsel. Vermoedelijk een physisch verschijnsel, waarvan wij niet de precieze toedracht kennen, en evenmin de juiste middelen om het te veroorzaken, een physisch verschijnsel van psychischen oorsprong, dat onbetwistbaar is. Zo ver wij in het verleden kunnen terugkeren, vanaf de oudste graphische documenten uit het archaische Egypte, heeft de mens steeds geweten dat met behulp van muziek invloeden en werkingen mogelijk worden, welke men verstandelijk niet kon verklaren doch die zich proefondervindelijk lieten bewijzen. Dat Amphion stenen bewoog met de klanken der lier is misschien een zinnebeeldig sprookje. Maar stellig niet dat David met zijn harpspel de obsessies van Saul verlichtte. Plato, een critische geest, geloofde dat zieken genezen konden worden door muziek, en Homerus, een der weinige dichters die de gehele waarheid zei in zijn beschrijvingen, vertelde hoe een bloedende wonde gestelpt werd door gezang. Het is ook stellig geen legende dat Orpheus wilde dieren temde met een melodie. Vandaag nog beoefenen de bezweerders, die slangen bedwingen met een fluit, dezelfde kunst, waarvan eenmaal iemand, toen hij, lang geleden, voor de eerste keer een dodelijk beest tegemoettrad met niets dan muziek, de kracht durfde beproeven.
Niet ieder is David. Niet ieder is slangenbezweerder. Men moet het vak verstaan. Om echter dit vak te leren verstaan moet men niet beginnen met het te loochenen of eraan te twijfelen. Er zouden onder alle volkeren der aarde geen duizenden verhalen in omloop zijn over het geheime, quasi bovenmenselijke effect der muziek, dat ik de onzichtbare radiërende vonk noem, wanneer aan die antieke tradities niet een veelvuldige ervaring ten gronde lag. Maar ook al ontbrak ons elk reëel feit en al ontbreekt ons tot dusverre elk apparaat om die schijnbaar legendaire werkingsmogelijkheid der muziek te verifiëren of naar believen te herhalen, dan toch nog zouden die talrijke verhalen en tradities, evenals de droom van de vliegende Icarus en zo veel andere eeuwenlang onverwezenlijkt gebleven dromen, getuigen van een ons ingeboren wens die wij moeten trachten te vervullen en geenzins mogen verwaarlozen. Trouwens, die fabelachtige onzichtbaar radiërende vonk, waarvan David en de slangenbezweerder slechts een der honderden verschijningsvormen zijn welke ieder talloze graden van intensiteit kunnen bezitten, die bijna mythische vonk is ons een noodzakelijkheid, een onmisbare voorwaarde tot kunst. Hoe oncontroleerbaar, in wetenschappelijke zin, die geheime werking tot heden ook bleef, zij is in laatste instantie onze enige waardemeter, ons enig criterium. Want hoe zouden wij de componisten, die de radiatie vervaardigen en realiseerbaar maken in geschreven tekens, hoe zouden wij de uitvoerders, die haar moeten reproduceren door een instrument, hoe zouden wij hen van elkaar kunnen onderkennen als groot of klein, als machtig of zwak, als geniaal of middelmatig kunnen onderscheiden, wanneer wij de mysterieuze straling uitschakelen, welke zij door hun noten of door hun spel overzenden naar onze zenuwen, naar wat wij noemen ons hart, dat zij bewegen?
Met ernstige toeleg kan ieder het ambacht leren van Obrecht, Palestrina, Bach, Mozart, Debussy of onverschillig wie. Met ernstige toeleg kan ieder die normaal gegroeid is een technisch perfect pianist of violist worden. Er zijn tegenwoordig dirigenten van acht jaar. Alleen de nog moeilijk definieerbare doch zeer oorzakelijke ‘vonk’ en hare kwaliteit, kan hen verheffen boven het ongedifferentieerde waar alles hetzelfde is, en hun een individualiteit verlenen, een reden van bestaan en een reden tot roem. Het moge wetenschappelijk waar zijn dat de toets ener piano in gelijke mate reageert op een vallend gewicht als op de vinger van een virtuoos, er is daarentegen een wezenlijk onbegrensd aantal manieren en nuances om twee of meer tonen van toetsen aan elkaar te verbinden.Ga naar voetnoot1) Deze onbeperktheid der toonschakeringen wijst er op dat het muziek maken zich niet onvermijdelijk behoeft te bepalen tot een machinaal bedrijf. Reeds daarom dus, en ook omdat wij de oude droom der mensen uit vroeger eeuwen niet willen vergeten, doch willen vervullen, mogen wij van onze componisten en hun vertolkers verwachten en verlangen dat zij niet slechts het mechanisch perfecte hebben na te streven, maar dat hun voornaamste doel moet blijven om ons deelachtig te maken aan de levensstroom ener compositie, aan de radiërende vonk, waaruit zij ontsprong en welke ons in broederlijke, liefderijke, lichtelijk of sterk exalterende communicatie kan brengen met de dingen, met de mensen, met alles. Componisten en uitvoerders mogen de bereikbaarheid van dit doel niet a priori betwijfelen. Wanneer wij een neiging bemerken om het te veronachtzamen, om het te loochenen of te onderschatten, moeten wij hen waarschuwen dat zij een weg inslaan die dood loopt. |
|