Positie onzer muziek
Toen Van Beinum drie weken geleden een rondreis begon over Italië naar Groot-Brittannië, heeft hij laten weten, dat de muziek der verschillende landen waar hij dirigeren ging, zijn actieve belangstelling zou ontvangen. Dit is een uitstekend standpunt, alleen reeds wegens redenen van elementaire hoffelijkheid. Het zou bijna beter zijn dan het mijne, dat ik hier 't vorig jaar heb uiteengezet, wijzend op de plichten van een Nederlands dirigent jegens de kunst der omgeving waaruit hij ontstond en die hem afvaardigt, wijzend ook op de langdurige verwaarlozing en vernedering onzer muziek tegenover de buitenlandse openbare mening, en de onvermijdelijk deprimerende, devaluerende gevolgen dier systematische geringschatting op onze componisten. Het standpunt dat Van Beinum koos zou werkelijk bijna beter zijn, en alleen reeds uit overwegingen van elementaire wellevendheid (men dringt zich niet op, men loopt niet te koop, men is bescheiden), het zou misschien verdedigbaar zijn, doch dan slechts op deze voorwaarde: dat het niet unilateraal blijft, dat het algemeen en wederzijds wordt toegepast. In de best denkbare omstandigheden behoudt het nog dit nadeel: terwijl de Nederlandse dirigent in Milaan, Napels, Parijs en Londen zich interesseert voor nieuwe Italiaanse, Franse, Engelse muzieken, dirigeert de buitenlandse orkest-leider in Amsterdam of Den Haag een Hollandse compositie, maar ondertussen komt de Nederlandse muziek niet over onze grenzen, en geraakt zij niet tot internationale openbaarheid. Want de voortreffelijkste radio-uitzending kan voorlopig nergens de reële uitvoering en het persoonlijk magnetisme vervangen, noch als basis dienen ener betrouwbare waardering; daarover is iedere musicus het eens.
Desnoods, omdat wij bescheiden moeten zijn, omdat een geweldige achterstand niet in een vloek en een zucht kan worden ingehaald, kan men zich met Van Beinum's standpunt vergenoegen. Als er een onderlinge afspraak bestaat tussen de gevierde dirigenten, zou ik met de vriendelijkste eerbied willen opmerken, dat verleden jaar, toen Adrian Boult een ouverture van Wagenaar, Bruno Walter en Charles Munch een paar liederen van Diepenbrock op hun programma's hadden, het plan niet al te kwaad is uitgevoerd, maar dat het nieuwe seizoen begon alsof alle mooie voornemens vergeten zijn. Gedurende drie weken heeft Bruno Walter de plaats ingenomen van onze reizende dirigent en op geen enkel zijner concerten hebben de regels der elementaire hoffelijkheid blijk gegeven dat ze ook gelden ten opzichte van de Nederlandse componisten.
Per geluk of per ongeluk valt die ingebrekeblijving van de eerste der vermaarde plaatsvervangende dirigenten samen met de officiële opening van Donemus, het Documentatie-bureau voor Nederlandse Muziek, dat vorig jaar werd opgericht langs de boorden van de brede Amstel, No. 228, en dat, compleet ingericht, sinds enige maanden functionneert. De inauguratie der nieuwe Stichting, waarvan ik het doel en het nut beschreef toen haar fundamenten gelegd werden, geschiedde door prof. dr. Eduard Reeser, voorzitter van de Raad van Beheer. Zover mijn oog reikte zag ik niemand van het Concertgebouw. Het spreekt vanzelf, als de artistieke directie der Van Baerlestraat aan zulke verstrooidheid lijdt, dat ik het Bruno Walter niet bijzonder euvel kan duiden wanneer hij op die dag een kort bezoek aan Donemus niet genoteerd vond in zijn agenda. Ik kan Walter echter verzekeren dat zijn verschijning door iedereen in juiste mate gewaardeerd zou zijn geworden, en wijl hij het blijkbaar niet weet, kan ik hem eveneens verwittigen, dat Donemus in staat is om alle gegevens te verstrekken voor zijn onderrichting. Hij zal er niet enkel Nederlandse partituren, vinden, maar bovendien een nauwlettend en onpartijdig advies betreffende werken die voor een dirigent als hij in aanmerking komen.
Vroeg of laat, en beter vroeg dan laat, zal elke buitenlandse orkest-leider de weg moeten nemen naar Donemus. Ik behoef niet te zeggen, dat een door 't Rijk gesubsidieerde stichting als deze, overbodig wordt, wanneer ieder niet loyaal bijdraagt tot haar hoogste rendement, en wanneer men zou veroorloven dat haar betekenis onderschat mag, worden door een onderneming als het Concertgebouw, waar te dikwijls nationale voeling en nationale reflexen ontbreken. Een reorganisatie van het Concertgebouw tot voornaamste Nederlandse muziekinstelling schijnt menigeen sinds geruime tijd noodzakelijk. Het zou gewenst zijn bij zulk een hervorming, dat aan Donemus de rol van regulerende factor in zake Nederlandse toonkunst werd toegekend, de functie welke impliciet aan de oprichting van dit documentatie-bureau verbonden is. De personen die aan 't hoofd staan van Donemus, wettigen deze taak en ons vertrouwen.
Tot mijn ware spijt werd de ontstentenis van Bruno Walter tegenover onze muziek ditmaal niet gecompenseerd door praestaties, welker magische macht alle bezwaren wegvaagt. Zonder twijfel had hij het orkest nog meesterlijk in de hand en was de technische realisering der gedirigeerde werken dikwijls bewonderenswaardig. Maar uit het contact tussen spelers en dirigent ontsproot slechts zeer zelden de onzichtbaar radiërende vonk aan welks tover niemand ontsnapt die zich in het werkingsveld bevindt. Bruno Walter weet nog zeer goed hoe het moet en hij kan het doel nog intellectueel benaderen. De muziek echter schijnt geen directe, persoonlijke, innerlijke ervaring en levensstroming voor hem te kunnen worden, doch slechts brillante weerkaatsing van hetgeen hij eertijds ervoer en zich met het verstand herinnert. Omdat hij het heimelijke vuur, dat de kunstenaar verwezenlijkt met niets dan met de drift en en het verlangen van zijn hart, momenteel ontberen moet, laat hij een thema uit Don Juan, dat Strauss zette voor vier hoorns, voordragen door zeven. Met zulke expediënten, welke een dirigent ter hulp roept wanneer de eigenlijke warmte in hem verkleumt, veroorzaakt men meer schittering maar niet meer expressie. Ik had de gewaarwording dat Walter de muziek op 't ogenblik nog slechts analytisch zien kan, doch niet beschikt over de kracht tot een synthetische samenvatting van haar grondtoon, haar ononderbroken zang en gloeiing. In Siegfried-Idyll wilde het nergens lente worden en nieuwe geboorte; in de Eerste van Mahler nergens naïeve, sprookjesachtige, overmoedige, energieke jeugd. Tot aan de flonkerende finale was Haydn's Oxford-symphonie een schoolse, dorre reproductie. Mozart's geniale g-moll leek langdradig, leeg en conventioneel. Waarom nam Walter het eerste deel, dat Mozart molto allegro aangaf, in een druilerig poco-allegro-tempo, waardoor deze muziek haar typische karakteristieken van beklemde, reikhalzende, angstige, tragische gejaagdheid totaal
verloor? Wat in 's hemelsnaam bewoog hem om een ganse avond te verspillen aan Brahms? Wat bracht hem er toe om een stuk als Schicksalslied op te rakelen, dat overal wegens zijn onverdraaglijke oud-modische liedertafel-stijl in de doofpot ging? Het koor van Toonkunst, waar men nimmer tijd beweert te hebben voor nieuwe werken, kan zijn studie-uren en zijn uitstekende stemmen beter gebruiken.
Slechts een enkele maal in deze weken is het vlammende enthousiasme der vroegere Walter-concerten weder opgelaaid. Na het piano-concert van Chopin, gespeeld door Arthur Rubinstein. Doch het werd gewekt door de pianist en richtte zich uitsluitend tot de vertolker. Om onze volle zalen op gelijke wijze tot bezieling te voeren, zou Bruno Walter, geloof ik, zich moeten dompelen in een muziek welke hem geheel hernieuwt en verjongt. Deelneming aan het rhythme en de gedachten der wereld waarin zij leven, is zelfs voor de begaafdste meesters onmisbaar.