Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdGrootheid van BeethovenReeds twee generaties nu (die van 1900 en 1920) zijn in opstand gekomen tegen de tyrannie van Beethoven. Simpele kwestie van zelfbehoud. Een beginnend componist, die koelbloedig of enthousiast zijn eigen mogelijkheden taxeert, ziet kansen om te kunnen concurreren met elk zijner voorgangers, met Bach, met Mozart, met Berlioz, met Brahms, met Wagner, met iedereen, omdat hij bij iedereen grenzen bespeurt, van technische of psychische aard, welke hij in zijn verbeelding kan opheffen, verleggen, verruimen. Op goede gronden mag hij zich in staat achten te durven mededingen tegen onverschillig wie, tegen allen samen zelfs. Maar niet tegen Beethoven. Zodra hij de man, wiens voorvaderen ergens in Brabant of Vlaanderen een veld beetwortelen gecultiveerd hebben, een ogenblik zakelijk bemijmert, verschijnt op beide plans zijner mentale visie (het zuiver muzikale plan, en het plan der onuitputtelijke gevolgen van het louter muzikale) een soort van massief, zeer eenvoudig, synthetisch blok, onbelijnd en vormloos, maar harder dan diamant en geladen met zonderlinge, primitieve, geduchte energieën, dat hem van alle kanten onaantastbaar lijkt, met geen mensen-macht te verwrikken, te verdoezelen of te overschrijden. Ook deze compacte sensatie van niets te vermogen tegen Beethoven heeft degelijke gronden. Zij is geen autosuggestie, geen hallucinatie. Zij is niet het resultaat van anderhalve eeuw zedelijke of buitenissige commentaren op een vinder van gedaanteloze klank-figuren. Er zou niet zoveel over Beethoven geschreven zijn wanneer er niet zoveel, en altijd weer meer, over hem te schrijven viel. Werd er trouwens minder geschreven over Bach en Wagner, in alle stijlen, in alle tongen van de zedelijkste tot de hysterische? Maar noch Bach noch Wagner verwierven de kracht om de fantasie der componisten te versperren als met een rots van basalt, en noch de een noch de ander kreeg gelijk Beethoven zulk een direct hypnotiserende vat op hoorders van de ganse wereld. Neen, het zijn niet de talloze exegeten die aan Beethoven dat gigantische volume geven. Het is Beethoven die aan zijn tekstverklaarders stof levert voor hun eindeloze glossen, wijze en dwaze. Het zijn niet de exegeten, die een mondiaal publiek gemagnetiseerd hebben ten bate van Beethoven. Maar het zijn de millioenen hoorders van Beethoven die de glossatoren uitleg vroegen van zekere geheimzinnige en verrukkende ervaringen, welke zij ondergingen terwijl zij luisterden zonder te begrijpen. Neen, het waren niet de lofzangers, noch een universeel publiek die Beethoven maakten tot wat hij is: de meest en langst gespeelde componist, die alle overigen allengs verdringt, overwoekert, overschaduwt, en geleidelijk doet verbleken, verwelken, verdorren en sterven. Het is Beethoven zelf, die de oorsprong is van deze langdurige en door niemand geëvenaarde werkingen. Het is niets anders dan de zeer bijzonder gekleurde en met zeer exceptionele heftigheid geïntoneerde psyche van Beethoven, en de muziek waardoor hij die psyche met een zeer intelligente bewustheid geuit heeft. Het baat dus in geen enkel opzicht, het is verloren tijd en moeite om te trachten oproer te wekken tegen Beethoven, zoals Willem Pijper dat probeerde, zoals kort geleden Strawinsky in Amerika, Honegger in Frankrijk en nog anderen elders waarschijnlijk verzamelen bliezen voor een insurrectie. Beethoven zit de moderne componisten dwars. Dat is begrijpelijk. Jaar in jaar uit ontrooft hij hun een onmetelijk auditorium. De ware geestdrift van de harten en hun echte liefde gaan alleen naar hem. Door zijn alomtegenwoordigheid op aarde is hij de enige grote hindernis welke belet een gunstig klimaat te scheppen en te consolideren voor een nieuw geluid. Allen lijden regelmatig een nederlaag tegen hem. Wanneer hij optreedt na een zijner voorgangers klinkt hij als een vermeerdering, als een vervulling van hun intenties. Wanneer hij optreedt na een zijner nakomers klinkt hij als een verlichting, als een opluchting, als een bevrijding bijna, als de hervatting van een veel goddelijker spel. Hij heeft ieder in zijn boeien, en ieder reikhalst naar zijn boeien, omdat hij elkeen bevleugelt die zich laat boeien zonder weerstand. Dit is om jaloers en kregel te worden als men componist is, en misschien soms ook als men een deeltje van het publiek is. Maar wij moeten loyaal zijn. Beethoven dankt deze onaanvechtbare heerschappij aan geen enkele charlatanerie. Als hij de laatste en enige monarch is, die door het vernemen van zijn stem regeren kan over de geesten en zielen van een globe, hij dankt zulke overheersing aan eigen innerlijke waarden, welke hij zelf authentiek gemaakt en gewild heeft als de pas gedolven goudklomp of edelsteen. Hij zou nimmer uitgeroepen hebben kunnen worden tot mensenvriend en trooster, tot heros en tot toevlucht der benarden, wanneer hij 't niet geweest was dat wil zeggen, wanneer hij niet uit eigen honderdvoudige benardheid werkelijke vriendschap en ware troost gedistilleerd had in geldige, in bijna altijd technisch superieure muziek. Want er is geen legende, geen mythe in Beethoven, ondanks duizenden commentaren. Alles is realiteit bij hem, pure waarheid. Menige episode van zijn bestaan, menige trek van zijn karakter doet denken aan de sage van een heilige, van een Yogi. Geen enkele sage werd echter verzonnen. Met een tiental slopende ziekten in het lichaam produceerde hij willens en opzettelijk de kracht om tot het einde toe te geloven in de goedheid en de doelmatigheid van alle oorzaken, en om dit stoutmoedig geloof niet enkel benaderend, niet enkel fragmentarisch, doch ten volle, doch tot de extase toe, uit te zingen naar alle oorzaken. Om zijn aardse leven te bekronen zieltoogde hij gedurende dagen geheel eenzaam, opgevreten door de wandluizen en vlooien, maar mijmerend over een nieuwe symphonie, na in dezelfde kamer, onder dezelfde kwellingen, de laatste kwartetten voltooid te hebben uit de overvloed van een halsstarrig veroverd innerlijk geluk. Dit is geen legende, al schijnt het bovenmenselijk. Het is realiteit. En met die realiteit, met die kracht, nodig ter verovering van dat inwendige geluk, met die sterke, onstuimige, maar altijd zachte, milde, opbeurende onversaagdheid (welke hij gekozen, gewild heeft) is zijn gehele muziek, en voor lange tijd nog, onuitwisbaar gemerkt. Zij die haar onbevangen horen, voelen dit intuïtief; zij die benauwd voor de worsteling, haar wensen te beperken, te ontvluchten, weten dit zeer goed. Beethoven is de enige componist met wiens werken zonder gevaar voor teleurstelling of fiasco een cyclus georganiseerd kan worden, en ik schrijf deze overwegingen na de beëindiging van zulk een reeds uitvoeringen, welke onder leiding stond van Eduard van Beinum. Uit de zes zeer verschillende phasen van dezelfde psyche (want in zijn kwartetten en kamermuziek, in zijn piano-sonaten, in zijn religieuze en in zijn dramatische werken, in zijn symphonieën en in zijn solistische concerto's openbaart Beethoven telkens andere aspecten ener buitengewoon veelzijdige individualiteit) uit die zes altijd gevarieerde gestalen van hetzelfde wezen, had men niet meer gekozen dan twee, de symphonicus en de kunstenaar der piano-concerten, zodat slechts één derde van Beethovens polymorphische natuur vertegenwoordigd was. Zulke karigheid is jammer in een stad met al de mogelijkheden van Amsterdam. Ik betreur ook dat men de voordracht der vijf klavier-concerten had toevertrouwd aan een enkele vertolker en dat deze gewichtige taak was opgedragen aan Arthur Schnabel. Het zeldzame voorrecht om in een kort bestek die vijf meesterstukken, welke even rijk, even diep zijn als de symphonieën, te kunnen horen, vergelijken, overzien, samenvatten, werd door de keuze van Schnabel noemenswaardig verminderd. Deze pianist die eertijds uitmuntte door precisie en innerlijke mobiliteitGa naar voetnoot1), bleek zich niet te hebben gehandhaafd op de rang zijner vroegere faam, deels wegens de ouderdom wellicht, doch stellig ook omdat jonge kunstenaars ons een hogere exactheid, verenigd met een directer muzikaliteit hebben leren kennen, bewonderen en eisen. Het zou een gebaar geweest zijn van uitnemend en zeer verdedigbaar patriotisme, een gebaar van rechtmatige bescherming onzer kunst, een daad van artisticiteit waarschijnlijk en daarenboven een besparing van deviezen wanneer de directie van het Concertgebouw de vertolking der vijf meesterwerken van Beethoven bij deze gelegenheid had toegewezen aan vijf Nederlandse pianisten. Wij zouden er veel bij gewonnen hebben. Maar veilig te mogen concluderen, na zeven uitvoeringen, dat hier Beethoven, ondanks alle evoluties en hernieuwingen welke de muziek sinds een eeuw transformeerden, nog steeds de Zanger bleef wiens muziek het meest rechtstreeks kan beantwoorden aan de verlangens van de hedendaagse mens, was mijn verblijdende bevinding. Temidden van verscheidene indrukken waar ons orchest mij equivalent leek aan de beste buitenlandse orchesten, doch niet beter, ontmoette ik viermaal de muzikale schoonheid in een volmaaktheid van instrumentale techniek en expressie, welke ik gerust durf noemen als overal elders onnavolgbaar. Het waren de ganse Eroïca, gaaf gebouwd, van begin tot slot-accoord, als een groot, spannend, aangrijpend gebeuren; de prachtige orchest-klank en de ongeëvenaard bekoorlijke poëzie van het andante der Pastorale; de machtige exalterende, evenwichtige, prachtig beheerste, en ongekende vaart van de finale der Zevende; het uit de verte bijna onhoorbaar, in het magnifiekste, toverachtigste clair-obscuur pianissimo opdoemen, aanruisen, voortrukken, als uit een dagende morgen, der stoeten die in de schemering van de wonderlijkste ochtend de vreugde-hymne aanheffen der Negende. Ik zou nog andere momenten kunnen citeren waar alles perfect was. Maar deze zijn mij voldoende. Zij bewezen mij dat Van Beinum een dirigent is die ik aan de voortreffelijkste zal kunnen toetsen zonder dat ik vergelijkingen behoef te vrezen. |
|