Hollandse Carmen gevraagd
Hoe jammer, dat ik onder alle Nederlandse zangeressen geen enkele alt of lage mezzosopraan kan aanwijzen, die geschikt of bekwaam is voor de rol van Carmen. Toch moet er bij de Friezen, de Brabanders, de Zeeuwen, de Hollanders, ergens een zijn. Misschien wel twee. Want in elke stad, in ieder dorp vindt men gewoonlijk een Carmen, d.w.z. een meisje dat de mannen achter haar rokken heeft, en ermee doet wat haar belieft. Allicht zijn er twee onder deze vele magnetiserende figuurtjes die kunnen leren zingen. Maar ik heb geen enkel middel om het te weten. Niemand kan het mij zeggen. Interesseren de leiders onzer muziekscholen zich daar genoeg voor? Sinds vorige herfst heeft de operaklasse van het Amsterdams Conservatorium haar werk hervat, onder leiding van Felix Hupka en prof. dr. Lothar Wallerstein. Werd zij praktisch georganiseerd? Met de wil tot doelmatigheid, tot snelle resultaten? Met een redelijk budget? Met een ware belangstelling, met passie voor de zaak? Zoals in de dagen toen Sem Dresden hier directeur was? Niet als vijfde rad aan de wagen. Met het hoogst mogelijke rendement? Ik zou daar zeker van willen zijn. En hoe staat het met de operaklasse in onze andere muziekscholen. Er was een tijd dat geen enkel onzer conservatorium-directeuren, ook niet wanneer zij zelf een opera componeerden, zoals de brave Röntgen, zich ooit bekommerde om muziek-dramatisch onderwijs. Is die tijd voorbij? Ik hoop het. Wij hebben strotten genoeg. Wij hebben Carmens, Mignons, Dahlila's genoeg. Kelen genoeg om nog een twintig andere beroemde rollen te bezetten, waarvoor we vandaag tevergeefs een titularis zoeken. We zijn op dit gebied niet minder begaafd dan andere naties. Maar wij hebben geen ijver om de candidaten op te sporen, om ze te scholen. Er zit meer muziek in een volk dan men over het algemeen meent; die muziek eruit te halen is slechts een kwestie van initiatief en methode.
Werkelijk jammer, dubbel jammer, dat wij geen Hollandse Carmen hebben. Wanneer zij er geweest was had ik met gemak kunnen aantonen dat het volstrekt niet onvermijdelijk is om zich voor het arrangeren van uitstekende, zeer aannemelijke opvoeringen tot buitenlandse solisten te wenden. Bij de voorstelling welke vorige week Donderdag in de Stadsschouwburg voor de leden der Wagner-Vereniging gegeven werd met Nederlandse stemmen, uitgezonderd de titelrol, was er altijd leven, was er waarheid, was er echtheid, was er natuur in elk der zingende Hollandse acteurs. Men zal lang moeten zoeken alvorens een betere Don José te vinden dan Frans Vroons. In elk opzicht perfect, liet hij geen enkele wens onvervuld, al had ik hem in 't laatste bedrijf liever een tikje minder haveloos en teringachtig gegrimeerd gezien. Maar de lyriek en het drama, hij heeft ze beide in zijn stem, in zijn spel, in zijn bloed. Greet Koeman, van het moment na haar nervositeit, die even hinderde bij het begin, domineerde, veranderde in een Micaëla zoals er niet dikwijls zijn, naïef, ongeveinsd, gevoelig zonder sentimentaliteit, een jong melodisch hart van goud. Zij was de enige die een open doek kreeg. Van Theo Baylé als Escamillo had ik vocale verwachtingen die niet geheel bevredigd werden. Misschien trof hij een minder goede avond, misschien ligt de rol hem hier en daar te laag. Doch scenisch was hij voortreffelijk. En alle kleine partijen waren uitmuntend bezet: de twee officieren door Siemen Jongsma en Gerard Holthaus, de twee smokkelaars door Henk Angenent en Jan Voogt, de twee zigeunerinnen door Marjo Ingen Soet en Jo van de Meent. Hun solo's, quintetten, duetten, septetten wisselden af met een bewonderenswaardige orde, soepelheid, natuurlijkheid en verscheidenheid. Aan de koren was zo solide gewerkt dat hun mooi en warm geluid een harmonische achtergrond vormde voor de stemmen der solisten. Waar de sfeer van losheid, mobiliteit, ongedwongenheid afhing van de Hollandse
troep stoorde nergens een onderbreking, zelfs niet in het jongenskoor. Het ballet, hoewel bijna te verstrakt in de expressie der danseressen, boeide door de lenige bekoorlijkheid der dansers.
Het zou me spijten chauvinistisch te schijnen in mijn lof. Alles was niet volmaakt. Het orkest klonk menigmaal vals, tè vals, en ik verbaasde mij dat de dirigent Paul Pella, die doorgaans een elastisch, spontaan tempo neemt, zijn fluitist en clarinettist hun instrumenten niet even op de juiste toonhoogte laat brengen. Daarmee zou het ergste ten minste verholpen zijn, ofschoon ik herhaal dat een complete, grondige revisie van het orkest noodzakelijk blijft. Ik kan ook begrijpen dat menigeen de regie van Hans Busch te realistisch, te kakelbont, te conventioneel en te opera-achtig vindt. Ik had graag gezien hoe Van der Vies de enscenering zou hebben aangepakt van een stuk dat eer lijden zal door veel opgetuigdheid dan door weinig, omdat het drama tegelijk te romantisch en te reëel is voor opschik of stylering. Per slot handhaaft Busch de voortdurende beweeglijkheid, hij vertraagt haar nooit. Wat hij doet is gemotiveerd door de tekst. Ook wanneer de sigarenmaaksters in koor dampen als hei-machines, hetgeen haar niet belette moeilijke partijen charmant te zingen. Trouwens, al zouden er gebreken zijn in détails van begeleiding en montering, de oer-vitale, oer-geniale partituur van Bizet kan daar tegen, wanneer haar vrije rhythme niet gestremd wordt.
Op dit vrije, ongedwongen, bijna geïmproviseerde rhythme, op die vlotte, vlugge, vluchtige, zwevende maat bewoog elk der medewerkers. Behalve de vermaarde gast die de titelrol vertolkte, mevrouw Dusolina Giannini. Zij heeft nog een mooie stem, vooral in de laagte, en een merveilleuse zangkunst. Maar elk gebaar dat zij maakt, van het eenvoudigste tot het hartstochtelijkste, geen enkel uitgezonderd, is aangeleerd en verraadt door zijn stijfheid of door zijn overdrijving de moeite der dressuur. Ieder accent is precies er naast, geforceerd of tegen de draad in. Onophoudelijk onthutst zij door een zekere logheid en miskenning van alle gratie. Wie zal het in zijn hoofd halen om zich voor het derde bedrijf te costumeren als Engelse padvindster in khaki, met een affreuze gele doek rond de zwarte lokken! Nooit weet zij bij intuïtie, uit instinct, uit simpel vrouwelijk instinct hoe het moet en hoe het behoort. Wanneer zij in een spiegel of op een film de gelaatsmimiek kon zien, waarmee zij in het vierde bedrijf Don José afweert, zou zij schrikken, evenals wij, voor zulk een uitdrukking van potsierlijke lelijkheid. De meeste harer moeizaam ingestudeerde, geaffecteerde houdingen waren op het kantje van karikaturaal. In het franke, eerlijke, echte ontheatrale milieu harer Nederlandse partners was zij de enige wier houterige onnatuurlijkheid vloekte met de muziek van Bizet. Zij was de enige waarlijk zwakke rol dezer voorstelling.
Daarom vraag ik een Hollandse Carmen. En het spreekt vanzelf dat ik voor de volgende opvoeringen een vertaling vraag. Men zette direct een goed dichter aan het werk. De Hollandse Carmen moet Hollands zingen. Al zijn de Fransen duizend maal sympathieker; wat geldt voor het Duits, geldt voor het Frans. Niet lang geleden hoorde ik een onzer zangverenigingen een oratorium, dat Händel componeerde in het Engels (Belshaszar), hier voordragen in het Duits. Hoe lang zal men dergelijke ongerijmdheden en afhankelijkheden nog bij ons dulden?