Spoken in de opera - Hoffmans vertellingen
Zo is de macht der muziek. Zij maakt een absoluut onaannemelijke geschiedenis als de Vertellingen van Hoffmann tot werkelijke waarheid. We beleven de amoureuze en diabolieke phantasmagorieën van een delirerende student als persoonlijke ondervindingen. We zwelgen er in. Sterker nog: Door haar lyrische energie maakt de muziek haar eigen melodische zwelgerijen aannemelijk voor ons, moderne geheel-onthouders en droogstoppels. We bedwelmen ons er aan. Het wonder gebeurt weer, al gaat 't misschien bij elke nieuwe generatie een tikje moeilijker. Deze opvoering der Nederlandse Opera was veel meer kijkspel dan ik hier of elders ooit gewaar werd. Ik heb daar niet 't minste bezwaar tegen. De Italiaanse hof-balletten, waaruit het muziek-drama ontstond, waren altijd kijkspelen, en soms gaf men iemand als Leonardo da Vinci de opdracht om er de machinerieën voor te verzinnen. Hier was 't Wijnberg. Voor mij is de enscenering een boeiend supplement geweest in sommige momenten, wanneer de muziek mij losliet.
Maar dat overkwam me niet dikwijls, want een gunstige conjunctuur van sterren had gezorgd voor een bezetting der hoofdrollen, die bijna zo voortreffelijk was als men wensen kon: Frans Vroons, in zijn creatie van Hoffmann, schijnt me een der beste tenors op wie een Nederlandse Opera sinds lang heeft kunnen roemen. In alle registers is de kwaliteit zijner stem even eminent en bekoorlijk. Theo Baylé, die de vier personificaties incarneerde van het infernale, heeft zichzelf als zanger en acteur viermaal overtroffen; eerst als Lindorf, en achtereenvolgens als Coppelius, Doctor Mirakel, en Dapertutto. Zijn spiritistische bezwerings-scène in de kamer bij Crespel had een magnifieke, satanische vaart. Louise de Vries, in de zeer lastige en vermoei[en]de partij van Olympia, zong en mimeerde met alle mechanische natuurlijkheid en welluidendheid, welke men van een charmante menselijke robot verlangen mag. Greet Koeman heeft zich niet gespaard in een zeer pathetische en aangrijpende vertolking van Antonia. Haar hoge tonen zijn verrukkelijk, en gaan door merg en been, wat nog zeldzamer is. De Giulietta en Stella van Gré Brouwenstijn paste als stem uitnemend in de sfeer der Venetiaanse gondels, maar een courtisane van de stad der doges denk ik me een tikje bloemiger en luchtiger. In haar verschijningen als Muze had Jo van der Meent goede accenten en mooie intonaties. Het speet me echter, dat zij haar Niklaus niet levend wist te maken, noch vocaal, noch scenisch, en dat zij een beetje overbodig als mentor van Hoffmann langs hem meeliep. Alle andere rollen waren overigens verdienstelijk en zeer bevredigend wat de zang betreft: Jeanne v.d. Rosière in de stem van Antonia's moeder; Siemen Jongsma als Crespel, Jan Voogt, vol fantasie in vier verschillende figuren. Ik zou het hele typografisch nauwgezet verzorgde programma moeten overschrijven, met prijzende adjectieven. Ook voor de uitstekende koren en dansen. Ook voor Van Otterloo als dirigent. Maar hier moet ik een onderscheiding maken tussen het vocale en het instrumentale gedeelte. De lege momenten der muziek waren hoofdzakelijk te wijten aan het orkest, waar in alle groepen, dunkt me, een serieuze revisie dringend nodig is. Het lijkt me niet geoorloofd om de fameuze barcarolle zo weinig voluptueus, zo harkerig en onromantisch, zo weinig gondelend, zo excessief nuchter te vertolken.
De vertaling van Jan Engelman had de meesterlijke eigenaardigheid van te klinken als vanzelfsprekend. Ik hoop niettemin, dat onze dichter de enkele slordigheden die hem ontsnapten nog wil corrigeren. Hij laat de Muze b.v. zeggen: ‘'k Bemin u Hoffman, gij zijt mij goed?’ Ik weet niet, of dat ‘gij zijt mij goed!’ te rangschikken valt onder gallicismen of germanismen. Doch het is geen Hollands. Ik ben het ook niet met hem eens wanneer hij in 't programma schrijft, dat het intellect van het overwonnen Frankrijk, ‘een merkwaardige belangstelling getoond heeft voor het beste wat de overwinnaars van Sedan hadden te bieden, voor hun mysticisme’. Offenbach werd in 1819 geboren te Keulen. Van 1833 af bracht hij zijn ganse leven door (enkele reizen uitgezonderd) in Frankrijk, waar hij ook zijn studie deed. Zijn ‘Vertellingen’ dateren van 1880, tien jaar na Sedan. Maar de Fransen hadden noch Offenbach, noch de nederlaag afgewacht om de romantiek en haar ‘mysticisme’ te ontdekken, dubieuze term trouwens. Jan Engelman houdt te weinig rekening met Gérard de Nerval, zijn fantastische verhalen en zijn hoffmannesk uiteinde aan een lantaarnpaal, met Aloysius Bertrand en zijn Gaspard de la Nuit, met Hector Berlioz en zijn hallucinatorische spook-geschiedenissen, met Victor Hugo zelfs, met de mystieke romans van Balzac, en met nog enkele anderen, die allen een soort van ‘mystiek’ exploiteerden, lang vóór 1870.
Dat zijn kleinigheden. Maar tot in de nietigheden zou ik het hernieuwende werk van den vertaler Engelman perfect en onaanvechtbaar willen.