Afscheid van Willem Pijper
(ingezonden)
Het getuigt van een zekere verlichtheid, van een onconventionaliteit, die wortelt in waarachtigheidszin, om onder talrijke bruikbare en onbruikbare slogans meer, ook het twijfelachtige devies ‘van de dooden niets dan goeds’ (wat nog iets anders is dan ‘de mortuis nil nisi bene’) te laten varen. Het wijst op een bewust afwijzen van sentimenteele onzuiverheden, op het toekennen van een op realiteitszin en verantwoordelijkheidsgevoel gebaseerde waardeering. En dit wenscht een zichzelf respecteerende, ‘verlichte’ necroloog toch voor alles te betrachten......
Het ware echter te wenschen, dat de verlichtheid in zake piëteitsquaesties zich evenredig verhield met het door geen conservatisme, reactie of fixatie aan pseudo-idealen vertroebelde inzicht in de te beoordeelen materie. Een ieder heeft het goede recht om zijn waardevolle emoties, die mogelijkerwijs gekoppeld zijn aan door hem het hoogst gewaardeerde cultureele, i.c. artistieke goed, aan anderen mede te deelen, c.q. zich door de uit hoofde van die emoties gevormde idealen te laten leiden in zijn strijd voor een waardevoller en zuiverder cultureel bestaan. Hij geve zich er echter blijvend rekenschap van, dat deze waardeering, wil zij recht in haar tijd staan, het resultaat moet zijn van een ontvankelijkheid, die eerst door het volwaardig en gelijkwaardig functionneeren van artistieke perceptie-organen de noodzakelijke objectiviteit kan erlangen.
Concreter: Wanneer Matthijs Vermeulen na den dood van Mahler en Debussy een muzikaal interregnum proclameert, dan zegt dat in de eerst plaats iets omtrent zijn eigen fixatie aan het muzikale type, dat deze componisten blijkbaar voor hem belichamen. Het is zijn goede recht; hij geve zich er echter rekenschap van, dat fixaties uit den aard der zaak anderen, meestentijds actueele bindingen in den weg staan en ten slotte geheel onmogelijk maken.
Wanneer Matthijs Vermeulen de ontwikkelingsgang van Debussy's melodie-type zich ziet voltrekken via invloeden van Wagner, Franck en Massenet tot een eigen zeggingskracht, doch een dergelijke evolutie bij Pijper in diens vroege muzikale jeugd afgebroken acht, dan twijfelt een muziekgevoelige, voor wien Pijpers melodieën onmiskenbaar en emotioneel waardevol zijn, terecht aan Vermeulens vermogen om zijn ontvankelijkheid te bevrijden van muzikale en affectieve belemmeringen. En dat zeer zeker, wanneer hij ook nog te lezen krijgt, dat Pijpers muziek - met die van vele andere contemporaine componisten - los staat van een essentieele primaire emotie.
Het heeft geen zin hier in discussie te treden over de onder ondeskundigen en tegenstanders verspreide meening, dat Pijpers kunst ‘cerebraal’ is. Ten tijde van de première van ‘Pelléas et Mélisande’ waren er critici, die ten aanzien van dit werk van een afwezigheid van rhythme, kracht en ‘vie humaine’ gewaagden......
Het staat den heer Vermeulen vrij Pijpers werk te verafschuwen dan wel te venereeren. Men zou van dezen muziekrecensent van naam echter kunnen verwachten, dat hij, met inzicht in eigen tekortschieten, het ‘Afscheid van Willem Pijper’ aan anderen overlaat.
Hans Henkemans
Als ik den heer Henkemans goed begrijp, dan verwijt hij me in zijn eerste alinea tamelijk ironisch, of sarcastisch, dat ik als verlichte necroloog een beetje excentriek heb willen doen. Maar mijn binnenste kwam niet tot beroering op de wijze welke hij veronderstelt.
Toen ik in het doodenhuis van Zorgvlied dien vermurwenden zang hoorde uit Pijpers eerste strijkkwartet, was het me, alsof Pijper zelf me met een ruk meesleurde naar de kern van het cardinale vraagstuk dat hij, onder de bloemen waar hij lag, en door de muziek welke van hem uitklonk, te beantwoorden gaf. Hij vertolkte in dezen tranen-ontlokkenden zang een gewaarwording welke tot de archetypen, tot de aartstypen behoort der menschelijke gevoelens, die niet talrijk zijn, gelijk men weet, en onverdelgbaar, denk ik, zoolang de dood niet overwonnen is. Sinds er kunst bestaat werden die arche-typische sentimenten uitgedrukt door de kunstenaars, omdat deze gevoelens de groote motorische impulsen zijn van den instinctieven, intuïtieven, intellectueelen, completen en eeuwigen mensch. Juist omdat zij niet talrijk zijn, juist omdàt zij sedert de prehistorie afgezaagd zijn, en juist omdat zij onverwoestbaar zijn, stellen zij aan de intelligentie van den kunstenaar de hoogste eischen. Aangegrepen als ik was door dien zang, en nu nog door zijn herinnering, ging ik mentaal na, hoe dikwijls, sedert zijn jeugd, Pijper het beurtelings sombere, beurtelings stralende gebied betreden had der archetypen, hoe dikwijls hij zich waagde aan de twee sfinxen van smart en vreugde, hoe dikwijls hij muziek schreef, of wilde schrijven, opwellend uit die oerbronnen, harmonieerend met de onveranderlijke menschelijke essens. Hijzelf bracht me oog in oog tegenover het probleem, dat ik als het moeilijkste beschouw voor een kunstenaar van dezen tijd: een equivalente expressie te vinden voor enkele gevoelens, welke wij, zonder monsters te worden of dilettanten, niet kunnen verloochenen, die ons dol zullen maken, wanneer wij ze blijven ontkennen, die ons branden en pijnigen zullen, ons allemaal, zoolang ze niet uitgesproken worden.
Dit heeft niets te maken met conservatisme, reactie, fixatie aan onverschillig wat of aan onverschillig wie, hetgeen de heer Henkemans mij eveneens schijnt te verwijten. Ik zou wel iemand willen ontmoeten, die niet gefixeerd is aan iets of aan iemand, en die als een los atoom rondzwerft door de koude en zwarte interstellaire leegte! Vincent van Gogh was gefixeerd aan den Millet van het Angelus, en nog enkele andere staal-meesters van archetypen. Dit heeft hem niet verhinderd om ontvankelijk te zijn als een kleine jongen, om goede perceptie-organen te bezitten en te bewaren, om moderner te zijn dan alle modernen, om voor vandaag een dier ‘pseudo-idealen’ te worden van het vorige fin de siècle. Ik zou nog dozijnen andere voorbeelden kunnen citeeren: Rodin, Verlaine, Gide, etc.
Geen enkele componist misschien is er, die na Mahler, Debussy, Ravel en den Strawinsky der eerste periode, getracht heeft het arche-typische aan te boren en wien het lukte. Maar dat is mijn schuld niet, en het is ook niet mijn schuld dat ik perceptie-vermogens genoeg heb om het te kunnen constateeren, even duidelijk als zooveel hoorders wie een menigte moderne muziek hunkerend laat. Deze onbevredigdheid heeft niets uitstaande met moderniteit. Geen enkel hedendaagsch publiek is nog schuw voor wat de componisten naïevelijk dissonanten noemen, atonaliteit, poly-dit of poly-dat. Er waren eeuwen waarin men niets schreef dan enkelvoudige melodieën. Zij bewogen de menschen en zij bewegen nòg. Er waren eeuwen, waarin men die melodieën begeleidde met niets dan zuivere drieklanken. Zij bewogen en bewegen nog. Elke eeuw had haar techniek en het materiaal waarmee gebouwd werd. Ook de onze. Wij werken met de spectrale analyse van den toon. Met alle strepen van den toon, van zijn infra-rood tot zijn ultra-violet. Wij admitteeren iederen dissonant, iedere combinatie van strepen, alle poly-dits en poly-dats Maar men moet niet wanen dat deze techniek op zichzelf interessanter is dan een techniek van zeven of zeventig eeuwen geleden. Men moet niet wanen dat er in onze techniek ondoorgrondelijke of spannende geheimen schuilen. Zij is kinderspel, gelijk elke vorige techniek, wanneer zij niet het middel wordt om onze stem te zijn van onze eeuw.
Als ik me niet vergis schijnt de heer Henkemans mij ook nog te verwijten, dat ik de meening deel van ondeskundigen en tegenstanders, die Pijpers kunst voor ‘cerebraal’ houden. Ik wijs hem erop, dat ik in mijn Afscheid van Willem Pijper den term cerebraal niet gebruikte en dat hij niet het recht heeft mij nonsens toe te dichten door het woord tusschen aanhalingsteekens te plaatsen. Het is pure waanzin te beweren, dat muziek niet cerebraal zou mogen zijn. Zij mag het niet alleen, maar zij moet het zijn. Zij kan het nooit genoeg en nooit te veel zijn. Het is de intelligentie, die de psychische energieën ordent en organiseert. Psyche en intellect zijn als paard en ruiter, als vliegtuig en piloot. Een uiterst cerebrale muziek kan uiterst expressief zijn. Getuige de gansche kunst der middeleeuwers. Getuige een aantal fuga's van Bach, en elke goede compositie overigens. Hoe vuriger paard, hoe beter ruiter; hoe sneller machine, hoe bewonderenswaardiger piloot. De een krijgt zijn waarde door de ander. Psyche en intelligentie kunnen elkaar niet missen. In de muziek niet, en nergens.
In het protest van den heer Henkemans had ik wel gaarne iets naders vernomen over zijn houding, en over de houding van Pijpers leerlingen, ten opzichte der z.g. zelfwerkzaamheid der muziek, d.w.z. haar natuur om als rangschikking van klanken te bestaan op zichzelf en door zichzelf in het absolute, zonder relatie met buiten-muzikale omstandigheden, wat het fundament der aesthetiek was van Willem Pijper, gelijk die opvatting het princiep werd der aesthetiek van Strawinsky sinds deze zich poneert als anti-revolutionnair. De theorie is minder modern dan men meent. Zij werd voor 't eerst geformuleerd door den Franschman Michel-Paul de Chabanon, die leefde van 1730 tot 1792. In 1856 is zij hervat door Eduard Hanslick, die nog herdrukt en gelezen wordt. Ik heb altijd het beginsel der z.g. absolute muziek onder de gevaarlijkste gerekend, welke men stellen kan. Het veroorlooft om tot meesterwerken uit te roepen alle academismen, mits ze technisch onbetwistbaar zijn. Het veroorlooft om in naam van technische onbetwistbaarheid elke poging tot evolutie, tot hernieuwing, tot vooruitgang stop te zetten. Er is geen conservatiever princiep dan het postulaat der absolute, zelfwerkzame muziek, en het zou nuttig zijn om daarover spoedig tot klaarheid te geraken.
Ik had deze discussies liever gevoerd met Pijper zelf. Hij zou daarin niets onwaardigs hebben gezien.
Matthijs Vermeulen