Triomphen
Het wintert. De Boreas der klassieke dichters blaast. Hij doorvlijmt een voetganger als met de duizend spelden van de holle pop waarin men tijdens de Duitsche middeleeuwen iemand opsloot, aan wie een bekentenis moest ontrukt worden en een handle bracht de spelden in beweging. Zoo steken sneeuw en wind, als die pop uit een Duitsch museum van voor den oorlog. Waar een troep menschen bij elkaar komt, hoesten er negentig op de honderd. Hoest, zegt de groote Van Dale, is eene door prikkeling van het slijmvlies der luchtwegen veroorzaakte plotselinge uitstooting van lucht, die gepaard gaat met een eigenaardig geluid. Het lijkt me dat zoo'n definitie niet uitmunt door technische nauwkeurigheid, want de K.L.M. heeft ook luchtwegen, en zelfs ons lichaam heeft er meer dan een die eigenaardige geluiden kunnen uitstooten. De Hollandsche woordenboeken zijn lang niet volmaakt. Maar wat doet dat er toe! Iedereen hoest en kucht, onbedwingbaar en aanstekelijk. Daar valt niets tegen te beginnen, wat ook de pillendraaiers beweren, en als men de lieden wilde verplichten voor een kuchje thuis te blijven, dan waren sinds drie maanden alle zalen leeg geweest.
Soms zijn ze vol, tjokvol, en dan woont men mirakels bij, waarnaast die der fakirs me kleinigheden schijnen. In deze arena, gevuld met de droge, schorre, hortende morseseinen van kriewelende kelen treedt een kunstenaar binnen. Hij weet precies wat hem te wachten staat. Als hij macht bezit, de mysterieuze macht, zal hij die buien temmen, zal hij die milliarden en milliarden microben bezweren. Hij zal al die zeerige organismen uitschakelen, annuleeren, al die menschen tot vergetelheid brengen van hun lichaam, en zonder dat zij dit beseffen. Hij moet die radicale transformatie bewerkstelligen met een paardehaar op een snaar van kattedarm of staal, met de toets eener piano, met zijn eigen stem. Minuten lang. Het criterium is onbedrieglijk. Afgrijselijk onvermurwbaar. Wanneer de muziek meehelpt door een roezige beweging, door een forte of fortissimo, is er geen moeilijkheid. Maar te midden van een aanhoudend pianissimo, of van een totaal zwijgen, wanneer de stilte in de roerlooze atmosfeer hangt als een herfstdraadje, als een krulletje rook, als de pluizen eener distel! Het is de proef op de som. Hij moet bewijzen wat hij vermag met bijna niets. De stilte waarin honderden gekwelde strotten zich zoo begoochelen laten dat geen enkele kikt, wordt iets phenomenaals, haast iets aanbiddelijks.
Ik houd van zulke nietige mirakelen, waar men seconde voor seconde onfeilbaar de werking kan controleeren van een zoo goed als immaterieel menschelijk willen in actie. Want alle hoorders reageeren onbewust. Ik zag ze verrichten, die kleine mirakels, door Stephan Askenase in een sonate van Mozart. Er zijn daar gedurende het andante passages waar de rechterhand slechts lange, wegzwevende, uiterst brooze tonen te spelen krijgt, zonder eenige andere virtuositeit dan de gevoelige nuanceering van een teedere, zachte vibratie. Askenase spon ze uit met een vermetelheid, met een roekeloosheid, alsof het gevaar hem beviel, alsof hij het rekken wilde, juist omdat hij het duchtte, en juist omdat alle macht moest uitgaan van een enkelen zuiveren toon. Claudio Arrau, een bewonderenswaardig technicus overigens, die dezelfde sonate speelde, had deze durf niet. Hij verkortte de gewaagde stilten, het geruchtlooze zwijgen. Over alle momenten die pianistisch zeer gemakkelijk, maar die psychisch zeer hachelijk zijn, gleed hij heen. Elke acrobatie der vingers kan hij aan, maar niet, zooals Askenase, den salto mortale van een lange zucht, verstervend in de dreigende ruimte, waar zijn nauwelijks hoorbare kristallen tinkeling, en dat wankele evenwicht van ademlooze kalmte, bij ieder onderdeel van een oogenblik teniet gedaan kan worden door een vijandig rumoer. Gelijke halsbrekende toeren maakte Ginette Neveu in den cadens van Brahms' viool-concert. Met een strijkstok welke nauwelijks zich scheen te verplaatsen langs de snaar, met een gebaar van complete, ongerepte rust, zond zij zeldzaam verstilde klanken door de lucht, die plotseling ijl werd als de aether, onafzienbaar als het azuur, en waar niets meer gebeurde dan de glinstering van een eindeloos uitgerafelden toon, langzaam verschuivend naar een anderen toon, met de bedaardheid van zon en maan zooals zij rijzen of dalen aan de kimmen. De zaal vol menschen wordt dan opeens voor iedereen de wijde, gouden avond van een zomer-tuin, waar
in den top van een hoogen boom nog even een vogel zijn herinnering zingt aan den mooien dag. En ieder luistert als naar iets ongehoords. Ieder is geheel en al luistering en niet meer dan vredige, heerlijke zalig ontspannen luistering.
Welk een wonder, dat te kunnen, en tevens precies te gissen hoelang dat duren kan!