In vollen bloei
Wanneer iemand een tijdlang ver is weg geweest, meer dan den tijd waarin een kind tot volwassen mensch groeit, en hij komt terug van zijn reis, zich herinnerend hoe alles was toen hij zijn land verliet, dan gaat hij na den thuiskeer overal rond, het heden vergelijkend met het verleden, om te zien hoe alles werd, om zich rekenschap te geven van den staat der oude schatten en van dien der nieuwe, als ze er zijn.
Hij zal beter dan wie ook bemerken wat bleef, wat veranderde, wat ontstond. Zoo lang geleden, toen hij vertrok, was er in Nederland slechts een enkele pianist dien men meten durfde aan de groote meesters van het klavier, en die sensaties wist te geven welke niet teleurstelden, welke niet vervaagden tegenover het diepste en hoogste dat men ervaren kon: Dirk Schäfer. Ik ben niet ondankbaar. Ik vergeet Evert Cornelis niet. Maar Evert Cornelis, als musicus, als dirigent, als pionier, als vriend, had andere uitnemendheden, met geen enkele te verwarren, en van geen enkele de mindere. Hij speelde ook voortreffelijk piano. Doch de piano moest zijn bijvak blijven. Een echt pianist (die zes uren studeert per dag) was hij eigenlijk nooit. Daarvoor had hij de gaven, doch niet den tijd. Ik zie dus slechts Schäfer. Als ik goed zoek vind ik nog Willem Andriessen. Die was toen echter te jong om reeds de geheele macht te bezitten over zijn buitengewoon talent.
Hoeveel werkelijke pianisten zijn er nu in Nederland, na de vele jaren waarin een zaadje groeien kon tot boom vol takken en loover?
Ik hoorde Gerard Hengeveld het Larghetto uit het tweede concert van Chopin spelen met een zoo superbe techniek, met zulk een schoonheid en verscheidenheid van klank, met zulk een lyrische opvaart, met zulk een zekerheid en veiligheid van zweven in de regionen zonder dimensie van de absolute poëzie, en met zulk een directe menschelijkheid, als vroeger de edelsten mij dat lieten droomen, maar zonder mijn droomen te verwezenlijken.
Door George van Renesse en Hengeveld samen heb ik de Epigraphes antiques van Debussy hooren vertolken met zooveel raffinement in den aanslag, een zoo levend gevoel voor elke mogelijkheid van kleur en nuance in lijn, toon en rhythme, met een zoo juiste psychologie in de ordening der expressies, en Jeux d'Enfants van Bizet met zooveel spontane gratie, dansende lichtheid, elastische sonoriteiten, gevleugelde en suggestieve melodie, dat mij bij die uiterst verschillende concepties der zingende verbeelding een ideaal van pianistische volmaaktheid bereikt scheen, aan welks weerga niet meer te denken viel.
Diezelfde volstrekt betrouwbare techniek, diezelfde microscopische precisie in het functionneeren der vingers, en diezelfde verbondenheid met een sfeer van radiaties waar de muziek zelve ontspringt, hoorde ik ook bij Theo van der Pas, in de tweede sonate van Chopin, met het hemelsch zingende largo, met de hallucineerende finale, waar een bende demonen jaagt, rent en raast op de trappelende cadans van furiën te paard. Zij wordt zelden gespeeld. Want weinigen domineeren haar, en bijna ieder hapert ervoor. Van der Pas kan deze Sonate aan. Als hij wil staat hij er boven. Technisch bevindt hij zich op dat soevereine punt waar hij deze nu nog haast ongelooflijke, roekelooze klank-figuren door zich kan laten ruischen en stormen als door een medium, en met behoud van de vereischte machinale precisie. Grooter lof is er niet voor een pianist dan zulke volslagen vrijheid tegenover elke hindernis der materie. Grooter overwinning is er niet, dan op dit superieure plan het zuiver psychische in exact evenwicht te kunnen doen beantwoorden aan het zuiver mechanische. En vice versa.
Wij leven blijkbaar in een conjunctuur waar alles gaat culmineeren. Ook Cor de Groot beschikt over een kunst, en dit wil zeggen over een stel hersens, zenuwen en spieren welks fantastisch ingewikkelde, opperst intelligente werkingswijze zouden doen duizelen van bewondering wanneer men ze kon filmen, want iedere accurate vingerbeweging is een accuraat uitgevoerd commando, en dikwijls worden er tien, twintig commando's gegeven per seconde! - ook Cor de Groot beschikt over dat perfecte pianistische apparaat waarmee hij alles zou kunnen wagen wat een componist als Chopin van hem vergt en wat zijn eigen fantasie, afgestemd op de muziek, hem zal dicteeren. Ook hij verwierf die serene en egale, uitermate zeldzame onafhankelijkheid tegenover de grimmige toetsen, de grimmige noten, tegenover het weerbarstige menschelijke organisme, ook hij verkreeg dat maximum van vaardigheid, waarmee elk muzikaal avontuur rustig kan worden ondernomen.
Ziehier dus vier volmaakten reeds, die alle graden doorstegen der pianistische ascese, en deze oefening (want ascese beduidt niets anders) verdient evenveel verbazing en eerbied als die van welken yogi ook.
Dan is er nog Jan Odé met zijn bezonnen vurigheid, met een geluid dat door de gansche scala der sonore plastiek (het bronzen en het broze, het hamerende en het tinkelende, het solide en het fluïde) altijd harmonieert bij de uit te drukken emotie, dien ik twee maal hoorde in de Arcana musae dona van Rudolf Escher, een meesterstuk dat slechts geschreven kon worden voor het meesterschap van zulk een tolk.
Dan zie ik verder, als iets wat blijven zal op den innerlijken horizon mijner herinnering, Iskar Aribo, verwonderlijk subtiel, onbeschrijfelijk verheugend, glimlachend, in de oude virginalisten; André Jurres, verrassend beschrijfelijk verheugend, glimlachend, in de evocatief en welluidend in stukken van Honegger, in de Dante-sonate van Liszt; Miek Engelenburg in het concerto van Britten, en aan den rechterkant der piano (naast Odé) in het vierhandige, zeer goede Divertimento van Leo Smit, (vermoord, helaas, helaas, door de Duitschers) waar zij tijdens het langzame deel mij tot in het centrum bracht der poëzie; en Willem Andriessen, dezelfde als eermaals dien ik de Valses nobles et sentimentales van Ravel hoorde spelen met een orchestraal coloriet, met een rechtstreeksche mededeelzaamheid der melodie en haar ontroeringen, alsof hij ze zelf gecomponeerd had.
Zoo tel ik negen werkelijke pianisten in ons kleine land tegen vroeger een. Negen eersten naast al hun gelijken buiten onze grenzen. Ik zal er misschien nog meer ontmoeten. Wat de piano betreft mag waarlijk gezegd worden dat onze schatten, de oude en de nieuwe, uitstekend beheerd zijn.