Een vergissing
Het brengt risico mee om te concurreeren met Wagner's Tristan. Toen de nieuwe bewerking der middeleeuwsche legende door Joseph Bédier een succes werd, heeft Debussy eraan gedacht om haar te arrangeeren als muziek-drama. Per slot liet hij dat plan varen. Frank Martin, een Zwitser uit Genève, heeft het gewaagd, en noemde zijn werk een oratorium.
Dat iemand de sage van Tristan na Wagner nog zou willen behandelen als oratorium (d.i. als opera zonder décor en zonder costuums) kan ik mij desnoods voorstellen.
Maar dan hadden tegenover de koren, die den beschrijvenden en een deel van den verhalenden tekst voordragen, de personen van het drama niet mogen terugwijken naar dezen gezongen achtergrond om zich slechts nu en dan te uiten als momentane individualiseeringen van het koor. Dit procédé belemmert hun bestaan. Zij blijven schimmen. Iedere schijn zelfs van actie, van dramatische progressie, wordt daarmee vermoord.
Ik zou me er ook mee kunnen vereenigen, dat de historie van Tristan verteld wordt, niet door een koor, doch door een enkelen verhaler, door een Troubadour b.v., die naast zich de personen der tragedie zou kunnen laten acteeren, en wier handelingen hij toelicht.
Maar het lijkt me in te druischen tegen alle redelijkheid om dan de rol van dien Troubadour te doen vervullen door een koor dat de sage reciteert, terwijl slechts af en toe de personen der handeling zich als solisten mengen in hun geschiedenis.
Deze beide fouten zijn absoluut onverdedigbaar, en doodelijk, wanneer het verhalende koor en de personen van het drama niet duidelijk gescheiden zijn in hun muzikale accenten en kleuren, zoodat de twee elementen: actie en commentaar op de actie, voortdurend verwarrend in elkaar vervloeien. Dit was ook een der hoofd-fouten van The Rape of Lucretia. Het oratorium van Martin, Le Vin herbé, de gekruide wijn zooals hier Wagners tooverdrankje heet, lijdt aan hetzelfde constitutioneel gebrek.
Bij zulke organische feilen, die fnuikend zijn, heeft het weinig zin over de verdere eigenschappen der compositie te discuteeren. Een sterke originaliteit had dit hybridische, ongewervelde, weinig gekarakteriseerde werk wellicht kunnen redden. Maar zij ontbrak. Alles verliep in korte melopeetjes der violen met pizzicato's van bassen, in recitativisch gezongen proza-tekst door koren of soli, eentonig begeleid met gedragen, tonale of dissoneerende accoorden die bekende bogen volgen. Soms een melodie of aanloop van melodie. Nergens iets gekruids. De partij der piano was zeer conformistisch en plat. Het geheel grauw, vaal, saai, zeurend. Geen oogenblik begrijpt men de noodzakelijkheid, de gewenschtheid dezer half-lyrische, half-declamatorische zetting. Alles stond in denzelfden monochromen toon. In zijn Lucretia gebruikt Britten elf instrumenten. In Le Vin herbé heeft Martin er acht; zeven strijkers en een piano. Het is verbazingwekkend welk een formidabel verschil een paar instrumenten min of meer kunnen geven in het resultaat.
Maar het is goed, zooals ik reeds zei bij Lucretia, om elk werk dat eenige nieuwheid of eigenaardigheid bezit, spoedig te kennen. Hiervoor hadden bij deze gelegenheid de ‘Concertgebouwvrienden’ het initiatief genomen en een uitvoering van Le Vin herbé door een gansche schare van solisten mogelijk gemaakt. In verhouding naar de talrijke zwarigheden van intonatie, welke Martin berokkent, was de vertolking onder leiding van Felix de Nobel ruim voldoende. Bij die eene, schijnt me, kan men met gerustheid blijven.