The Rape of Lucretia
Sinds ruim vijf en twintig jaar, zou men kunnen zeggen, is er nergens een opera geschreven. Ik bedoel natuurlijk een van die zonderlinge paradoxale werken welke even driest de wetten der eenvoudigste aesthetiek trotseeren als de regels van 't gezonde en nuchtere verstand, maar die met geheimzinnige, onbegrijpelijke middelen alle records slaan van actualiteit en tijdsduur, waarvan de titels fabuleus worden, reeds het effect maken van een elixer, van een tooverspreuk, en die over de gansche wereld een heele, halve of minstens kwart eeuw op de affiches blijven. Waarvan de prima donna's bezongen worden door groote dichters, zooals Malibran, of den naam krijgen van een perzik op de menu's der restaurants, zooals Melba.
Iets van dien aard, dat doet denken aan verhalen waarin de muziek echte mirakelen verricht, bestaat niet meer sinds langer dan vijf en twintig jaar. De laatsten van hen, die zulke wonderen deden, waren Charpentier, Debussy en Puccini. Hun werken konden verknoeid worden door slechte opvoeringen, achtervolgd door honderden giftige critieken, zij waren niet te vermoorden, zij kwamen altijd weer terug en men liep er altijd weer heen. De eerste bewonderaars van Pelléas et Mélisande kregen een scheldnaam, die een verdachten klank had. Zij heetten Pelléastres. Maar Pelléas bleef, en het geschimp zelf bewees dat er een nieuwe opera was, dat er werkelijk leven was, passie, mysterieuze energie, avontuur, geweld in die nieuwe opera. Wie zag zulke dingen nog sedert lange jaren? Ga maar na in uw geheugen. Een L'heure espagnole of L'enfant et les sortilèges van Ravel, een Mavra van Strawinsky, een Padmavati van Roussel, een Maximilien of Christophe Colomb van Milhaud, een L'Aiglon van Honegger-Ibert, een Mathis der Maler van Hindemith, zelfs een Wozzeck van Alban Berg, en nog andere, alle zijn voorbijgaand geweest, ondanks hun qualiteiten, ondanks het prestige hunner auteurs, ondanks cultureele propaganda, of reclame en speculatie van uitgevers, zij interesseeren een dag maar zijn niet interessant voor een tijd, zij kregen een naam, doch zij werden geen fascineerende titel. De opera als kunst-soort beweerde menigeen, was op sterven na dood, omdat de componisten ten slotte het onredelijke, het onnatuurlijke van dat genre hadden ingezien, of moesten inzien.
Zouden de huidige componisten echter zooveel intelligenter zijn dan Debussy, Wagner, Meyerbeer, Gluck, Mozart, Rameau en Lulli? Componeeren zij niet aldoor opera's? De bedenkelijke, gedrochtelijke kunst-soort opera behoeft dus niet stervender of dooder te zijn dan zij was bij haar stichting door Claudio Monteverdi. Zij zal immer de onverklaarbare magie en macht bezitten, welke een meester haar weet te geven. Een meester, die tegen het monster opera op kan. Men mocht bijgevolg met een sensationeele belangstelling rondvragen of Benjamin Britten, die alle factoren van een succes vereenigt in zijn hoedanigheden, een goede, een universeele opera gemaakt heeft.
Sinds ruim drie honderd jaar exporteerde Engeland geen muziek. Misschien zelfs sinds langer, want toen het Virginal-book uitkwam in 1625, hadden wij reeds Sweelinck, die op de evolutie der muziek veel ingrijpender en futuristischer werkte dan de oude Engelsche clavecinisten. Misschien exporteerde de Britsche natie wel geen waarlijk origineele, revolutionneerende, styleerende muziek meer naar het continent, sedert den fameuzen canon Summer is icomen in, den eersten van alle canons, en antieker nog dan Broeder Jacob. Purcell was niet wat men noemen kan een noviteit. Händel was een Duitscher. Onder de min of meer modernen die wij leerden kennen van Elgar af, ontmoet men geen enkelen hernieuwer. Tweede passionneerende vraag: Zou Benjamin Britten, gepredestineerd als 't ware door zijn voornaam en door zijn naam, niet alleen de redder zijn der opera, maar tevens een muzikaal historisch evenement? Iemand, die de geheele muziek instelt op een andere golflengte? Iemand bij wien wij lessen moeten nemen? Iemand die, voor den eersten keer sinds zooveel eeuwen, weer den geest zal bepalen en afstemmen van Europa en de rest der aarde? Nooit waren de politieke en economische omstandigheden karakteristieker en gunstiger voor zulk een hervatting of herovering van dat bewind. Want de voormalige muzikale hegemonieën Frankrijk en Duitschland zijn voorloopig uitgeschakeld; zij kunnen nog componeeren; maar zij kunnen niet meer laten drukken, niet meer propageeren. Amerika bestaat niet in muzikaal opzicht. Rusland zoekt zijn stijl. Maar Engeland heeft Britten. Verplaatste het actieve centrum, de positieve pool der muziek zich naar Londen?
Het is uitstekend, dat wij over zulke vragen, van buitengewoon cultureel gewicht, zoo spoedig mogelijk ingelicht worden met de grootste duidelijkheid, en al stelt het antwoord teleur, de Wagnervereeniging, die met de geheel Engelsche opvoering van The Rape of Lucretia deze manifestatie organiseerde van het beste der Engelsche kunst, verdient onzen dank en onze waardeering. Het antwoord inderdaad ontgoochelt. Want het werk van Britten is alles wat men wil, het is een oratorium in tooneel-vorm, het is een serie tableaux vivants met begeleiding van muziek, het is een symphonische cantate, maar het is geen enkel oogenblik een opera, noch een oude, noch een moderne, en gelijk het is, zal het de opera als stervende kunst-soort niet de geringste herleving bezorgen. Want nimmer, uit vroegere, noch uit recentere perioden, scheen mij alle actie, zoowel de scenische als de psychologische, dermate verlamd en onbeweeglijk. Voor een normale carrière van The Rape of Lucretia, beschouw ik dit gebrek als een onoverkomenlijk bezwaar.
Er is geen fout, geen misbruik, geen absurditeit, geen onaanvaardbaarheid, welke de opera sedert jaren verweten werden en die ik in dit werk niet met verbazing terugvond. Niets van wat ik zag of hoorde correspondeert met iets toekomstigs, of opent het geringste uitzicht naar een mogelijke toekomst. Tot zelfs in het decor, waarvan ik mij afvroeg of iemand dat barok gefantaseerde academisme als schilderij in zijn kamer zou dulden, tot zelfs in de ordelooze kleuren der costuums, tot in de bioscopische belichtings-effecten, tot in de stereotiepe, duizend malen geparodieerde mimiek, tot in de steeds monochrome aaneenrijging van arioso's, aria's, duo's, terzetten, quartetten, tot in den waarlijk vasten slaap van Lucretia, die niet wakker wordt wanneer men gedurende vijf minuten luidkeels zingt aan haar sponde, herinnerde ieder onderdeel aan totaal verouderde methoden, die zonder uitzondering een accent hadden van het banaalste rococo, en die onverbiddelijk deden denken aan illustraties van The Graphic uit zijn fleurigste tijdperk van vóór den eersten wereldoorlog. Ook de muziek helaas, waar zonder blijk van schroom, zonder een spoor van streven naar persoonlijkheid, de conservatorium-routine van het oude zich mengt met de conservatorium-gemakkelijkheden van het nieuwe, en waar met den statigsten ernst gedurende vele bladzijden herhaald wordt, tot het burleske toe, Good night, of, It is all.
Deze voorstelling echter beoordeelend als zuivere informatie van een zeker aesthetisch pogen naar een modern biedermayerisme, mag men met bewondering zeggen, dat wij iets voortreffelijks, iets perfects hebben bijgewoond. Alle stemmen waren superbe, en elk der medewerkenden van het slechts uit twaalf musici gevormde orchest, ook de virtuoos die de pauken bespeelde, was een onberispelijk kunstenaar.