Bijdragen aan De Groene Amsterdammer (juni 1946-juli 1956)
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdParijsche auspicien VIII - Het leven van den tijdOnder de dingen waaraan ik in den oorlog dacht met den wensch, het verlangend verlangen om ze te behouden, om ze ongedeerd terug te zien, behoorden ook Les Hommes de bonne volonté van Jules Romains. Sinds tien jaren waren zij mijn compagnon geweest. Elke herfst van dien tijd, welke dierbaarder werd, kostbaarder, en smartelijker om zich te herinneren naar mate de rampen verwoestend voortschreden, elke gouden herfst dezer jaren had mij twee boeken gebracht als de vruchten van een boomgaard, welken ik ergens had in de wereld mijner verbeeldingen en die rijk genoeg was om er de gansche aarde te hervinden met alles wat bewegend leeft en schaduw maakt of licht. Dat stukje grond mijner fantasie waar ik oogstte, dat geometrisch punt in de geschiedenis en in de ruimte waar Jules Romains mijn gids was en mijn gezel, breidde zich regelmatig uit in de drie afmetingen als een organisme, gezaaid op een goede plek, dat voortdurend en natuurlijk groeide. Het begon in een heldere, verdunde lucht, gelijk in den vroegen morgen, wanneer er nog maar weinig menschen en geluiden op straat zijn, doch wanneer de nachttreinen ook van alle hoeken reeds aanratelen naar de Stad. Het was geweest gelijk een langzame ontwaking, welke immer duren zou en als de geleidelijke ontdekking van een gebied dat grenzenloos bleek. De stad werd land, het land werd continent, het continent werd globe. Steeds verwijdde en verwijderde zich de gezichtseinder. Als in een breede, drukke avenue van groote en kleine, rijke en arme huizen, waar nog wordt afgebroken en gebouwd, in een eindelooze avenue, die allengs de geheele planeet bestreek met al haar menschen, dieren en machines, wisselden telkens het uitzicht, het milieu, de atmosfeer, de stemming die er uit opgonst. Links en rechts keek ik door de zijstraten, of over parken, bosschen, bergen, steppen of woestijnen. Haar geur, belichting, klimaat, tempo en timbre waren gedurig anders. Al voortgaande in deze imaginaire wereldstrook werd ik gelijk een radio, die was ingeschakeld met alle zenders van den aardbol. Onder mijn voeten raasde rommelend de ondergrondsche voorbij in dubbele richting als het verre gedruisch van een naderende apocalyps, dat in zijn onbewustheid ieder begeleid heeft, want de paarden der apocalyps waren voor het geheime weten reeds ronkende motoren geworden. Zooals immer het perspectief zich wijzigde, zoo veranderden steeds ook de menschen en menigten die het bevolkten. Ik trof er lieden aan van allerlei slag en stand, uit alle mogelijke ambachten, boekbinders, kaartlegsters, petroleum-magnaten, bankwerkers, metselaars, automobielfabrikanten, modisten, professoren, economisten, uitvinders, député's, ministers, staatshoofden, chefs en leden van geheime genootschappen, courtisanen, onderwijzers, lichtekooien, studenten, priesters, bisschoppen, nonnen, paters, kardinalen, pausen, politie-commissarissen en agenten, winkeliers, dienstboden, koks, loopjongens, soldaten, officieren, generaals, admiraals, matrozen, makelaars, speculanten, bankiers, romanschrijvers, dramaturgen, journalisten, rechters, advocaten, boeren, chauffeurs, actrices en acteurs, al wat een hedendaagsche, internationale maatschappij vormt, al wat geobserveerd kan worden, hoog en laag, oud en jong, gezond en ziek, beroemd of zonder naam, gefortuneerden en schooiers, tobbers en gewieksten, eerlijken en schavuiten, heiligen en bandieten, elk met zijn heele familie, elk in zijn doening en in de juiste, altijd varieerende tonaliteit van zijn doening, altijd levend, altijd karakteristiek, verschillend en interessant. Ik heb ze niet geteld die personen (circuleerend rondom een dozijn hoofd-figuren) noch hun diverse situaties, want een nauwkeurige berekening zou me meer dan een maand kosten. Maar ze overschrijden verre de duizend en ik noem ze dus ontelbaar. In enkele bladzijden of in enkele alinea's typeerde Jules Romains mij alle eigenaardigheden van hun lichaam, geest en ziel, in hun oneindige barokke, bizarre, fantastische, moreele of immoreele, alledaagsche of buitengewone verscheidenheid. Het is ongelooflijk van hoeveel menschen-exemplaren en zelfs van dieren-exemplaren Jules Romains de hersens en ingewanden, de gansche mechaniek, doorschouwd heeft. De zeldzaamste en de ordinairste zijn mij even bereikbaar geweest, even begrijpelijk. Het is ongelooflijk hoe zakelijk, reëel, suggestief, volledig hij de uiteenloopendste, de tegenstrijdigste typen van binnen en van buiten heeft geteekend. En elk jaar kwamen er nieuwe bij, in nieuwe omgevingen, uit nieuwe hoeken van de aarde of van een onuitputbaar gedifferentieerde menschheid. Nooit wist ik vanwaar zij kwamen. Zij verschenen in het onmetelijke verhaal zooals men iemand ontmoet in een tram, in een station, in een hotel, of zooals men langs den weg soms een relletje bijwoont, een kennis aanknoopt. Zij maakten hun praatjes met me, hun duizendvoudig genuanceerde praatjes, lange of korte, over alle denkbare onderwerpen, van de verhevenste en de gewijdste tot de gewoonste en de komiekste. Maar altijd levend en altijd boeiend, amusant, instructief, aangrijpend, die met enkele zinnen inlichtten over hun intiemste verborgenheden. De groote stroom van het gebeuren, waaruit zij even waren opgedoken, golfde voort en zij verdwenen in de menigte. Zooals dat gaat in 't bedrijf van elken dag heugde de een me duidelijker dan de ander. Maar geen enkel viel uit het kader. Alles paste bij elkaar zonder gestyleerd te zijn. Dikwijls peilde ik bodemloosheden van gedachte en ontroering zonder bijna mij er van te vergewissen, zooals men sterren ziet zonder besef van de afstanden, welke met een oogopslag worden overbrugd. Luide en gedempte kreten, de vroolijkste, de somberste, de teederste, alle tonen van het menschelijke hart in al hun nuances, welden op uit die honderden mannen, vrouwen en kinderen, met wie ik aldus bevriend of bekend raakte. De roman ondertusschen, die de geschiedenis wilde zijn van de evolutie eener wereld, de geschiedenis harer intellectueele, sociale, politieke en moreele evolutie, de roman vloeide voort als de rivier van Heraclitus, waar niemand zich ooit baadt in hetzelfde water. Waarheen voerde die breede, oceanige vloed van tallooze druppels? Waarheen voerde mij de wijde, eindelooze avenue gedurende die vele jaren met hun seizoenen, met al haar rumoer of gerucht van vreugde of leed, met al haar kleur en parfum? Ik vroeg het mij af, gelijk de mensch zich dat afvraagt sinds zijn verschijning op aarde, ik trachtte het te gissen, ik wist het nimmer, evenmin als iemand het ooit weten kon. Ik kende de groote lijn der actie, gelijk ik den gang en den afloop ken eener beroemde tragedie, en ik was er ongeveer zeker van dat Les Hommes de bonne volonté zich gezamenlijk begaven naar een wereld-oorlog. Maar achter en onder de zichtbare gebeurtenissen klonk er overal van horizon tot horizon de geheimzinnige melodie, en het fascineerend rythme van het getouw zelf dat de personen en hun handelingen weeft, die steeds onkenbare en verwonderlijke melodie waarop Jules Romains, als een middeleeuwsche meester of als Bach op hun hemelweidsche koralen, zijn variaties improviseerde, speelsche en ernstige, heroïsche en elegische, prozaïsche en poëtische, huiselijke en lyrische of koninklijke, in alle graduaties van voelen en denken, veelstemmig als het ruischen van een zee, van een woud, van een stad, van een land, van een wereld. En hoe beheerscht hij deze techniek van universalisme, simultaneïsme, van unanimiteit, van collectiviteit, van perpetuum mobile, van alom pulseerend leven! en hoe gemakkelijk zeg ik dat. Zooals hij Parijs, Frankrijk, de aarde heeft samengevat, gelijk een reusachtig krioelend, maar verstaanbaar complex, probeerde het zelfs nog niemand, ook niet Zola, ook niet Balzac om een punt van vergelijking te vinden moet ik teruggaan tot het Laatste oordeel, tot het plafond der Sixtijnsche Kapel van Michel Angelo. Maar Buonarotti had een houvast, hij illustreerde zijn bijbel, terwijl de schrijver van Les Hommes de bonne volonté in den aanvang niets had dan zijn fantasie en een leeg velletje papier. En in zulken graad toont hij zich een heerscher, een schepper, dat alles, het verlokkende en het terugstootende, het mooie en het leelijke, het goede en het kwade, bestraaltGa naar voetnoot1) met glanzingen van menschelijk meewaren en begrip die niet alleen vervoeren of verzoenen, doch buiten welke men het voortaan niet meer kan zien. Dat zulk een levend en zoo trouw getuigend werk niet onderbroken noch verstoord kon worden door het groote cataclysme en de myriaden van rampen, die er uit opdwarrelden als gruis uit een vallend huis, o, dat bewijst niet veel misschien, maar in ieder geval zegt het mij dat de arbeidende krachten, waarmee wij mogen rekenen in de omringende en dwingende werelden, geenszins alle destructief zijn. Toen de oorlog uitbrak van het hakenkruis had Jules Romains zijn achttiende deel voltooid, dat als een zacht naspel den oorlog afsloot van de pickelhauben, en hij noemde het La Douceur de la Vie. Hij had een eindstreep en een jaartal kunnen zetten onder zijn gigantisch fresco. De menschen van goeden wille, wien de vrede beloofd werd, leden de nederlaag. Zij hadden het onheil, dat zij op hen zagen aandreigen, niet afgeweerd. Romains, die de waarschuwende en raadzame stem geweest was van het geweten der aarde, haar ziener met uiterlijk en innerlijk oog, en die zijn tijdgenooten tevergeefs het tastbare en occulte mechanisme onderrichtte van hun noodlot, Romains had den moed kunnen verliezen, zuchtend: A quoi bon? Waartoe dient alles? Hij ook, hij leed de nederlaag. Doch toen de oude, wreede verwoesters van Europa Frankrijk moordend en corrumpeerend binnenrukten, trok de schrijver van hun fatum naar Noord-Amerika. Hij ziet de Yankees zooals ze zijn. Geen slechte lieden allicht, maar die zich vergissen met wellust. Dom genoeg om Europa alleen nog te beschouwen als een te exploiteeren puin-terrein, en er hun uitschot aan den man te brengen op een groot balkanisch schiereiland. Zelfs dit, en ook niet dat Amerika over ons zal ineenstorten wanneer Europa keldert, ontmoedigde Jules Romains. Gelijk de drie Weefsters, dochters van Zeus en Themis, die de harmonie handhaven tusschen het bestaande, en de maat van alle dingen kennen, zette hij zich opnieuw voor zijn getouw en vlocht de gouden, de blanke zijden, de zwarte wollen draden van het nimmer eindigend verhaal. Een zuiver wikkende, omzichtige en royaal scheppende geest gaf zich niet gewonnen. Hij zal ook voor de komende jaren de leidsman blijven, de duider en de gezel. Elken herfst zijn oogst van twee boeken, als compendium en encyclopedie van alle denken, speuren, bevinden, observeeren. Op de Zachtheid van het Leven volgde Dat groote schijnsel in het Oosten en De Wereld is je Avontuur, waarin het bolsjewisme geboren wordt Daarna: Dagen in het Gebergte, De Werken en de Vreugden, waar te midden van het herworven zachte, vroolijke leven voor het eerst weer een duistere beduchtheid naar de harten aanvlaagt, als het trappelen en hinniken van apocalyptische paarden uit de wijde, donkere verte. De mensch heeft dezelfde zorgen en in zijn onderbewustheid kwelt hem dezelfde stille beklemming. De vroegere achttien deelen van het fresco, natrilling van wat geschiedde, liepen op mysterieuze wijze parallel met wat gebeuren ging, en het drama waarheen zij voerden, de nederlaag, werd voorafbeelding. De hoofdpersonen van Jules Romains, die wij van hun begin af zagen groeien, zijn nog lang geen grijsaards. Hun lot zal weer worden ons lot. Maar dat zij voortduren, en het geruste rhythme waarin zij gaan met den tijd, is bijna als de zekerheid van een voltooiing die wederom jaren zal vergen, en als levend, als leven-willend idee door niets kan worden verhinderd. Parijs, 30 Juli. |
|