Parijsche auspiciën IV - Kunst en Politiek
De Franschen hebben Arturo Toscanini dus noch gezien noch gehoord. Trein en vliegtuigen stonden reeds klaar om hem met het orchest der Scala, van Milaan naar Parijs te brengen, waar hij ten behoeve der reconstructie van een theater, dat iedereen hier eert omdat Stendhal erover schreef, een concert zou geven in een zaal der Fransche Radio. Een schakel van relais met de voornaamste zenders van Europa was reeds geregeld. De kranten hadden haar geïllustreerde verwelkomende artikelen gepubliceerd, welke ‘den jongeling met de witte haren’, ‘den engel’, gelijk hij genoemd werd, tot ver boven de pluim-wolken verhieven, die de hoogste trap zijn in den hemel, en drie dagen te voren regen aankondigen. De plaatsen waren uitverkocht tegen prijzen welke haar enkel toegankelijk maakten voor de upperste ten, en den ongestoordsten, fortuinlijksten zwarten handel. De programma's, van een raffinement in weelde en sierlijkheid, dat slechts bestaan kan te Parijs, waren gedrukt. De toiletten der grands couturiers lagen gereed. Duizenden lieden hadden zich een paar weken lang afgesloofd om dit feest tusschen lente en zomer te tooien met een schittering, welke de schoonheid zou weerspiegelen waarvan ieder in zijn binnenste droomt, ook al ziet hij ze nooit, of slechts op een afstand.
Toen kwam plotseling het bericht, dat de uitvoering moest worden afgelast, wijl (ik citeer letterlijk het communiqué der Scala) ‘de maestro zich in een werkelijk te droevige geestesgesteldheid bevond om op dit oogenblik te gaan dirigeeren in Parijs’. Wat was er gebeurd? Welke verscheurende rouw had den jongeling met de witte haren eensklaps verbrijzeld? De Conférence de Paris had Brigue en Tende toegekend aan Frankrijk. Twee onaanzienlijke dorpen. Men vindt ze niet op een gewone kaart. In geen jaren zullen zij aan belastingen opleveren de som van millioenen welke dit eene Parijsche concert verschaft zou hebben voor den wederopbouw der Milaneesche Scala. Maar zij beheerschen een défilé in de Alpen, dat op 10 Juni 1940 aan Mussolini de kans gaf om den ontredderden Franschen, die nog niet wanhoopten, zijn dolkstoot toe te brengen in den rug.
Wat mij betreft, ik heb zonder leedwezen de vierde symphonie van Brahms en ook La Mer van Debussy gemist, zooals zij gedirigeerd konden worden door den engel Toscanini. Eenige dagen vóór het Parijsche concert had ik, om vroegere indrukken te verifieeren, de eerste en de negende van Beethoven per radio gehoord onder leiding van den ouden Italiaanschen kapelmeester. En vierkant gezegd: dat haalt het niet bij Amsterdam. Geen vergelijking mogelijk. Zooals Toscanini dat doet, alle noten vluchtig aangestreken, luchtig aangeblazen, alsof de muziek voortdurend op haar teenen loopt, zelfs in de fortissimo's, alsof zij bang is om over de schreef te gaan, bang om haar hoorder te raken met een toon welke niet met ponderatie overreedt, bang voor het accent dat hem overmeestert, wegrukt, verheerlijkt, - zoo deed dertig jaar geleden wijlen Felix von Weingartner het ook, en ik heb nimmer gehouden van den behaaglijken, knappen, effen Weingartner. Beethoven, om de Nietzscheaansche termen te bezigen, is niet alleen apollinisch, hij is ook dionysisch. Hij is even dynamisch als statisch. Geen enkele twijfel daaromtrent is gewettigd, noch toelaatbaar. Beethoven had genie genoeg om beide verlangens en beide polen der Psyche te verevenwichtigen, volgens dezelfde orde welke altijd een positief electron zal stellen naast een negatief. Ik waardeer derhalve Toscanini als een bovenmate accuraat, vernuftig virtuoos, op wien niets valt aan te merken, maar die mij in het bekende laat van elken dag, buiten den roes der muziek, en mij niet verder voert dan waar ik ben. Voor groote meesters is dat lang niet ver genoeg.
Al hadde Toscanini echter de Negende een tikje dionysischer en dynamischer vertolkt, (en met betere koren, met betere solisten!) het bericht van zijn droevige geestesgesteldheid, en de consequentie welke hij eruit trok, zou mij niettemin vervuld hebben met verbazing, gelijk het de nadenkende Franschen, die niet gaarne verstomd staan, prikkelde tot ironie. Want aangenomen dat de Fransche diplomatie, wijl zij die twee dorpen begeert voor de veiligheid der grenzen, nog in een antiek, onzinnig verleden leeft, toen de atoom-bom nog tot de fantasmagorische desiderata behoorde der nihilisten, in welk opzicht zou ik de Italiaansche diplomaten - en Toscanini! - realistischer, verstandiger mogen achten, wijl zij deze twee economisch waardelooze dorpen slechts kunnen wenschen te behouden om bij een gelegenheid welke men zich voorstelt als Derde Wereldoorlog, het Latijnsche zusje onder hun bedreiging te hebben, en misschien een nieuwen genadeslag (zooals dat heet) toe te brengen in 't geniep?
Wat heeft muziek te maken met dergelijke misdadige, monsterachtige previsies? Toscanini is anti-fascist geweest. Waarin evenwel onderscheidt hij zich hier van Mussolini, die kort vóór den oorlog alle localiteiten, riviertjes, beekjes, boschjes der Aoste-vallei, welke van oudsher Fransche namen droegen, omdoopte in het Italiaansch? Waarin onderscheidt hij zich van de Duitschers, die in 1914 de muziek verlaagden tot propaganda-materiaal, haar koppelden aan de leugen, en die de macht van Beethoven, Mozart, Wagner misbruikten als factor eener voor ieder heillooze politiek? Waarin onderscheidt hij zich van de Goebbelsche nazisten, die gedurende jaren in gansch Europa de muziek deden dienen als prostituée, als slavin, als ronselaarster, als element van bedrog, verleiding, corruptie en valsch prestige?
Bij de Jooss-balletten konden de Franschen vorige maand de fameuze Groene Tafel terugzien welke dateert van 1937, en die nog niets van haar harde, profetische actualiteit verloor, hoewel wij door den gruwzaamsten aller doodendansen gescheiden zijn van het tijdperk waarin deze allegorische, visionnaire afbeelding der diplomatie ons voor het eerst verscheen. Tusschen de sardonische marionetten rondom het groene laken kan nu ook een dirigent van internationale reputatie zitting nemen, en als ridder van de droevige figuur het gewicht zijner faam op het tapijt werpen, terwijl soldaten vlug als gnomen, vlammende vlaggen en strakke vrouwen in processie voorbijtrekken langs een luguberen achtergrond.
Maar het zou een groot en grandioos moment geweest zijn, wanneer de beroemde orkestleider, die al deze, door hun eigengemaakt fatum gehypnotiseerde staatsmannen, onder zijn gehoor zag, wanneer Toscanini rebellie had durven plegen, wanneer Toscanini, die gelijk de waarzeggers der fabels bijna blind is, maar nog niet blind genoeg om alles te zien, had uitgeroepen over deze ontzinde vergadering: Halt, mijne heeren! Hier is de Muziek. Jullie spelen nog met dorpe en steden als kleine meisjes met bikkels? Hier is de Muziek! En tòch ga ik naar Parijs. En juist daarom ga ik naar Parijs.
Misschien zouden de vaalgrauwe diplomaten zijn wakker geschrokken, die nog redeneeren als in den tijd toen Picardiërs oorlog voerden tegen Bourgondiërs en Haarlem tegen Amsterdam. Misschien was de groene tafel veranderd in een veld van viooltjes, welker aroom van lente ons ware toegewaaid uit die Muziek. Ik weet er niets van. Zoo echter hadden vele Franschen het gewenscht, aan wie men vergeven kan, zelfs wanneer men Italiaan is, dat zij twee dorpen verlangen als vergoeding en als garantie voor een sluipdaad die steeds deren zal, ook al wordt zij geschrapt. Zoo had de Rede het gewenscht, 't gezond verstand, dat volgens Cartesius het best verdeeld is onde de menschen.
Dan ware voor den eersten keer de muzikale propaganda geen leeg geluid gebleven van bekkens en groote trom, maar zij zou aangewend zijn tot iets goeds. Want als men de zaken nuchter bekijkt (en dat doet iedereen in zijn hart) dan zijn er weinig ondernemingen futieler en ijdeler dan de symphonische complimenten welke de naties met elkaar wisselen door den aether, of de rondreizen van dirigenten. Er is zelfs niets verderfelijkers voor het handhaven van nauwkeurige muzikale waarden. Het is immers onmogelijk om die politieke concerten, welke men tegenwoordig telt bij tientallen, objectief te beoordeelen. Hoe leelijk zij ook zijn dikwijls, men is uit hoffelijkheid en om diplomatische overwegingen verplicht ze prachtig te vinden. Wanneer invloedrijke personen der Vereenigde Staten aan de Fransche Radio den wensch te kennen geven, dat het hun aangenaam zou zijn als in Parijs de partituur vertolkt werd van Aron Copland's ‘Portret van Lincoln’ dan kunnen de autoriteiten dier Radio zulk een verlangen niet afwijzen. En wat hooren wij? Een reeks van brave, welklinkende, hier en daar door een modern sausje gekruide academische gemeenplaatsen, waartusschen, als wij in het midden gekomen zijn eener banale muziek, zich plotseling de stem van een speaker verheft, die textueel een vermaarde, doch van een schoonheids-standpunt niet zeer verdienstelijke redevoering reciteert van Abraham Lincoln over de democratie. Wij zijn verwonderd. Wij zoeken in onze herinnering welke redevoering van een Europeesch staatsman, te beginnen met de onvergankelijke woorden van Pericles, gelijk zij door Thueydides gerapporteerd zijn, wij zouden kunnen intercaleeren in een symphonisch discours. Wij vinden er geen enkele. Zelfs niet de onsterfelijk zingende zinnen van den grooten Athener. Zij klinken te locaal, te begrensd in de ruimte, te feitelijk, te gebonden aan een jaartal om te versmelten met echte, tijdelooze, immaterieele muziek. Hoeveel te meer dus de weinig verdienstelijke,
tamelijk holle phrasen van Lincoln! Maar wij kunnen dat niet zeggen. Zij worden als de ‘valise diplomatique’ waarin de douaniers niet mogen snuffelen. Wij moeten dat mooi achten en prijzen. Wij moeten liegen. En dit is niet erg voor de kenners (hoewel vernederend) want zij weten waaraan zij zich te houden hebben. Maar het is juist de taak der kenners om aan hen die nog niet kennen hun kennis mede te deelen. Zóó alleen, en zonder bedrog, zonder huichelarij, geraakt men tot de werkelijke waarden, die een civilisatie stichten, waarop de mensch vertrouwen kan, en die hem bewust maken van zijn belangrijkheid, van zijn virtueele grootheid.
Met een eenvoudig gebaar had Toscanini ten minste een dezer scheeve, troebele situaties kunnen redresseeren en verhelderen. Hij had slechts de eigen woorden van Beethoven te herhalen, welke hij menigmaal dirigeerde: ‘O, vrienden, niet deze tonen, maar laat ons andere aanheffen en vreugdevollere.’
Hij heeft het niet gedaan. En dit is jammer.
Parijs, 8 Juli.