Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal
(1923)–J. Verdam– Auteursrecht onbekend
[pagina 314]
| |
Hoofdstuk XIX.
| |
[pagina 315]
| |
-es, -eeren, -ment, -age, -ij, -ierGa naar voetnoot*); de door analogie gevormde suffixen -naar, -nier, -laar, -ling, -erig, -erij, -enij, -ernijGa naar voetnoot**); de uit twee verschillende, oudere of jongere, achtervoegsels gevormde uitgangen, als -achtig, -sel; en de tot achtervoegsels wordende woorden, als -goed, -gerei, -spul, -rommel, -man, -tuig, -kous, -zucht, -boelGa naar eind2); en voor adjectieven: -rijk, -vol, -waardig, -vaardig, -zalig, -matig, -vallig, en men zal kunnen oordeelen, welk een rijke bron van nieuwe woordvormingen de taal in deze vormwoorden bezit. Doch men moet bij de op deze wijze gevormde afleidingen, welke telkens vermeerderen naarmate de behoefte zich doet gevoelen, niet vergeten dat het eigenlijk vooral is door de analogie, naar het voorbeeld der bestaande, dat de nieuwe vormingen geschieden. Het znw. leerares is, op de keper beschouwd, niet gevormd uit leeraar en -es, maar het is rechtstreeks gemaakt naar het model van andere woorden met dien uitgang b.v. van ‘zangeres, dichteres’. De in den jongsten tijd opgekomen samenstellingen met wan, als wanverhouding, wantaal, wanspelling, wankunst, e.a. zijn gevormd naar ‘wanhoop, wangedrocht, wanbetalingGa naar voetnoot***), wangunst, wantrouwen’, en niet door met bewustheid de beide deelen tot één geheel te verbinden: dit kan alleen reeds hierom niet, omdat wan- ter vorming van nieuwe woorden al lang in onbruik was geraaktGa naar voetnoot†). Vooral komt dit duidelijk uit bij de afleidingsuitgangen uit den jongsten tijd, waarbij men wel eens voor een suffix heeft aangezien wat er eigenlijk geen is. Een zeer geschikt voorbeeld hiervan is -matig, dat ontleend is aan samenst. afleidingen met het znw. -maat, als evenmatig, gelijkmatig, middelmatig. Naar het voorbeeld van deze en door den invloed van Duit- | |
[pagina 316]
| |
sche woorden op -mäszig begonnen nu nieuwe bnw. gevormd te worden, waarin -maat als een deel van den uitgang voorkwam, b.v. schriftmatig (bij Coornhert), riddermatig (o.a. ook bij Hooft), plichtmatig, doelmatig, kunstmatig. Nu deze eenmaal in de taal zijn doorgedrongen en opgenomen, neemt het getal van dergelijke vormingen steeds toe, o.a. zijn naar het model der bovengenoemde reeds gevormd regelmatig, stelselmatig, planmatig, fabriekmatig, tooneelmatig, volkmatig (zie Ndl. Wdb. IX, 313). Men kan tegen dergelijke vormingen uit het oogpunt van het taalgebruik bezwaar hebben, doch het is onwedersprekelijk, dat men zich in woord en schrift er van bedient. De tweede wijze om den taalschat uit te breiden, is samenstelling, d.i. het maken van een nieuw geheel door de verbinding van twee (en niet meer) afzonderlijk bestaande namen voor zaken of dingen, eigenschappen of werkingsbegrippen, enz. Deze samenstellingen zijn van zeer verschillenden aard, en ik moet afzien van het geven van een volledig overzicht der veelsoortige betrekkingen en verhoudingen, waarin de beide deelen er van tot elkander kunnen staan. Ook hier moge een enkel, maar sprekend, voorbeeld volstaan. Ik kies daartoe eenige samengestelde bijvoeglijke naamwoorden, waarvan het eerste deel een znw. of een werkwoordelijke stam. Ook dan als het tweede lid hetzelfde woord is, kunnen die betrekkingen zeer verschillend zijn: men vergelijke b.v. bomvrij (‘vrij van, beschut tegen bommen’) en tochtvrij, met krimpvrij (‘vrij van krimpen’, als gebrek beschouwd), vrachtvrij (‘vrij ten opzichte van de vracht, de verzending’), vonkvrij (‘zonder vonken te schieten’, gezegd van lucifers of ‘vuurhoutjes’Ga naar voetnoot*), tolvrij (‘vrij van het betalen van tol’), vogelvrij (‘als een vogel tot ieders mikpunt dienende’Ga naar eind3), en gastvrij (‘gul ten opzichte van gasten)’); kleurenblind (‘blind voor kleuren’) en zonneblind (‘blind door de zon’); praatziek (‘aan praatzucht lijdende’), wagenziek (‘ziek | |
[pagina 317]
| |
door het rijden’), kuitziek (‘ziek aan de kuit’, gezegd van visschen), buikziek (‘ziek aan den buik’, gezegd van visschen en vruchtenGa naar eind4), landziek, ook landziekig (‘ziekelijk verlangende naar zijn land’), manziek (‘ziek, d.i. ziekelijk verlangende naar een man’), van vrouwen; maanziek (lat. lunaticus; ‘ziek door den invloed der (volle) maan’). Met ‘als’ gelijk staat de beteekenis van het eerste lid der samenstelling in ijzersterk, loodzwaar, grasgroen, sneeuwwit, koolzwart, torenhoog, muurvast, mnl. gersgroene, bloetroot, pluumsacht, vierclaer; met ‘voor’ in lichtschuw; met ‘naar’ in eergierig (waarin gierig nog de oude beteekenis ‘begeerig’ heeft); met ‘tot’ in pasklaar; met ‘door’ in bloedbevlekt, goudgestikt; met ‘over’ of ‘door’ in wereldberoemd, en mnl. straetmaer (zie blz. 64), enz. De voornaamste onderdeelen der samenstelling zijn, het is bekend, eigenlijke, oneigenlijke en afleidende samenstelling (ook ‘samenstellende afleiding’ geheeten). De eigenlijke samenstelling verschilt van de oneigenlijke samenstelling of koppeling daardoor, dat de beide leden niet als afzonderlijke woorden op een dergelijke wijze in een zin kunnen voorkomen. Zoo is overkómen een eigenlijke samenstelling, maar óverkomen een koppeling, aangezien men ook zegt hij kwam óver en beide deelen dus los in den zin voorkomen. Eigenlijke samenstellingen zijn o.a.b.v. kerkhof, huisraad, lichtdruk, boterbloem, handdoek, zakdoek, tafelkleed, vingerring, leeszaal, zoeklicht, rijwiel, woonschip, aartsdom, inzoet, ontvangst, dus ook verbindingen met den stam van een werkwoord of een voorvoegselGa naar eind5). Bij oneigenlijke samenstelling of samenkoppeling wordt het verband der beide deelen dikwijls door den eenen of anderen buigingsvorm aangeduid, b.v. door een uitgedrukten naamvalsvorm, of een verbogen vorm van het adjectief. Zoo b.v. hoogepriester, zoetemelk, stadshuis, geestesleven, hondsdolheid, Heerengracht, e.a. Bij de op deze wijze met verbogen adjectieven gevormde samenstellingen kan eveneens een nieuw woord ontstaan, waarvan de beteekenis niet dezelfde is als | |
[pagina 318]
| |
van de buiten verband met elkander staande samenstellende deelen: een blinde man, een hooge priester, zoete melk, rond schrift is iets anders dan een blindeman, een hoogepriester, zoetemelk, rondschrift. Ook van zoogenaamde appositioneele of kopulatieve verbindingen van twee woorden komen enkele in onze taal voor b.v. de telwoorden dertien (d.i. ‘drie en tien’) tot negentien, de werkwoorden huilebalken, ruilebuiten (door rijmzucht ook ruilebuilen), rinkelrooien; de adjectieven doofstom, bereidvaardig, kersverschGa naar voetnoot*), gramstorig, mnl. gancgave (= hd. ‘gäng und gäbe’), ‘gangbaar, gewoon’; de substantieven godmensch (naar het Grieksch gevormd), weerwolf letterlijk manwolf, Oostenrijk-Hongarije, advocaatprocureur, Prins-gemaal, Moedermaagd, misschien ook manwijf (naar 't Grieksch gevormd), waterland, zeeland, doch hier is eigenlijk reeds het tweede deel hoofdbegrip, en hebben we met een eigenlijke samenstelling te doen. Samenstellend afgeleid is een woord, waarin twee woorden door een afleidingsuitgang in verband met elkander worden gebracht: zoo b.v. driemaster, twaalfponder, driewieler, achtkantig, gelijkbeenig, feestviering, hofhouding, verstandhouding, grootscheepsch, kleinsteedsch, e.a. Op deze en enkele andere wijzen van minder uitgebreide werking worden vooral nieuwe zelfstandignaamwoorden verkregen, en daaraan heeft de taal steeds, en steeds in meerdere mate, behoefte, indien zij in staat wil zijn om uiting te geven aan tal van nieuwe begrippen. Wanneer men eens vergelijkt den toestand der maatschappij van voor 50 jaren en thans, hoevele zaken, voorwerpen en begrippen men nu kent, waarvan men voor een halve eeuw nog geen denkbeeld had, dan zal men inzien, dat onze taal in dien tijd een groot aantal nieuwe woorden heeft moeten aanwinnen. Hoe vele heeft er niet de uitvinding van den stoom als beweegkracht noodzakelijk | |
[pagina 319]
| |
gemaakt; aan hoe vele hebben er niet allerlei uitvindingen, b.v. van gas en electriciteit als lichtstoffen, en de nieuwe middelen van vervoer, verkeer en gemeenschap, zooals b.v. tram, telegraaf, telephoon. Welk een groot aantal nieuwe begrippen, die ook weder benoemd moesten worden, zijn er opgekomen met den vooruitgang op maatschappelijk gebied, met nieuwe of gewijzigde maatschappelijke of staatkundige inrichtingen en instellingen. Men denke slechts aan hetgeen een constitutioneele staat voor de ontwikkeling zijner staatsinstellingen noodig heeft; wat hij voor de volmaking zijner rechtsbeginselen, voor de betrekkingen tusschen de burgers onderling en met de onderdanen van andere mogendheden voor zijne nieuwe wetboeken behoeft; aan al hetgeen b.v. het verbeterde bankwezen en het veranderde kiesstelsel, de zorg voor de minder bedeelden der maatschappij en het meer en meer op den voorgrond treden van het eigenlijke volkGa naar eind6) vergen van de taal. En dan de wetenschap, de kunst, de nijverheid, de weelde, de ontspanning, hoeveel nieuwe woorden zijn daarvoor niet noodig geworden! En toch is voor ieder nieuw begrip, voor elk nieuw voorwerp een naam gevonden. Ik weet wel dat een aanmerkelijk deel er van ook door ons met vreemde woorden wordt aangeduid, doch er zijn bewijzen in overvloed voorhanden, dat ook onze taal nog voortbrengingsvermogen genoeg heeft om uit eigen middelen in allerlei nieuwe behoeften te voorzien. Wij vinden als uit de laatste halve eeuw dagteekenende o.a. spoorwagen, spoorweg, spoortreinGa naar voetnoot*), sneltrein, buurtverkeer, stoomtram, wissel, wisselwachter, spoorbaan, baanwachter, stoomvermogen, stoomgemaal, stoomketel, stoomspuit, stoomdrukkerij, stoompont en tal van andere, met ‘stoom’ gevormde samenstellingen; noodrem, brandschel, postzegel, plakzegel, rentezegel, rentekaart, kapverbod, bankwezen, kooldruk, kleurendruk, briefkaart, kaartbrief, prentkaart, postblad, ochtendblad, avondblad, pleiziertrein, rondreiskaart, | |
[pagina 320]
| |
postpakket, pakketvaart, paardenspoor, gaskachel en allerlei samenstellingen met ‘gas’Ga naar eind7), padvinder, verkeersagent, vacantiecursus, vacantiekolonie; jongenskamp, gymnasiastenkamp; woonwagen, woonschip; vulkachel, vulpenhouder, zilverbon, schrijfmachine, verduurzaamde levensmiddelen; duinwater, scheurkalender, schoolhoofd, burgerschool, handelsschool, muloschool, tuchtschool, leeszaal, volksgaarkeuken, volksbadhuis, volksbond, volksconcert, volksuniversiteit, en eene menigte met ‘volks’ samengestelde woorden; heilleger, heilsoldaat, kunstboter, kunstmest en verschillende met kunst-beginnende termen; taalwetenschap, taalvergelijking; taalcongres, taalgevoel; nijverheid, spatwerk (eene bepaalde soort van dameshandwerk), kindertuin of speeltuin, kindertoeslag, kinderarts, enz. Indien wij dit reeds vrij groote getal woorden, welke met vele andere vooral ontleend aan de sport, het krijgswezen en de luchtvaart zouden te vermeerderen zijnGa naar eind8), zien gevormd in den laatsten tijd, dan zal men tot de slotsom komen, dat ook voor de vorming van andere Nederlandsche termen onze taal wel het middel aan de hand zou doen als men het zocht. Hoe kan men b.v. een velocipède beter en juister benoemen dan met het Nederlandsche woord rijwiel, de werking zelve beter dan door het ww. wielrijden, den persoon die de werking verricht beter dan door wielrijder en wielrijdster?Ga naar voetnoot*) Zoo is er geen enkele reden, waarom men het woord ‘telegram’ niet zou kunnen vervangen door draadbericht, of ‘manege’ door rijschool, ‘ventilator’ door luchtkoker, ‘ventilatie’ door luchtverversching, ‘folklore’ door volkskunde, ‘cycloon’ door wervelstorm, ‘officieel’ door ambtelijk, ‘reçu’ door ontvangbewijs; ‘comfortable’ door voetstoeltje, ‘portemonnaie’ door beurs, ‘mitaine’ door halfhandschoen (vgl. ‘halfhemdje’), ‘slöjd’ door huisvlijt, ‘individu’ door enkeling, ‘mail’ door brievenmaal, ‘abattoir’ door slachtplaats, ‘pseudoniem’ door | |
[pagina 321]
| |
schuilnaam, ‘industrieel’ door nijverheidsman, ‘boemeltrein’ door sukkeltrein, ‘parc vaccinogène’ door koepokkerij, ‘galanterieën’ door kramerijen, ‘stenographie’ door snelschrift, ‘entrée’ door toegangsprijs, ‘entréebiljet’ door toegangskaart, ‘retourbiljet’ door heen-en-weerkaart of tweeritskaartje, ‘comedie’ door schouwburg, ‘lithographie’ door steendruk, ‘pressepapier’ door papierdrukker; ‘(tea)cosy’ door theemuts, ‘op initiatief van’ door ‘op voorgang van’, ‘synoniem’ door zinverwant; enz. En zoo kunnen er ook andere woorden opzettelijk gevormd of weder ingevoerd worden, die de taal een goed en juist woord rijker maken, zooals afdreiging, ontkerstening, onderjukken, een vaatwerk voor het in onbruik geraakte enkelvoud van vaten (in de uitdrukking ‘de vaten (vaat) wasschen’), het boven reeds besproken werkloos (naast werkeloos) voor ‘zonder werk buiten eigen schuld’Ga naar voetnoot*), lettergreeprijm voor ‘rime riche’, klinkerrijmen voor ‘rührende reime’, aanplakbrief voor ‘publicatie’, luchthoepelspel voor ‘jeu de grâce’, bal- en hamerspel voor croquet (vgl. ‘klok- en hamerspel’), stok- en balspel voor ‘criquet’, keerbord voor ‘reversi’, enz., waarvan sommige reeds veld winnen en in de algemeene taal worden opgenomen; zie ook verscheidene met oor- of oer- (hd. ur-) gevormde samenstellingen, die door Nederlandsche schrijvers zijn gebruikt, in het Nederlandsch Woordenboek. Hetgeen hier gezegd is van de laatste halve eeuw en van onzen tijd, geldt natuurlijk ook voor alle vroegere tijdperken: elk daarvan heeft, hetzij naar het voorbeeld van vreemde talen gemaakt, hetzij gevormd uit eigen taalmiddelen door de dichters of schrijvers, zijne eigene vreemde woorden zien opkomen, waarvan er verscheidene na langeren of korteren tijd in de algemeene taal het burgerrecht hebben verkregenGa naar voetnoot**). | |
[pagina 322]
| |
Zoo heeft met name Bilderdijk enkele nieuwe woorden en veel nieuwe samenstellingen gevormd; ook daarvan zijn er sommige in gebruik gebleven, zooals bouwval (uit ‘bouwvallig’ dat reeds bestond), omgeving (naar het Hoogduitsch); zoo dagteekent ontginnen in de beteekenis van ‘land bebouwbaar maken’ uit den tijd van Van der Palm, en zijn weder andere in het Nederlandsch gekomen in den tijd, toe de Hoogduitsche letterkunde haren invloed ook in ons land deed gelden, zooals aantal, zich afgeven met, bewonderen, betwijfelen, tijdschrift e.a.Ga naar voetnoot*). Aan Multatuli danken wij buitenissig en buitenissigheid. Bekend is ook, welk een groot aantal Latijnsche en andere termen door Hooft in het Nederlandsch zijn vertaald: ook daarvan zijn enkele in gebruik gebleven, o.a. verzoekschrift voor ‘request’ (naast het bij Kiliaen voorkomende versoeckbrief), pleitbezorger voor ‘procureur’, getuigschrift voor ‘attest’, wondheeler voor ‘chirurgijn’, vraagbaak voor ‘orakel’Ga naar voetnoot**); enz. In de derde plaats worden nieuwe woorden gevormd door klanknabootsing; deze heeten ‘onomatopeeën’ en kunnen met een ndl. woord verklankingen worden genoemdGa naar voetnoot***). Zij zijn niet gering in aantal, doch veel geringer dan men vroeger meende, toen men klanknabootsing nog hield voor het eigenlijke en oorspronkelijke vormmiddel van alle taal. Deze beschouwing is sterk gewijzigd: door verbeterd en verhelderd inzicht in taalvorming en de vorderingen in de etymologie of woordgeschiedenis ontviel aan deze theorie het eene bewijs na het andere: zelfs het woord donder, waarin men als het ware het geluid zelf meende te hooren, bleek bij nader inzien eene | |
[pagina 323]
| |
afleiding van een stam, die ‘spannen’ beteekent. Doch daarmede is niet gezegd, dat geen enkel woord op klanknabootsing berust: er zijn verschillende en zelfs niet weinige werkwoorden waardoor het eene of andere geluid wordt nagebootst. Daaronder behooren miauwen, knetteren, knallen, sissen, sjilpen of tjilpen, loeien, blaten, schateren, knappen, gieren, kwaken, plompen, juilen, snorren, gonzen, hemmen, knorren, kirren, piepenGa naar voetnoot*). Op klanknabootsing berusten ook de zelfstandignaamwoorden koekoek, kievit, oempa, tuftuf, klets, wauwan (hond) en dergelijke. Aan de op deze wijze ontstane en gevormde woorden moeten nog worden toegevoegd sommige, die opzettelijk gemaakt worden om voor een bepaald doel te dienen, en bij gunstige omstandigheden in de algemeene taal kunnen worden opgenomen, en andere, die schertsenderwijze worden gevormd. Van de eerste soort noem ik als voorbeelden het woord gas, dat op den klank af in de 17de eeuw is gemaakt van chaos, en thans in alle talen onmisbaar is gewordenGa naar eind9), en uit den tegenwoordigen tijd het opzettelijk gemaakte fietsGa naar eind10) dat, plotseling opgekomen, in een oogenblik het bij het volk, ook in tal van afleidingen en samenstellingen, gewone woord is geworden voor ‘rijwiel’. Van de andere soort noem ik bovenwerp, schertsend gevormd als tegenstelling met ‘onderwerp’, om aan te duiden een onderwerp dat iemand niet meester is, dat boven iemands kracht is; inlegkunde, gemaakt om aan te duiden die bepaalde soort van uitlegkunde, welke in eene uitdrukking of een zin de beteekenis legt, die men er gaarne aan hechten wil; tweezaamheid, gebezigd wanneer de een- | |
[pagina 324]
| |
zaamheid door de tegenwoordigheid van een tweede wordt verbrokenGa naar eind11). Ten slotte moet hier, hoewel zij eigenlijk niet tot het gebied der woordvorming behooren, herinnerd worden aan die woorden, welke uit de tongvallen worden overgenomen en die boven reeds zijn genoemdGa naar voetnoot*). Indien men die vermeerdert met dezulke, die uit sommige kringen in de algemeene taal doordringen (vgl. het eng. ‘slang’), b.v. uit de studententaalGa naar eind12), als hospita, ploert, poen, sjeezen (voor ‘op een sjees naar huis gehaald worden, zijn studie niet voortzetten’), beer, schuld, beren, schulden maken; zwammen, kletsen; aanpappen, blijven plakken; groenen, groen loopen, moeren, wegnemen, nabroodje, getapt voor ‘gezien’, zakken, stralen, druipen of een korf krijgen (te Groningen) voor ‘afgewezen worden bij een examen’, rijden voor ‘slechte antwoorden geven’, knor, niet- corpslid, een kiekje en kieken, d.i. ‘eene photographie’ en ‘photographeeren’ (genoemd naar den door de Leidsche studenten vaak gekozen photograaf Kiek); en uit de dieventaal of het BargoenschGa naar voetnoot**) b.v. mafje, kwartje; maffen, snorken, slapen; lef, moed; snor, een roes; smeris en vechtjas, gerechtsdienaar; moos geld; foppen, bedriegen; mollen, dooden, heibel, ruzie; dalles, armoede; Mokum, stad; tof, goed, degelijk; matschudding, herrie; wiedes, begrijpelijk, e.a., dan hebben wij een vrij volledig overzicht van de verschillende wijzen, waarop onze taal maakt en ontvangt hetgeen zij behoeft voor het aanvullen en vermeerderen van haren woordenschat. |
|