Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal
(1923)–J. Verdam– Auteursrecht onbekendHoofdstuk VII.
| |
[pagina 83]
| |
Bovendien wordt het Nederlandsch als schrijftaal gebruikt in dienst der kunst, in welk geval men spreekt van ‘litteraire taal’, der wetenschap, der regeering, in welk geval men den term ‘officieele (ambtelijke) taal’ bezigt, van de dagbladpers, enz.: het zou een onbegonnen werk zijn te trachten, ook maar een vluchtig overzicht te geven van de verschillende en veelsoortige doeleinden, waarvoor het Nederlandsch, gelijk iedere schrijftaal, kan worden aangewend. Buiten Nederland wordt onze taal gebruikt in een groot gedeelte van België, dat ook wel Zuid-Nederland wordt genoemd (waarvan dan weder het bezigen van den term Noord-Nederland het gevolg is), en in enkele gemeenten van het Fransche Département du Nord, dat vroeger tot Vlaanderen behoorde en nog heden, in herinnering daaraan, ook Fransch-Vlaanderen wordt genoemd. Aan de zuidwestelijke grens heeft het Nederlandsch een gedeelte van zijn gebied aan het Fransch moeten afstaan: vroeger werd er Nederlandsch gesproken in geheel noordelijk Frankrijk tot Boulogne (in de middeleeuwen en nog in de 17de eeuw Buenen (Bonen) genoemd); de plaatsnamen aldaar bewaren nog steeds de herinnering aan de vroeger Nederlandsch sprekende bevolking. Ook in de provinciën Luik, Namen en Henegouwen heeft het Nederlandsch taalgebied in omvang verloren, doch in de andere gewesten is thans aan het verder voortdringen van het Fransch paal en perk gesteld. Het Nederlandsch wordt thans aldaar gesproken in de provinciën Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen, een klein deel van noordelijk Henegouwen, Brabant en LimburgGa naar eind1). Het wordt daar, gelijk bekend is, Vlaamsch geheeten, naar de provincie VlaanderenGa naar voetnoot*). Ook hier heeft zich uit een Frankisch dialect eene schrijftaal ontwikkeld, die zich in de laatste tientallen jaren zeer heeft verfijnd en ontwikkeld, doch een eigenaardig karakter heeft, waardoor zij van het Nederlandsch | |
[pagina 84]
| |
in verschillende opzichten kennelijk is onderscheiden. Deze verschillen zijn te verklaren gedeeltelijk uit het dialect, waaruit zij is voortgekomen, deels uit de geschiedenis en de lotgevallen van het Vlaamsche volk. Het is hier de plaats niet deze uitvoerig te bespreken, hetgeen overigens de belangrijkheid dezer tweede Nederlandsche schrijftaal, welke naar hereeniging met de onze streeft, alleszins zou verdienen: hier moge eene korte schets volstaan van hare eigenaardigheden en van de lotgevallen der taal, nadat er eene scheiding was gekomen tusschen de noordelijke en de zuidelijke helft der Zeventien Nederlanden; over het dialect dat aldaar, vooral in West-Vlaanderen, met Saksische en Friesche bestanddeelen is vermengd, en over de beteekenis er van voor de middeleeuwsche geschiedenis der taal is boven reeds gesprokenGa naar voetnoot*). Nadat de Zuidelijke Nederlanden, vooral tengevolge der inneming van Antwerpen door Parma, onder de heerschappij van Spanje waren teruggevallen, en al wat Spanje en zijn geestdoodend fanatisme haatte en daartoe gelegenheid had, naar Noord-Nederland was verhuisd, was er tusschen het verjeugdigd Noorden met zijne vrijheid en zijn Protestantisme en het Katholieke, door Spanje neergedrukte, Zuiden weinig aanraking meer. Het ging zijn eigen weg, en had niet, zooals het Noorden, eene achtbare rij van letterkundigen, die de taal hielpen ontwikkelen en beschaven: de taal zelve werd weliswaar niet aangetast, maar ten gevolge van den gemeenschappelijken godsdienst werden de banden en de aanrakingen met Frankrijk in dezelfde mate veelvuldiger en sterker als het verkeer met de taalgenooten in Nederland verminderde. Het duurde tot in de 19de eeuw, voordat daarin verbetering kwam, evenwel niet door de tijdelijke vereeniging van België en Nederland (1815-1830): deze heeft integendeel al wat Nederlandsch was, ook de taal, in België zoo gehaat gemaakt, dat men eerst eenige tientallen jaren na den Belgischen | |
[pagina 85]
| |
opstand de oude veeten vergeten en aan verbroedering denken konGa naar eind2). Daardoor moesten eerst worden opgewekt het nationaliteitsgevoel, het besef der gemeenschappelijke afstamming met de Noord-Nederlanders, en het gevoel voor de verplichting om het Germaansche Vlaamsch tegen het Fransch, en het volk tegen romaniseering te beschermen. Dit besef werd het eerst uitgesproken en verlevendigd door Jan Frans Willems, den beroemden vader der ‘Vlaamsche beweging’Ga naar eind3), voor wien eenige jaren geleden, door Noord- en Zuid-Nederland beide, te Gent een gedenkteeken is opgericht. Door hem en zijn kloek en vaderlandslievend optreden voor de rechten der Nederlandsche taal onder eene bevolking die geene andere verstond, werden velen voor hetzelfde denkbeeld ontgloeid en gewonnen, en de beweging voor het Vlaamsch, voor de landstaal, werd hoe langer hoe sterker. Zij werd de leus van eene dichte rij invloedrijke en aanzienlijke mannen, wier ijverig streven levendig werd gehouden door den invloed der Nederlandsche taalcongressen, waarvan in 1899 het 25ste werd gehouden te GentGa naar voetnoot*). Thans richtte men zich naar het Noorden met denzelfden ijver, waarmede men zich er vroeger van had afgewend. De Nederlandsche spelling en schrijftaal werden aangenomen, en tegen het voortdringende Fransch werd een strijd begonnen, waarin de moedige en geestdriftige Vlamingen de eene overwinning na de andere hebben behaald. De Nederlandsche taal heeft in België door hunne taaie volharding en hun vurigen ijver gelijke rechten verkregen als het Fransch. Zij is onder de vakken van onderwijs opgenomen en o.a. rechters en advocaten zijn verplicht haar te kennen voor het verleenen van rechtsbijstand, welke vroeger uitsluitend in het Fransch werd verstrekt, ook aan hen die de taal niet verstonden. In de kamer der volksvertegenwoordiging is het recht der Vlaamsch sprekende afgevaardigden om in hunne moedertaal het woord te voeren erkend; verschillende steden | |
[pagina 86]
| |
hebben het Nederlandsch als de officieele taal voor alle verordeningen en bekendmakingen aangenomen; de Koninklijke Vlaamsche Academie streeft er, nu reeds gedurende 25 jaren, naar om de wetenschappelijke beoefening van het Nederlandsch, zoowel dat der middeleeuwen als het hedendaagsche, op alle wijzen te bevorderen, en het huidige ideaal der Vlamingen, eene Vlaamsche Hoogeschool te Gent, schijnt meer en meer de verwezenlijking naderbij te komen. Doch het spreekt vanzelf, dat men in weerwil van dit alles niet onmiddellijk geheel en al juist de taal van het Noorden schrijven kon; daarvoor was de band met het Nederlandsch te lang verbroken, de invloed van het Fransch te langdurig en te sterk geweest; bovendien wijkt de woordvoorraad van het Vlaamsch vrij sterk van dien van het Nederlandsch af. Maar wat zijn een aantal Gallicismen, wat zijn verschillende afwijkingen in woordenkeus en zinsbouw, die men ten overvloede tracht te verbeterenGa naar eind4), vergeleken bij het groote feit, dat in het Zuiden Nederlandsch proza en poëzie bloeien, dat de verbroedering met het Noorden, naar het zich laat aanzien, duurzaam zal zijn en gezegende vruchten dragen, en dat tegen het Fransch een sterke voormuur is opgericht: het gebied van het Nederlandsch is aldaar bevestigd en tegen verdere verliezen gevrijwaard. De eenheid met de Noordelijke taalbroeders wordt thans alleen bedreigd door eene kerkelijkpolitieke partij, die in den toenemenden invloed van het Protestantsche Nederlandsch een gevaar ziet voor het Katholicisme, doch deze particularisten bedienen zich van eene zoo ongewone kunsttaal, wemelende van West-Vlaamsche idiotismen en van zoovele aan het Middelnederlandsch herinnerende verouderde uitdrukkingenGa naar eind5), dat men voor eene groote uitbreiding dezer taalbeweging niet behoeft beducht te zijn. De eigenaardigheden, waarin de Nederlandsche schrijftaal in België van de onze afwijkt, bestaan in het gebruik van woorden, bij ons ongewoon; van andere die ook wij kennen, doch die op eene andere wijze of in eene verschillende | |
[pagina 87]
| |
beteekenis, ook onder den invloed van het Fransch, worden gebruikt, en in allerlei constructies en uttdrukkingen naar een Fransch voorbeeld gevormd. Van de woorden, in de Nederlandsche schrijftaal ongebruikelijk, noem ik bedankingGa naar voetnoot*) voor ‘dank’, opzoekingen voor ‘nasporingen’, bijhoorigheden voor ‘bijzaken’, overlast (deelw.) voor ‘overkropt’, streving voor ‘het streven’ (ook in het mv. strevingen); tegenstrever voor ‘tegenstander’, gezapig voor ‘zacht en stil, gematigd, bezadigd’; toemaatje voor ‘toegift’, uitschijnen voor ‘uitkomen’ of ‘blijken’, iedermaal en iederwerf voor ‘telkens’, zich versnaperen voor ‘zich verlustigen, zich te goed doen’, zich zelfmoorden voor ‘zich om het leven brengen, zelfmoord plegen’, herbeginnen voor ‘opnieuw beginnen’ herkaatsen voor ‘terugkaatsen’, ikzucht voor ‘zelfzucht’, meldingen (mv.) voor ‘vermeldingen’, volledigen voor ‘voltooien, volledig maken’, handteeken voor ‘handteekening’, duurbaar voor ‘dierbaar’, verschillig voor ‘verschillend’, opvolgentlijk voor ‘achtereenvolgens’, bijzonderlijk voor ‘in het bijzonder’ (dat ook in het Noordnederlandsch veld wint), enz. Als voorbeelden der tweede soort noem ik fnuiken voor ‘inkorten’ (b.v. van de bladen van een boek door het inbinden), verzenden voor ‘verwijzen’, nakoming voor ‘bijvoeging’, geschil voor ‘verschil’, ondervinden voor ‘gewaar worden’, achterhalen voor ‘te weten komen’, van nu af voor ‘reeds nu, bij voorbaat’, alsdan, tot dan toe, van dan af voor ‘alstoen’ enz., ouderling voor ‘oud man’, rechtzinnig voor ‘oprecht’, afhankelijkheid voor ‘aanhoorigheid’, bestendig voor ‘vast, voorgoed aangesteld’, zich gedragen met voor ‘zich verhouden tot’, gekend voor ‘bekend’. Vooral zijn talrijk de afwijkingen in het gebruik der Zuidnederlandsche voorzetsels. Men zegt: ‘onder dit opzicht’Ga naar voetnoot**) voor ‘in dit | |
[pagina 88]
| |
opzicht’, ‘in het opzicht van’ voor ‘ten opzichte van’, bij een gelukkig toeval gespaard (voor door), ‘bij middel van’, ‘op weinig tijd’ (voor binnen), ‘rond den heerd’ (voor rondom), ‘door besluit’ (voor bij), ‘in andere woorden’ (voor met), ‘in evenredigheid’ (voor naar), ‘drie meter (lengte) op twee meter breedte’ (voor bij), enz. Verschillend geplaatst zijn o.a. de samenstellende deelen van langsdaar voor ‘daarlangs’, en weeral voor ‘alweer’. Vooral talrijk zijn de uitdrukkingen en constructies, gemaakt naar het voorbeeld van het Fransch. Duidelijk spreken o.a. de volgende: men verkoopt iets aan een zekeren prijs; is doof, ongevoelig, onverschillig aan iets; men geeft (voor neemt) zijn ontslag; trekt (voor vestigt) iemands aandacht op iets; men gelukt (voor slaagt) in eene onderneming, stemt een voorstel (voor voor een v.), maakt de kennis van iemand (voor kennis met)Ga naar voetnoot*), is jaloersch van iets, is van het getal van dezulken, is leeraar van geschiedenis. Zoo bezigt men van alsdan voor ‘uit dien tijd’, telkens en telkenmale dat (voor als); voor wat betreft en voor wat aangaat; voor overmaat van ramp, ‘zich aan iets verwachten’, en eene menigte andere wederkeerige werkwoorden, te vinden bij De Vreese, (t.a.p.; zie aanteekening 4) en bij Van Ginneken, Handboek I, bl. 130 vlgg. In hun begrijpelijken ijver om Fransche woorden te weren, vertalen de Vlamingen er verschillende met meer of minder geluk in hunne moedertaal, en spreken van leergangGa naar voetnoot**) voor ‘cours’ (cursus), schatbewaarder (in plaats van ‘penningmeester’) voor ‘thesaurier’, statieoverste voor ‘stationchef’, opsteller voor ‘redacteur’, (geheim)schrijver voor ‘secretaris’, nijverheidsridder (in plaats van ‘oplichter’) voor ‘chevalier d'industrie’, burgerwacht (i.p.v. ‘schutterij’Ga naar voetnoot**) voor ‘garde | |
[pagina 89]
| |
civique’; ook bestatigen (naar hd. ‘bestätigen’) voor ‘constater’. Enkele dezer woorden worden in de algemeene taal opgenomen, als betooging voor ‘demonstratie’ en omzendbrief voor circulaire.Ga naar eind6) Buiten dit taalgebied van het Nederlandsch in Europa, moet nog melding worden gemaakt van enkele steden, waar een klein gedeelte der bevolking, aldaar tot eene kerkelijke gemeente vereenigd, onze moedertaal spreekt, nl. te Frederikstad, te Londen en te St.-Petersburg. Een in het Nederlandsch predikend voorganger, houdt in de genoemde plaatsen de herinnering aan onze taal levendig, maar indien men het plan volvoert, om in Ruslands hoofdstad het Nederlandsch te vervangen door het Duitsch, zal er geen reden meer bestaan om nog langer van eene Nederlandsche gemeente te St.-Petersburg te spreken.Ga naar voetnoot*) Doch ook in de andere werelddeelen is een grooter of kleiner gebied van het Nederlandsch aan te wijzen.Ga naar voetnoot**) Door het stichten van tal van koloniën hebben onze voorouders hunne taal heinde en ver verspreid, en al is een gedeelte dier volksplantingen overgegaan in de sterkere handen van hen, die ons hebben overvleugeld, er blijft ons nog een aanzienlijk gebied, waar het Nederlandsch gesproken en geschreven wordt, zoo niet als taal eener afzonderlijke letterkunde, dan toch als taal der regeering. Zoo is het Nederlandsch bekend in een groot deel van Azië, in onze Oostindische bezittingen, waar Nederlandsche familiën zich in vroegeren en lateren tijd hebben nedergezet en waar een deel hunner afstammelingen zijn gebleven, waar tal van Nederlandsche rechterlijke en burgerlijke ambtenaren hunne bedieningen uitoefenen en onze moedertaal dus door een aanzienlijk aantal personen (tusschen 70- en 80000) wordt gesproken; in alle hoogere en lagere regeeringsbureaux wordt het Nederlandsch gebruikt en in de drie groote steden op Java, bestaat | |
[pagina 90]
| |
de bevolking voor een groot deel uit Nederlanders, waarvoor het onderwijs op dezelfde wijze als in Nederland is ingericht. Ook door een deel der inlandsche bevolking en door de Chineezen wordt in toenemende mate van dit onderwijs gebruik gemaakt en, behalve aldaar, wordt het Nederlandsch door geheel Insulinde geleerd op inlandsche scholen, en in hunne prediking in verschillende gemeenten gebruikt door Protestantsche en Katholieke geestelijken; door verschillende inlandsche hoofden wordt dit gebruik van het Nederlandsch aangemoedigd, door enkele wordt het zelfs beoefend en goed gesproken en geschreven, o.a. werd op het taalcongres te Gent (in 1899) eene voordracht in het Nederlandsch gehouden door een aanzienlijk Javaan over het belang en het nut van de kennis van het Nederlandsch voor den JavaanGa naar eind7). Minder gunstig staat het met het Nederlandsch in de weinige koloniën, die wij van het uitgestrekte gebied, hetwelk wij eenmaal in Amerika bezaten, hebben overgehouden, nl. in onze Westindische bezittingen, in Suriname, op Curaçao en St. Martin en een paar kleinere eilanden. De regeeringstaal is ook daar het Nederlandsch, doch veel meer dan deze wordt er voor den omgang het Engelsch gebruikt, en wie geen Engelsch spreekt, spreekt het PapiamentschGa naar voetnoot*). Zelfs de Nederlandsche ambtenaren zijn niet altijd met voldoende taalkennis toegerust, om rechtszaken hunner Nederlandsche onderdanen naar den eisch te behandelen en te beslissenGa naar voetnoot**). Welk eene schrille tegenstelling met de 17de eeuw, toen onze taal in de West zoo bekend, ja oppermachtig was, dat Denen en Engel- | |
[pagina 91]
| |
schen zich er van bedienden, wanneer zij in politieke aangelegenheden met elkander in aanraking kwamenGa naar eind8). Doch ook in vele der andere volkplantingen, die wij vroeger hebben bezeten, is het Nederlandsch nog heden onder een grooter of kleiner deel der bevolking bekend, behalve alleen in Australië, waar alleen enkele namen, als Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland, herinneren aan den tijd, toen Nederland als koloniale mogendheid de plaats bekleedde, later door Engeland ingenomen. Zelfs op Ceylon, dat al sedert 1802 opgehouden heeft eene Nederlandsche kolonie te zijn, bestaat nog eene Hollandsche bevolking, sterk en talrijk genoeg om een ‘Hollandsch Gezelschap van Ceylon’ op te richten (1899), hetwelk te Colombo zetelt, de studie van het Nederlandsch onder de leden onderhouden, de betrekkingen met Nederland versterken, de herinnering aan het Hollandsche voorgeslacht verlevendigen, en eene geschiedenis der Hollanders op Ceylon voorbereiden wilGa naar eind9). Zoo is het ook in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waarvan de kern, Nieuw-Nederland (later Nieuw-Engeland) met de hoofdstad Nieuw-Amsterdam (later New-York), in de 17de eeuw eene Nederlandsche kolonie was, die evenwel reeds in 1664 in den tweeden Engelschen zeeoorlog voor ons verloren ging. Doch nog lang daarna bleef het Nederlandsch er de heerschende taal, en eerst sedert de tweede helft der vorige eeuw begon het terrein te verliezen aan het Engelsch, totdat het er eindelijk geheel door verdrongen werd. Het land is voor onze cultuur en voor onze taal verloren gegaan. Toch bewaren nog tal van plaats- en geslachtsnamen de herinnering aan NederlandGa naar voetnoot*), en dat deze ook in New-York in de afstammelingen der oude Hollandsche familiën nog voortleeft, bewijst de aldaar bestaande ‘Holland-Society’, die betrek- | |
[pagina 92]
| |
kingen met Nederland onderhoudt, reizen derwaarts onderneemt, en op allerlei wijzen hare belangstelling in verschillende genootschappen en vereenigingen in ons land aan den dag legtGa naar voetnoot*). Op het Engelsch in Amerika is het Nederlandsch niet zonder invloed geblevenGa naar eind10). Vooral bij kinderspelen zijn in den staat New-York Nederlandsche woorden in gebruik, zooals hoople, to roll hoople (hoepelen), snore (snoer, touw), knicker (en nicker), scup, honk, dobber; voor begrippen van een anderen aard vindt men de aan het Nederlandsch ontleende woorden bake-oven, olykook, cruller (oblie), to snoop, speck and applejees, rullichies (rollechies, rolpens), to red up the room, the stoop, boonder; a span of horses; bindery (boekbinderij). Algemeen Amerikaansch is boss, baas; to boss it, den baas spelen, dat men eveneens houdt voor oorspronkelijk Nederlandsch. Tot de woorden, die onder den invloed van het Nederlandsch hunne beteekenis gewijzigd hebben, behooren to think in de bet. ‘gelooven’, sick in den zin van ndl. ‘ziek’, to handle ‘handel drijven’Ga naar eind11). Ook in andere Staten van Noord-Amerika bestaat eene vrij talrijke Nederlandsche bevolking, doch deze dagteekent uit een lateren tijd, nl. uit het midden der 19de eeuw (1847 en volgende jaren), toen tal van Nederlanders, behoorende tot de Gereformeerde Kerk, later Afgescheidenen geheeten, naar Noord-Amerika verhuisden, teneinde daar hun gods- | |
[pagina 93]
| |
dienst onbelemmerd naar hunne overtuiging te kunnen uitoefenen, waaraan in hun vaderland allerlei hinderpalen werden in den weg gelegd. Zij vestigden zich vooral in de noordelijkste staten Michigan, Illinois, Wisconsin, Ohio, Minnesota en Iowa, stichtten er steden, o.a. Holland, met tal van eveneens bijna uitsluitend Hollandsche dorpen in den naasten omtrek, genoemd naar de namen der provinciën van Nederland, zooals Utrecht, Zeeland, Overijsel e.a. Alleen in Grand-Rapids zijn meer dan twintig kerken, waar zelfs nu nog Zondag aan Zondag in het Nederlandsch wordt gepreekt. In deze ééne stad wonen een kleine dertig duizend Hollanders, en in 1890 wees de census een getal van meer dan 80.000 inwoners van Noord-Amerika aan, die in Nederland waren geboren en als landverhuizers waren gegaan naar de Nieuwe WereldGa naar eind12). Ettelijke in het Nederlandsch geschreven dag-, week- en maandbladen - Dr. Kuyper noemt er 20 - worden er uitgegeven; verscheidene afdeelingen van het Nederlandsch Verbond, hetwelk zich ten doel stelt het Nederlandsch element overal in den vreemde te steunen en te versterken, zijn er opgericht, en de Nederlandsche geest en Nederlandsche herinneringen en traditiën worden er levendig gehouden. En deze kunnen zeer zeker blijven bestaan en voor uitsterven worden behoed, doch daarmede behoeft eene uitbreiding van het gebruik van het Nederlandsch als omgangstaal nog niet noodwendig gepaard te gaan. Het zal de vraag zijn, of het zich op den duur tegen den sterken stroom van het Engelsch zal kunnen staande houdenGa naar eind13). Gunstiger staan de kansen van het Nederlandsch in Zuid-Afrika. In Afrika heeft Nederland, het is bekend, geene koloniën meer, nadat de kust van Guinea aan de Engelschen is verkocht (1871). Doch het heeft aldaar gedurende anderhalve eeuw de belangrijke kolonie in het zuiden, het Kaapland (de kolonie, genoemd naar de Kaap de Goede Hoop) bezeten, en hoewel de Engelschen er sedert 1814 heer en meester zijn, | |
[pagina 94]
| |
heeft de Nederlandsche bevolking er vastgehouden aan hare taal, waarvan zij de herinnering levendig hield door het lezen van den bijbel in de Statenvertaling en door het hooren der in dezelfde taal gehouden prediking van Gods woord. Gelijk men weet, heeft het Nederlandsch in Zuid-Afrika eene groote uitbreiding van gebied gekregen door de achtereenvolgende stichting der twee Republieken, bekend onder de namen Oranje-Vrijstaat, het land tusschen de Oranje- en de Vaalrivier, en de Zuidafrikaansche Republiek, vroeger ook wel Transvaal geheeten, tusschen de Vaalrivier en de Limpopo. Aanhoudend hadden deze zich en hunne duur gekochte ‘souvereiniteit in eigen kring’ te verdedigen tegen de Engelschen en de hun vijandige inlandsche stammen, totdat zij er eindelijk in slaagden, de onafhankelijkheid der Zuidafrikaansche Republiek bij de Zandrivier-conventie (1852) en die van den Oranje-Vrijstraat, bij het verdrag van Bloemfontein (1854) door de Engelschen te doen erkennen. Van dien tijd dagteekent een tijdperk van aanhoudend toenemenden bloei van het Hollandsche element in Zuid-Afrika en van verlevendiging van het volksgevoel onder de Hollandsch sprekende bevolking aldaar, welke vroeger of later eene botsing of liever een strijd op leven en dood zou veroorzaken tusschen het Hollandsche en het Angelsaksische ras. De Hollandsche geest begon hoe langer hoe sterker te werken en zich te openbaren, niet alleen in de beide Boerenrepublieken, maar ook in de Kaapkolonie zelve. Dat in 1859 te Stellenbosch eene theologische school voor Hollandsche predikanten werd gesticht en het Hollandsch en Engelsch beide op de scholen werd onderwezen, was voor de Afrikaanders niet genoeg. De in 1880 opgerichte Afrikanerbond wist achtereenvolgens te bewerken, dat het gebruik van het Hollandsch in het Kaapsche Parlement werd toegelaten, dat rechterlijke vonnissen en notarieele akten in de beide talen moesten worden opgemaakt, dat het examen in het Hollandsch voor den burgerlijken dienst werd verplicht gesteld, en de eisch van | |
[pagina 95]
| |
de kennis dier taal bij de toelating tot de universiteit werd verscherpt. Wel waren de voorstanders van het Hollandsch in twee vijandige kampen verdeeld: de Patriotten, die ijverden om de omgangstaal tot schrijftaal te verheffen, en de Hollandsch-Afrikaansche partij, die de kennis en verbreiding van het Nederlandsch wilde bevorderen door de verspreiding van in zuiver Hollandsch geschreven lectuur, doch deze verzwakking en versnippering van krachten hoopte men door een taalcongres, hetwelk in 1890 te Kaapstad gehouden werd, tegen te gaan.Ga naar eind14) Er is nl. in Zuid-Afrika een merkwaardig verschil tusschen de geschreven en de gesproken taal.Ga naar eind15) De schrijftaal is er het zuivere Nederlandsch in een min of meer verouderden vorm, die herinnert aan de taal van den Staten-Bijbel. Dit boek was er van de stichting der kolonie aan de Kaap af (1652) tot op den tegenwoordigen tijd toe het heilige wetboek voor het Christelijk geloof, dat gestadig werd gelezen en herlezen, en werd langzamerhand het eenige boek, waaruit zij de kennis van de taal hunner vaderen konden putten, want letterkundige betrekkingen met Nederland zullen in de vorige eeuw wel niet of nauwelijks hebben bestaan, en nadat de kolonie in de handen der Engelschen was gekomen, bestond er in het geheel geene aanraking meer met ons land: ook later, na de vestiging der onafhankelijke Republieken, werden geene nieuwe betrekkingen met hen aangeknoopt, en er zouden nog vele jaren moeten verloopen en schokkende gebeurtenissen plaats grijpen, vóórdat wij onze verwantschap met onze stamgenooten levendig zouden gaan gevoelen. Deze taal, die van den Staten-Bijbel en der Psalmen van Datheen, werd en bleef die der Nederduitsch-Hervormde kerk, welke in Zuid-Afrika verreweg de meeste aanhangers telt, en wier zendelingen tot aan de oevers van het meer Nyassa zijn doorgedrongen. Ook door dit gebruik als kanseltaal werd de herinnering aan het Nederlandsch bij de geheele | |
[pagina 96]
| |
Hollandsche bevolking van Zuid-Afrika levendig gehouden en de schrijftaal in dezelfde richting geleid. Geheel anders had zich de spreektaal ontwikkeld, die eveneens van het Nederlandsch der 17de eeuw, doch natuurlijk van het gesprokene, afkomstig was. Men heeft getracht in de taal der kolonisten een bepaald dialect uit de provincie Holland te herkennen, doch deze pogingen hebben niet tot eene door allen of de meerderheid aanvaarde uitkomst geleid. De lotgevallen en de geschiedenis van dezen Nederlandschen tongval zijn geheel eenig in hare soort en hebben aan onze taal aldaar eene gedaante gegeven, welke afwijkt van alle andere vormen, waaronder zij zich elders vertoont, en die niet te vergelijken is zelfs met den tongval in Nederland, die het verst van onze algemeene taal afstaat. De Zuidafrikaansche spreektaal, die door meer dan twee vijfden der bevolking gesproken werd, is onder verschillende namen bekend: vroeger noemde men haar gewoonlijk Kaapsch-Hollandsch, gelijk b.v. in het in 1881 uitgekomen ‘Kaapsch-Hollandsch Idioticon’ van Dr. N. Mansvelt; later is de naam Afrikaansch-Hollandsch, waaronder ook de bevolking viel der beide Republieken, gewoner geworden, en thans wordt zij meestal alleen met Afrikaansch aangeduid, gelijk b.v. in het boek van Dr. D.C. Hesseling, die de geschiedenis van dezen Nederlandscheen tongval het eerst grondig heeft onderzochtGa naar eind16). Deze eigenaardige vorm van het Afrikaansch kan volgens Hesseling niet worden toegeschreven aan eene zelfstandige ontwikkeling van het oorspronkelijke dialect onder den invloed van het Engelsch, dat tot in deze eeuw aan de Kaap onbekend is geweest, maar is een gevolg van het feit, dat het Nederlandsch te Kaapstad en vervolgens ook in de Kaap-kolonie geworden is eene mengeltaal, dat is eene meer of minder harmonische verbinding van twee verschillende talen, waardoor zij beide in hun innerlijk wezen, in woordvorming en woordvoeging, worden gewijzigd: zoo is | |
[pagina 97]
| |
b.v. het Engelsch de uitnemende mengeltaal, ontstaan uit de verbinding van Germaansch en Romaansch. Uit het door Hesseling ingestelde onderzoek, waarbij hij vele ongedrukte stukken raadpleegde, betrekking hebbende op de geschiedenis der Oostindische Compagnie, is gebleken dat de taal, onder wier invloed het Nederlandsch is vervormd, niet is het Fransch, de taal der zich onder de vroegere kolonisten bevindende Hugenoten, welke zoogoed als geene sporen heeft nagelaten; ook niet het Duitsch, hetwelk slechts de taal der kolonisten met eenige woorden heeft verrijkt, noch ook de talen der inboorlingen, het Hottentotsch of het Kaffersch, maar het Maleisch-PortugeeschGa naar voetnoot*). Deze taal was die, welke voor het verkeer in den Indischen Archipel werd gebruikt, een Portugeesch dat zeer sterk was gaan afwijken van dat hetwelk te Lissabon gesproken werd, en waarin een groot aantal Maleische en Hollandsche woorden voorkwamen. Getuigenissen van het bestaan van zulk eene Indische mengeltaal, zeemanstaal, markttaal, of hoe men haar noemen wil, bestaan er in menigte van vroegeren en lateren tijdGa naar eind17). Deze taal was in de eerste 50 jaren van het bestaan der kolonie aldaar algemeen verspreidGa naar eind18); zij deed er dienst als haventaal en als slaventaal en werd ook door de kolonisten gesprokenGa naar eind19): en dit laatste is vooral een belangrijk punt, want alleen van eene taal die gesproken wordt, gelijk b.v. het Fransch door de hoogere standen in Engeland, kan eene dergelijke vervorming uitgaan, als het Nederlandsch in Zuid-Afrika heeft ondergaan. Dat het werkelijk deze taal is geweest, die dien invloed heeft uitgeoefend, blijkt uit allerlei feiten, door Hesseling bijeengezameld, vooreerst uit den woordvoorraad. Voorbeelden zijn baar (ongeoefend, groen), bakklei, baljaar (stoeien, tieren, | |
[pagina 98]
| |
ravotten; ook in ndl. tongvallen is baljaren in de bet. tieren, lawaai maken bekend), banja, baing, veel, zeer (maleisch banjak), kraal (omheinde plek waarin 's nachts vee gedreven wordt; Port. curral), mielies (mais, Port. milho), oorlam (slim, uitgeslapen; Mal. orang-lama), paai (vader, en ou'paai, Port. pāe), tronk (gevangenis; Port. tronco), maai (moêr, Port. māe, moeder), noi (juffrouw, waarschijnlijk Port. noïva, bruid), laai (gewoonte, Port. laia, aard, soort), trawal (zwaar werk, ook gevangenis; Port. trabalho), e.a. Men ziet dat hieronder woorden zijn uit den dagelijkschen omgang, en die tot de onmisbaarste moeten worden gerekend: en wanneer door de overneming de oorspronkelijke Hollandsche ook voor zulke begrippen worden verdrongen, dan blijken daaruit overtuigend de grootte en de omvang van den invloed. In de tweede plaats wordt die bewezen door ook in Nederland bekende woorden, waarvan het eigenaardig gebruik aanwijst, dat ze uit Indië afkomstig zijn. Daartoe behoort het veel ruimer gebruik van lekker dan in het Ndl. (men spreekt in Afrika van ‘lekker gesels’, d.i. ‘gezellig keuvelen’) en van seuntje voor elk ‘mannelijk kind’ in de plaats van jongen, dat door Indischen invloed de beteekenis aannam van ‘bediende’. Aan dezelfde taal ontleende constructies zijn: ‘ek is honger’, ‘ek is schaam’, ‘ek is jammer’Ga naar eind20), voor ‘ik heb honger, schaamte, verdriet’ (vgl. in de taal der Sinjo's: ‘als ik geen geduld meer is’Ga naar eind21), en het omschrijven van het lijdend voorwerp door een voorzetsel (fer of voor) b.v. ‘ek het fer hom gesie’, welk gebruik men eveneens in het Maleisch-Portugeesch en de taal der Sinjo's terugvindtGa naar voetnoot*). | |
[pagina 99]
| |
Eene opmerkelijke eigenaardigheid van het Afrikaansch is ook de herhaling van hetzelfde woord ter uitdrukking van het op de eene of andere wijze als versterkt voorkomende begrip: in het Maleisch dient die herhaling, gelijk men weet, tot aanduiding van het meervoud. Vgl. in het Afrikaansch staan staan loop, ‘zoo loopen dat men tusschenin telkens gaat staan’; staan sit sit, ‘telkens gaan zitten’; namen van spelen, bal bal speul, biljarten; kaart kaart speul, tol tol; werkwoordelijke begrippen ter uitdrukking der voortdurende werking, sing sing, al zingende; lè lè, al liggende; zelfstandige naamwoorden verdubbeld, als troppe troppe, een heele troep, eene groote menigte; vergelijk verder gou gou, zeer gauw; kort kort, zonder tusschenpoos; loop loop, hard loopen; bietji bietji, bij kleine beetje; sukkel sukkel, ‘langzaam loopen’, enz.Ga naar eind22). Ook elders komt in dezelfde taal de herhaling voor van een woord, om daaraan meer nadruk te geven, zooals in ‘dood is hij dood’, ‘ek is al moeg (moe) al’, en steeds bij eene ontkenning, b.v. ‘ek het ni ver hom gesie ni’; ‘ek sel nooit ver jou vergeet ni’Ga naar eind23). Van de overige bijzondere kenmerken van het Afrikaansch noem ik de talrijke meervouden op -sGa naar eind24), waar het Nederlandsch -en heeft; de even talrijke verkleinwoorden op -tjiGa naar voetnoot*); het ontbreken van alle geslachtsonderscheidingen en bijna alle werkwoordvormen; de nom. mv. ons (voor wij); het buitengewoon afslijten der uitgangen van de meeste werkwoorden en andere woorden, waarvan vaak alleen de eerste lettergreep | |
[pagina 100]
| |
is overgebleven, als dra (dragen); lè (liggen); krij (krijgen), enz.Ga naar eind25) Wij zullen ons niet wagen aan voorspellingen omtrent de toekomst van het Hollandsch in Zuid-Afrika, nu na den Engelschen oorlog (1900-3) en den vrede van Vereeniging een nieuw tijdperk voor de Republieken, thans deelen van een Zuidafrikaanschen Statenbond met zelfbestuur onder Engelsche suprematie, is aangebrokenGa naar eind26). Maar hiervan kan men wel zeker zijn, dat het een ongelijken strijd heeft te voeren tegen het Engelsch, de taal van een machtig volk met ontzaglijke hulpbronnen en eene hooge beschaving, en dat wel alle krachten zullen moeten worden ingespannen, wanneer men naast het Engelsch aan het Hollandsch gelijke rechten wil zien verzekerd blijven. Ook in Amerika is eens een eigenaardige vorm van het Nederlandsch in gebruik geweest, ja nog heden is die taal niet geheel uitgestorven. Op de Deensche Antillen ontstond door de aanwezigheid van eene zeer talrijke slavenbevolking eene mengeltaal, waarin nog duidelijk het dialekt der oudste kolonisten, Zeeuwen, is te herkennen. Het gevaar van kreoliseering, dat in de 17de eeuw ook onze taal in Zuid-Afrika bedreigde, werd hier niet bezworen; het gevolg was een idioom, dat wel de overgroote meerderheid zijner woorden aan het Nederlandsch heeft ontleend, maar wat de spraakkunst betreft nauwelijks tot de Germaansche talen kan worden gerekend. Dat Kreoolsch was niet slechts de taal der minder ontwikkelden, maar ook het voertuig der gedachten van de aanzienlijke en beschaafde inwoners der Deensche Antillen, gelijk blijkt uit de bloemlezing, door Dr. Hesseling toegevoegd aan zijn werk over deze taal, getiteld: ‘Het Negerhollands der Deensche Antillen’ (Leiden, 1905)Ga naar eind27). |
|