Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 845]
| |
Hoofdstuk 2
| |
§1. Invloed van Van de Vennes werk op de ontspanningsliteratuur uit Burchoorns fondsEen belangrijk aandeel in het Burchoorn-fondsGa naar voetnoot2 bestaat uit edities van bundeltjes die onmiskenbaar tot de populaire, vermakelijke ontspannings-literatuur behoren. Zij dienen zich expliciet aan als bijzonder genoeglijk en recreatief om lezen en maken bij voorkeur gebruik van stoffen die reeds | |
[pagina 846]
| |
vele decennia lang cultureel gemeengoed waren geworden en die via goedkopere edities circuleerden. Voor zijn Belacchende Werelt (met zijn bewerking van het spinrokkenevangelie en van stukken uit Der Fielen Vocabulaer) had Van de Venne zich van dergelijke uitgaven bediend. In 1634 publiceert Burchoorn 't Vermaeckelick Proces Van drie Edel-lieden. Het is een opmerkelijk verhaal waarin n.a.v. een erfenis drie broers met een veelbesproken levenswandel zichzelf in een gunstig daglicht trachten te stellenGa naar voetnoot1. Op het titelblad wordt het werkje aangekondigd als 'Seer treffelyck ende vermakelyck om lesen'. Waar Burchoorn de tekst voor dit boekje vandaan heeft gehaald, is niet duidelijk. Vast staat wel dat het een Nederlandse bewerking betreft die in laatste instantie op een Latijnse tekst uit het einde van de vijftiende eeuw teruggaatGa naar voetnoot2. Eveneens in 1634 verschijnt te Amsterdam - dit blijkt althans uit het anonieme voorwoord - een andere en lichtjes gewijzigde editie van Burchoorns ProcesGa naar voetnoot3. De tekst gaat terug op Burchoorns uitgave. Anders dan bij Burchoorn evenwel worden de vindplaatsen van de Latijnse citaten weggelaten en worden de Latijnse teksten telkens van een berijmde Nederlandse vertaling voorzien. Het Amsterdamse boekje bevat - en dit is toch wel opmerkelijk - een 'Klinckert' van Nootmans. Hierin vraagt de dichter uitdrukkelijk om dank voor 'den Drucker diet sticht'lijck u verthoont'. Wellicht had Nootmans Burchoorns tekst - al dan niet buiten diens weten om - aan een Amsterdamse drukker-uitgever doorgespeeld. In zijn voorwoord heeft deze uitgever het in elk geval over 'dit boeck' dat hem 'over een wijle tijts ter hande gecomen' was. Gezien Burchoorns relatie met Nootmans wekt de handelwijze van deze laatste wel enige bevreemding. Tenzij we hier te maken hebben met een piraatuitgave die door Burchoorn zelf werd opgezet en waarmee de Haagse drukker de Amsterdamse markt als afzetgebied opende? In 1640 verschijnt bij Burchoorn een nieuwe editie van het ProcesGa naar voetnoot4. De bundel is nu zowel aan de Haagse editie als aan de Amsterdamse uitgave schatplichtig. De vindplaatsen staan er opnieuw, het Amsterdamse voorwoord wordt integraal overgenomen. Het principe van de berijmde vertalingen - zij het in een nieuwe versie - blijft gehandhaafd. Het bundeltje wordt daarnaast uitgebreid met 'verscheyde Verssen' van Burchoorns hand en 'een Oordeels-bedencken'Ga naar voetnoot5. De uitgave vond bijval. In 1658 werd Burchoorns uitgave verbrabantst en te Brussel gepubliceerd door Jan MommaertGa naar voetnoot6. | |
[pagina 847]
| |
In 1641 publiceerde Burchoorn Een Staeltjen van d'andere VVerelt, een verzameling van 'vele (soo oude/ als nieuwe) bedenckelijcke Voor-beeldsels' waarbij Burchoorn als compilator van de verschillende 'waerachtighe Exempelen, ende notabele Historien' optradGa naar voetnoot1. Even 'Vermakelijck ende gheneughlijck om lesen' waren de twee burleske prozaverhalen uit Den Verkeerden Hemel, bij Burchoorn 'Gedruckt tot voordeel van de Goede, ende nadeel vande Quade, in't Jaer van de Rekeninge der Maenden'Ga naar voetnoot2. Beide verhalen zijn ontleend aan Quevedo's SuenoGa naar voetnoot3. In het eerste - een bewerking van Quevedo's El Alguacil endemoniado - hoort de verteller samen met een aantal monniken de woorden van een door de duivel bezeten deurwaarder aan en verneemt diens gerechtvaardigde kritiek op allerlei misstanden in de wereld (p.3-20). Het tweede verhaal brengt 'een vreemt Visioen vande Werelt in sijn binnenste'. Het is een bewerking van Quevedo's El mundo por de dentro. Onder de hoede van een armoedig gekleed maar 'deftigh oudt Man', die uiteindelijk 'de Ontdecker ende Openbaerder des Bedrogs in alle dingen des Werelts' blijkt te zijn, krijgt de verteller aan de hand van een aantal voorvallen inzicht in de 'Hypocrisye ofte Geveynstheydt' van de wereld (p.21-40)Ga naar voetnoot4. Aan beide prozaverhalen - en daar ook duidelijk van orderscheiden - werden nog drie teksten toegevoegdGa naar voetnoot5. 'De vragende Klaes en d'antvvoordende Ian, aengaende de listighe Bedriegeryen der verscheyde Bedelaren, welcke haer selven soo in Hollandt, Brabant, als in Duytslandt zijn onthoudende' (p.41-6) is een selectie uit en een bewerking van de in de Belacchende Werelt opgenomen lijst van verschillen- | |
[pagina 848]
| |
de soorten bedelaarsGa naar voetnoot1. De daaropvolgende tekst, 'De rechte vvegh nae 'tGast-huys' (p.46), blijkt eveneens een bewerkte versie van een passage uit de Belacchende Werelt (m.n. van de gasthuistekst aldaar) te zijnGa naar voetnoot2. De derde en laatste tekst presenteert het als afsluitend gedicht bedoelde ''tBeklagh der Loshoofdige Poëten in den Af-grondt der Hellen' (p.47) en is ondertekend met de initialen van Isaac Burchoorn, de vermoedelijke bewerker van de voorgaande tekstenGa naar voetnoot3. Later wordt Den Verkeerden Hemel in zijn geheel - het gaat om hetzelfde zetsel - opgenomen in de verzamelbundel De Vermakelyckheyt selfs, ofte Alle-mans Gadingh. De bundel verscheen eveneens, zij het zonder naam van auteur, drukker of uitgever, bij Burchoorn. Tot de 'Genoeghelijckheden' 'Gedruckt voor alle de gene die liever lacchen dan schreyen' behoren - naast de teksten uit Den Verkeerden Hemel - 'Een t'Samen-spraeck van de Bonet ende het Hooft', een spotmandement 'Van den Abt van Suyp-op, Heere tot Kannenburgh' en een beschrijving van 'Het Leven van Sinte Reyn-uyt, ende sijn Pelgrimagie naer Sinte Heb-niet'Ga naar voetnoot4. Beide laatste stukken, 'seer aerdigh en kluchtigh voor-gestelt', heeft Burchoorn ontleend aan een editie van de Veelderhande geneuchlijcke DichtenGa naar voetnoot5. Een ander werkje uit het Burchoorn-fonds dat hier nog moet worden vermeld, is het in 1637 verschenen Den Nieuvven Okus Bokus/ Ofte den Wonderlijcken Sack der Konsten, een bundeltje vol met pseudo-wijsheden en remedies, 'Seer vermakelijck ende genoeghelijck om lesen'. Hoewel de opgenomen 'aerdige Inventien' volgens de titelpagina 'noyt voor desen gedruckt zijn', betreft het hier een heruitgave van één van de vele edities van Den Sack der Konsten waarvan de oudste Nederlandse uitgave dateert van 1528. De geboden remedies hebben betrekking op de meest uiteenlopende zaken en weten b.v. raad 'Om Luysen te vangen', 'Om hayr te verdrijven', om te 'maecken dat sy al sonder hooft schijnen die in u Kamer zijn' of'Om te proeven of een Meysken maegt is of niet'. Wellicht speelde Burchoorn reeds langer met de idee om het volksboek opnieuw uit te geven of werd hij door Van de Venne op dit boekje attent gemaakt. In zijn bewerking van het | |
[pagina 849]
| |
spinrokkenevangelie uit de Belacchende Werelt laste Van de Venne althans een nummer in dat direct aan een latere editie van Den Sack der Konsten was ontleend en dat ook voorkomt in Den Nieuvven Okus BokusGa naar voetnoot1. | |
§2. In het spoor van Van de Venne: het boertig-komisch werk van Isaac Burchoorn | |
1. De Swarten Dvyvel en de VVitten EngelOngeveer gelijktijdig met het Tafereel van de Belacchende Werelt verscheen in 1635 Burchoorns Swarten DvyvelGa naar voetnoot2. Deze opmerkelijke bundel van achtenveertig pagina's presenteert zich in menig opzicht op dezelfde wijze als de Belacchende Werelt. Ook nu gaat het om de aaneenrijging van een reeks boertige en kluchtige tafereeltjes die stuk voor stuk negatieve didactische exempla vormen. Ze demonstreren b.v. - het wordt in de marge expliciet aangeduid - de 'Onversadelijcke Gelt-gierigheyt', de 'Al te begeerighe Eer-lust', de 'Over-vloedighe Hoof-aerdigheyt', de 'Vley-Tongighe Spraecksaemheyt' of de 'Leugen-achtighe Nijdigheyt'. In hun geheel kunnen ze onder de noemer van de 'bespottelijcke Grillen des VVerelts' die het gevolg zijn van 'de Gelt-gierigheyt (...) een Moeder van alle gebreken', worden gevatGa naar voetnoot3. Net zoals in de Belacchende Werelt wordt de moraal voortdurend geëxpliciteerd, niet alleen door de gecursiveerde teksten in het eigenlijke tekstcorpus maar ook door de glossen die in de marge overvloedig aanwezig zijn en die op dezelfde wijze als in de Belacchende Werelt worden gepresenteerd (inclusief de kaderranden en de functionele afwisseling van het gebruikte lettertype). Anders dan bij Van de Venne evenwel, bestaan de glossen grotendeels uit Latijnse citaten en spreukachtige notities die slechts zeer uitzonderlijk op rijm zijn gebracht. Het taalspel dat bij Van de Venne zo evident aanwezig was, blijft in de Swarten Dvyvel haast volkomen achterwege. Zelf had Van de Venne de ontwerptekening voor de illustratie op p.27 in deze bundel geleverd, terwijl ook de prent van de 'Sinnighe Slyper' uit het Sinne-mal opnieuw werd afgedrukt (p.11). De slijpersprent illustreert er de 'In-leydinge' die het overal gangbare principe 'Scheerje niet, soo hebje niet' aan de kaak steit en die het heeft over de talloze mensen die van de diensten van de slijper gebruik maken 'Om te scheeren, om te nijpen, // Om te vatten, om te grijpen, // Om te quetsen sonder bloen, // Om haer mooytjes voor te doen' (p.12). | |
[pagina 850]
| |
De prioriteit van Van de Vennes Belacchende Werelt t.o.v. de Swarten Dvyvel lijkt in het licht van het bovenstaande bijzonder aannemelijk, maar valt uiteindelijk niet te bewijzen. Vast staat wel dat de Belacchende Werelt al in 1634 reeds zo goed als klaar moet zijn geweest en dat een ontwerptekening voor één van de gravures zelfs op 1628 staat gedateerdGa naar voetnoot1. Bovendien heeft Burchoorn zich herhaaldelijk gemanifesteerd als poëtisch dilettant die graag van Van de Vennes oeuvre gebruik maakteGa naar voetnoot2. In zijn voorwoord tot het Bataviersche Mey-Spel noemt Burchoorn Van de Venne expliciet als één van de 'uyt-nemende, hoogh-muntende, bedenckelijcke, Ziel-treckende Poëtische Schrijvers' waardoor hij zich aan het dichten had gezetGa naar voetnoot3. En in het voorwoord tot de Spiegel der Staten citeert Burchoorn met veel instemming uit de Belacchende WereltGa naar voetnoot4. Van de kant van Van de Venne zijn blijken van waardering van die aard niet bekend. Zijn lofdicht voor Burchoorns Spiegel der Staten was onmiskenbaar op uitnodiging van Burchoorn geschreven en in het drempeldicht voor Burchoorns Nieuwe Werelt vol Gecken (1641) noemt hij de dichter (overigens zonder enige denigrerende intentie) niet een poëet maar een 'Lief-hebber van de lof-waerde Rijmkunst'Ga naar voetnoot5. In zijn 'Voor-reden' tot de Swarten Dvyvel had Burchoorn de publikatie van een vervolg op zijn bundel voor de zeer nabije toekomst aangekondigd: 'terwijle ick besigh zy met den VVitten Engel mede door den druck bekent te maken, om daer inne noch andere feylen bekent te maken'Ga naar voetnoot6. Het werk verschijnt datzelfde jaar nog onder de titel VVitten Engel, uyt-wijsende het Hoofsche Mom-Aensicht. Burchoorn heeft hierin 'in de plaetse van den Swarten Duyvel eenen Witten Engel voor-gestelt; mits dat (...) geen beter Naem en soude kunnen uyt-gekipt werden welcke soude passen voor de | |
[pagina 851]
| |
schijn-heylighe Pilaer-bijters, Kerckelijcke Eer-Dieven, ende andere Naevolghers van dien' (p.4). De bundel zelf voert opnieuw een aantal typen ten tonele die zich gedragen 'als of sy oprechte suyvere Dienaren Christi waren: haer selven ghemeenlijck ontrent de Predick-Stoel voeghende, ende ondertusschen zijn't ongeluckige Engelen des Duyvels' (p.4). Een enkele keer heeft Burchoorn een beeld rechtstreeks aan Van de Vennes oeuvre ontleend. Adriaens vreemde verhaal over de honden met de aaneengebonden staarten ligt aan de basis van Burchoorns vergelijking n.a.v. van enkele licht verleide en uiteindelijk bedrogen meisjes: Siet! doe saten dese Maegden
Met een treurigh onderscheydt Daer malkanders noodt en klaegden
Hoe sy waren om-geleydt:
Doe was't met haer als de Honden
Dieder t'saem gestrengelt zijn,
En de staert aen staert gebonden
Met een touw of kennip-lijn.Ga naar voetnoot1
Anders dan in de Swarten Dvyvel wordt de tekst van de VVitten Engel niet meer van moraliserende randnotities voorzien en ook het rijmschema verschiltGa naar voetnoot2. Tegelijk is het oorspronkelijke 4o-formaat 8o geworden. Een duidelijke reden voor deze wijziging - de mogelijkheid om glossen in de marge op te nemen valt nu ook weg - is niet meteen aanwijsbaar. Vast staat wel dat er in die jaren (en alleszins na de publikatie van de 4o-editie van de Swarten Dvyvel) door Burchoorn een nieuwe ongedateerde uitgave van de Swarten Dvyvel werd uitgebracht in-8o. Deze was wellicht bedoeld om samen met de VVitten Engel te worden aangeboden en ingebonden. De glossen in deze 8o-editie werden dan ook weggelatenGa naar voetnoot3. Burchoorns beide bundels kenden succes. In 1658 werd de Swarten Dvyvel (naar de 4o-editie uit 1635) samen met de VVitten Engel opnieuw in Den Haag bij Henricus Hondius uitgegeven. En zelf had Burchoorn reeds in 1641 een bewerking van beide werken gemaakt in zijn Nieuwe Werelt vol Gecken en de Nieuwe Werelt vol Schyn-wijsen. | |
2. De Nieuwe Werelt vol Gecken en de Nieuwe Werelt vol Schyn-wijsenIn 1641 verschijnt Burchoorns bewerking van de Swarten Dvyvel als de Nieuwe Werelt vol Gecken. Het hieraan toegevoegde tweede deel, de Nieuwe | |
[pagina 852]
| |
Werelt vol Schyn-wijsen (met overkoepelende paginering) is een bewerking van de VVitten EngelGa naar voetnoot1. De 'Redens Aen-leydingh Tot op-sicht over het eerste ende tvveede Deel deses Wercks' compileert de voorredes uit de oorspronkelijke bundels maar schuift daarnaast vooral het thema van de verkeerde wereld die door gekken en zotten wordt bevolkt, naar voren: 'De schijn moet voor het zijn gaen. De Wijsen stoot men met de voet/ ende de Gecken werden met lieffelijcke woorden gewellekomt. Wie verstant heeft/ die wil men achter de ploegh setten. Geleertheyts-oeffeningh en gelt niet. Redens-woon-plaets wert dakeloos. Trouwheyds-gedenck-tekens werden uytgewischt. De suyvere Liefde wert verduystert. De Hope wert bedrogen. 'tGeloof wert qualijck geherbergt. De sotte kuren die werden aen-genomen/ ende tot proef-stuckjens voor-gestelt'. Daarnaast worden in het voorwerk ook nieuwe elementen toegevoegd die de wereld en de gekheid ervan centraal stellen. Zo vindt men op fol.[(*)]vo de afbeelding van een globe waarbij naar Democritus en Heraclitus wordt verwezen, of op p.5-8 de opsomming - bij wijze van voorslag - van 'd'eygenschap der sevenderley Planeetsche Gecken'. De wijze van hekelen - het gaat om 'een kluchtigh vermaen/ of een soete verwijt-kunst' - sluit aan bij Burchoorns werkwijze in de Swarten Dvyvel en de VVitten EngelGa naar voetnoot3. Daarbij worden de meeste verspassages en glossen, zij het niet steeds in dezelfde volgorde, min of meer letterlijk overgenomenGa naar voetnoot4. Nieuw in de Nieuwe Werelt vol Gecken is wel dat de aanduidingen van het beschreven gebrek niet meer in de marge maar als tussentiteltje in het eigenlijke tekstcorpus worden opgenomen. De uitbreidingen van de verspassages hangen hier nauw mee samen. De diverse tafereeltjes worden bij wijze van exordium telkens van enkele inleidende verzen voorzien. De verschillende scènes zijn op die manier duidelijker van elkaar afgebakend en als kleine gehelen gepresenteerdGa naar voetnoot5. De glossen in de marge gaan slechts ten dele op de marginalia uit de Swarten Dvyvel terug. De overvloedige Latijnse citaten werden gevoelig gereduceerd, de Nederlandse glossen weggelaten of uitgebreid met nieuwe marginalia. In de Nieuwe Werelt vol Schyn-wijsen zijn de wijzigingen t.o.v. de VVitten Engel beduidend ingrijpender. Het totale aantal verzen wordt met ruim één vijfde gereduceerd. Daarnaast dienden de aanduidingen van het gepresenteerde gebrek en de | |
[pagina 853]
| |
gehanteerde glossen - ze ontbraken in de oorspronkelijke bundel - te vvorden geïnventeerd. Slechts bij uitzondering vindt men nog Latijnse glossen. Zelfs citaten uit het werk van klassieke auteurs of van de kerkvaders werden in het Nederlands weergegeven. | |
3. De Klucht-hoofdige Snorre-pijpenIn 1644 verschijnt Burchoorns tweedelige Klucht-hoofdige Snorre-pypen, Quacken, en Quinck-slagenGa naar voetnoot1. Het werk is opgedragen aan Huygens' literair secretaris en huispedagoog Henrick BrunoGa naar voetnoot2. Later verschijnt de bundel opnieuw (zonder plaats of jaar van uitgave), ditmaal opgedragen aan 'alle verstandige en wackere Poëten onses Tijdts'Ga naar voetnoot3. De tweede editie is interessanter dan de eerste, niet alleen omwille van de gewijzigde presentatie van het titelblad maar ook door de nieuwe adressaat: in plaats van het topicale eerbetoon aan Bruno is in Burchoorns voorwoord tot het eerste deel een uitvoeriger voorstelling van het toch wel vreemdsoortige dichtwerk aan de orde. Daarbij blijkt dan dat het werk een satirische en nauwelijks te begrijpen 'mengel-moes van 'sWerelds malligheyt' vertoont en dat het aanleunt bij het in oorsprong Franse en aan de fatrasie verwante genre van de 'Epîtres du Coq-à-l'Ane'Ga naar voetnoot4. De ondertitel van Burchoorns bundel luidde immers 'Springende van den Os op den Esel' en de voorrede tot de tweede editie stelde het boertige dichtwerk uitvoerig in het teken van dit spreekwoord: 'laet'et gheen wonder zijn dat ick uwe wetenschap besoetel met dit boertige, en van 't een op't ander loopende Vermaek (...) want de Reden seght my dat het Verstandt niet altijdts op eene plaets en dient; een weynich stilte, en wat veranderinghs, verlustight de sinnen: Het Spreek-woordt seght, Van't een op 't ander soo wertmen niet licht dol. Hierom dese twee Deelen'Ga naar voetnoot5. In de Nederlandse literatuur werd het genre o.m. beoefend door Lucas d'Heere, Roemer Visscher ('Van den Os op den Esel') en Van Santen ('Van t'een op t'aer', 1624)Ga naar voetnoot6. De kenmerken van de bundel (en ten dele ook van het genre) licht Burchoorn aan de hand van de titel toe: 'dese twee Deelen (...) geef ick den Naem van Klucht-hoofdige Snorre-pijpen, Quacken, en Quinck-slagen: Snorre-pijpen, om dats' een vreemt geluyt van sich geven; Quacken, om datter sommige wat ongelooffelijck schijnen; en Quinck- | |
[pagina 854]
| |
slagen, om datter eenige onder loopen die sich selfs hier en daer met een schijn van reden, weten plaets te maken; en niet-te-min, de woorden geven sulcx te kennen datse verthoonen een mengel-moes van 's Werelds malligheyt (...). Terwijl ick waerschijnelijck eenige Kluyf-bouten als op een Thooneel stel, so laet ick eenige haer Rolleken beginnen, maer niet uyt speelen (want des tijdts gelegentheyt sulcx niet toe-laet) en haer, ten deele, bekent gemaeckt hebbende, laet ick yder sijn Macker by de handt grijpen, en lustigh eens om springen datter oir af tuyt, en dan is't Wilder dan wilt, wie salder mijn temmen? &c. Men stelt het pijpje nae de bom; En of'er yemant wat schrijft of seydt, 'twert niet geâcht, de lossigheydt vindt plaets'Ga naar voetnoot1. In het voorwoord tot het tweede deel komt Burchoorn op deze voorstelling van zaken nog terug en hij stelt expliciet dat tal van 'bespottelijcke dingen voor den dagh' worden gebracht. Het dichtwerk verdedigt hij als 'een mengel-moes ghemaeckt van geckelijcke wetenschap en wijse sotheyt'Ga naar voetnoot2. De losse aaneenrijging van ongeloofwaardige, kluchtige en satirisch bedoelde interventies van verschillende boertige personages - de titelpagina heeft het in de tweede editie over 'Meester Jan de Scheer-voghel, Jutje Wabbergats, Gerrit Slock-op, Lijsjen Hael-in, Ioncker Snap-op, Fijtje Morssebels, Melis Foppe Quist-goet' en 'Femmetje Groms' - wordt op de titelpagina van de tweede uitgave verbeeld aan de hand van een gravure waar personages van allerlei rang en stand een rondedans op de muziek van een fluitspelende en trommelende nar uitvoeren. De koperplaat waarmee de afdruk werd gemaakt, had Burchoorn van Van de Venne gekregen: de plaat werd vroeger reeds gebruikt voor de laatste illustratie uit het Sinnemal ter uitbeelding van 'De lijst van het Tafereel, genaemt Sinne-Bommeken' (afb.9)Ga naar voetnoot3. De voorstelling werd er als volgt verklaard: 'So vvert hier nochtans door hobbollige uytbeeldinge, een vreemde lijst van Sinne-bommen aen-gewesen; al-vvaer, de voornaemste Sinne-speelders moeten op ghelijcke vvijse rondt gaen, na het pypen van jock-lust; devvelcke, door het reden-fleuyten, en middel-matigh gebom, een yder doet zijn gangen gaen, sonder aensien der persoonen; maer, vvilt dat alles verplaetst; om dat des vverelts omloopende veranderinge daer in bestaet'Ga naar voetnoot4. In zijn Klucht-hoofdige Snorre-pijpen heeft Burchoorn gepoogd de gravure zo goed mogelijk te integreren. Uit de toevoeging onderaan de gravure op het titelblad blijkt dat het stuk ondertekend werd 'by den Secretaris Bommetje-bom'. In het voorwoord alludeert Burchoorn bovendien op de rondedans en de muziek van de pijper op de gravure en verwijst daarnaast ook nog op de in het Sinne-mal functionele maar nu wat vreemdsoortige voorstelling van beide honden die met de staart waren vastgebonden: | |
[pagina 855]
| |
'En of'er yemant wat schrijft of seydt, 'twert niet geâcht, de lossigheydt vindt plaets, en gelijck by gelijck maeckt een koppeling, al sou men een hondestaert aen een achter-eynd' van een beest vast maken, even als dese Voor-Tijtel aenwijst'Ga naar voetnoot1. De techniek waarvan Burchoorn in zijn Klucht-hoofdige Snorre-pypen gebruik maakt en waarbij de satiricus van de hak op de tak springt en een bonte mengelmoes van onderwerpen ter sprake brengt, is binnen Burchoorns oeuvre niet nieuw. In de 'Voor-reden' tot zijn Swarten Dvyvel heeft de auteur het over de voorgestelde 'menighte van vreemde Quinck-slagen' en in de 'Aen-leydinge' tot de VVitten Engel verzoekt de dichter: 'Laet my dan door't nare duyster, // Wat van't een op't ander gaen'Ga naar voetnoot2. |
|