Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 835]
| |
§1. De spilfiguur Isaac BurchoornGa naar voetnoot1Wanneer Isaac Burchoorn (geb. ca. 1600) zich in 1631 vanuit Leiden als boekdrukker en uitgever in Den Haag kwam vestigen, nam hij er meteen actief deel aan het literaire leven. In 1632 verschijnt zijn Bataviersche Meyspel, een kort, politiek getint toneelstuk waarin Burchoorn - zoals in tal van zijn latere geschriften - een pacifistisch standpunt inneemt m.b.t. de aan gang zijnde vredesonderhandelingen met SpanjeGa naar voetnoot2. Het stuk werd opgevoerd door de nieuwe Haagse toneelkamer, de Jonge Batavieren. Opmerkelijk is de opdracht van de gedrukte versie 'Aen alle Ziel-begaefde Konstvoedende Poeten' die de auteur als zijn 'aengename Vrienden' aanspreekt. Het gaat om 'I. Cats, D. Heynsius, I. Vondelens, P. Hooft, S. Coster, C. Huygens, de Bruyn, I. Westerbaen, P. Nootman, A. vande Venne, Krul, I. Starter, G. Brederoo, A. Duyrkant, en Velden'Ga naar voetnoot3. In dit rijtje vindt men niet alleen de grote en obligate namen maar ook dichters die op lokaal vlak het literaire leven beheersten. Het werk van een aantal onder hen - Cats, Nootmans, Van de Venne en Duirkant - werd in die jaren door Burchoorn gepubliceerdGa naar voetnoot4. In 1632 had Burchoorn Cats' Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt gepubliceerd. In de jaren daarvoor waren belangrijke delen van Cats' oeuvre uitgegeven bij de gebroeders Van de Venne te Middelburg en ook na de dood van Jan Pietersz. was het Cats-fonds grotendeels onder de hoede van Adriaen van de Venne gebleven. Deze laatste ging telkens op zoek naar bekwame drukkers: de Van Waesberghes in Rotterdam en later Joost Ockers. met wie hij voor een korte tijd een compagnonschap aanging. Vanaf het einde van 1632 had Van de Venne Isaac Burchoorn als drukker onder de arm genomen en hij was het wellicht die Burchoorn voor de uitgave van de Spiegel met Cats in contact bracht. Burchoorns samenwerking | |
[pagina 836]
| |
met Cats was van korte duur. Al vlug vertrouwde de raadpensionaris de (her)uitgave en ten dele ook het samenstellen van zijn te publiceren oeuvre toe aan zijn secretaris en rechterhand Mathias Havius die vanaf 1633 de werken te Dordrecht liet drukkenGa naar voetnoot1. Toch schrok Burchoorn er niet voor terug om - zonder dat de raadpensionaris hiervan op de hoogte was - een tot Cats gericht amoureus gedicht en Cats' antwoord hierop te publiceren. Het werd de drukker niet in dank afgenomen en in een latere uitgave zag Burchoorn zich genoodzaakt zijn handelswijze te verantwoordenGa naar voetnoot2. Ook van Pieter Nootmans heeft Burchoorn in die jaren werk gepubliceerd. Nootmans was toen 'Factoor der Iongher Bataviersche Kamer' in Den Haag en het is wellicht via zijn activiteiten voor de Haagse toneelkamer dat Burchoorn met deze gereputeerde en produktieve toneelschrijver kennis had gemaaktGa naar voetnoot3. In 1633 stelde Burchoorn samen met Nootmans het pamflet Den oprechten Waeg-schaels-Evenaer op. Het reageerde tegen het 'verkeert Oordeel Van een voor-treffelijck Hollander' dat onlangs n.a.v. Puteanus' pacifistische en o.m. ook bij Burchoorn verschenen Belli et Pacis Statera (1633) was uitgebrachtGa naar voetnoot4. Een jaar later publiceerde Burchoorn Nootmans' prestigieuze liedboek, de Jeugdige Minne-spiegelGa naar voetnoot5. Na 1634 is er van enige samenwerking tussen Nootmans en Burchoorn niets meer bekendGa naar voetnoot6. Een ander auteur uit Burchoorns lijstje was de Amsterdamse kluchtschrijver en tragediedichter Andries Duirkant. Het ligt voor de hand dat Burchoorn door zijn contacten met Nootmans en met de Haagse toneelkamer in aanraking is gekomen met deze dichter. In 1634 publiceert hij diens Doodt-woelende hyënaGa naar voetnoot7. Naast Cats, Nootmans en Duirkant dienen aan het rijtje van dichters die én aan Burchoorn, én aan Van de Venne kunnen worden gerelateerd, nog J. de Worm en Johannes Orisandt te worden gevoegdGa naar voetnoot8. Van deze laatste auteur wordt in 1639 de bundel Democriti Belacchende Werelt door Burchoorn uitgegevenGa naar voetnoot9. | |
[pagina 837]
| |
§2. Pieter NootmansBij het begin van de jaren dertig stond Pieter Nootmans hoog aangeschreven als getalenteerd theaterman en factor van de Jonge Batavieren. De toneelschrijver woonde toen nog maar kort in de hofstad. Hij had te Amsterdam gedebuteerd met zijn 'Nebucadnesars spel' dat toonde hoe koning Nebukadnezar 'meenich menschens Ziel, ellendich bracht in sneven'Ga naar voetnoot1. Het stuk ging op 1 juli 1625 in première op de Amsterdamse Academie en werd dat jaar elf keren opgevoerdGa naar voetnoot2. Nog geen jaar later werd er ook de Borias voor het eerst vertoond. De première was op 5 april 1626, er volgden dat jaar nog acht opvoeringenGa naar voetnoot3. Het romaneske treurspel verbeeldde - zo stelde Nootmans' lofdichter Vander Heyden - 'De geyle Min en Liefd (...) Die uyt een Vrouwens oogh, veel swaerheyt heeft gheteeld'Ga naar voetnoot4. In 1627 verscheen van Nootmans het Spel Van den Bloedigen Slach van Pavyen, een opiniërend toneelstuk over de strijd tussen Karel V en de koning van Frankrijk. De 'treffelijcke Materie' is bedoeld - zo schrijft Nootmans aan de kunstschilder en lid van de Haarlemse rederijkerskamer Adriaen Brouwer - om 'de licht geloovigheyt van veele Princen' te bestraffen 'ende door voorsichticheyt de selve' te beterenGa naar voetnoot5. In de volgende jaren vinden we Nootmans in Den Haag terugGa naar voetnoot6. Op 27 maart 1629 woidt zijn treurspel Vlysses 'by de jonge [Haagse] Bataviers' | |
[pagina 838]
| |
vertoondGa naar voetnoot1. In september van dat jaar brengt dit gezelschap waarvan Nootmans de factor was, Nootmans' vertoningen ter gelegenheid van Frederik Hendriks verovering van 's Hertogenbosch. Deze verzen worden in druk uitgebracht en later nog herhaaldelijk gepubliceerdGa naar voetnoot2. Van belang voor ons verhaal is de Delftse editie waarin een uitgebreide laudatio van J. de Worm voorkomtGa naar voetnoot3. Een latere uitgave in eigen beheer draagt Nootmans op aan zijn Amsterdamse vriend en dichter uit de kringen van de Amsterdamse Eglentier, Evert PelsGa naar voetnoot4. Ook in de daaropvolgende jaren zet Nootmans zich in voor de Haagse toneelkamer. In 1635 wordt zijn Borias 'nu wederom vertoont op de Ionge Bataviersche Kamer van s'Graven-Haghe', het toneelstuk verschijnt dat jaar nog in drukGa naar voetnoot5. In Den Haag maakte Nootmans ook naam als auteur van een prestigieuze liedbundel, als schrijver van gelegenheidspoëzie en als gedreven pamflettist. In 1634 verscheen bij Burchoorn Nootmans' Jeugdige Minnespiegel, een verzorgd uitgegeven liedboek met niet alleen 'verscheyde aerdige, nieuwe ende lieffelijcke Liedekens' maar ook met 'Geestige, sin-rijcke Bruydlofs-Gesangen, Klinckers, ende andere Gedichten'Ga naar voetnoot6. De bundel wordt voorafgegaan door een portret van de auteur op drieëndertigjarige leeftijdGa naar voetnoot7. In het uitgebreide voorwerk vindt men gedichten van Burchoorn en Van de Venne, van de toneelschrijvers Adriaen vanden Bergh en Andries Duirkant en verder nog van C. Stribbe (die in 1635 een lofdicht op de Borias zou schrijven) en P. Tribolet. Aan deze laatste werd de bundel overigens als 'Nieu-Iaers-Geschenck' aangebodenGa naar voetnoot8. | |
[pagina 839]
| |
Als pamfletschrijver werd Nootmans reeds vermeld in verband met Den oprechten Waeg-Schaels-Evenaer (1633)Ga naar voetnoot1 en in 1636 liet hij herhaaldelijk zijn stem horen n.a.v. Frederik Hendriks veldtocht tegen de kardinaal-infant Ferdinand. In dat jaar verschijnt bij de Haagse drukker Breeckeveld de Uniti Belgii Hieroglyphicum, Oft Vereenicht-Neder-landts Zinne-beeld. De 68 verzen op deze rijmprent zijn van Nootmans, de gravure was door Van de Venne naar Nootmans' richtlijnen ontworpen. En nog in 1636 wordt Nootmans' Orangens-Leliens-Blijf-Faem: Ghebasuynt Teghen den lasterlijcke en Naemloose Logen-dichter Vanden Geus en Franschen-Haes-op gepubliceerd. Het was een antwoord op het paskwil Geus-Franschen Haes-op voor Loven uit 1635Ga naar voetnoot2. Beide geschriften van Nootmans werden in de Zuidelijke Nederlanden furieus onthaald en vliemend beantwoordGa naar voetnoot3. Met Van de Venne had Nootmans een goede verstandhouding. Adriaen had de toneelschrijver leren kennen via Burchoorns bemoeienissen met de Jonge Batavieren of mogelijk ook dank zij die andere toneelauteur en lofdichter, Andries DuirkantGa naar voetnoot4. Zelf had Van de Venne een lofdicht gemaakt voor Nootmans' Minne-Spiegel en er op zijn beurt één ontvangen voor zijn Wys-malGa naar voetnoot5. Nootmans' lofdicht - meer dan 100 verzen lang - is beslist meer dan een oppervlakkig en vrijblijvend gelegenheidsvers. De auteur heeft Van de Vennes bundel grondig doorgemaakt. Nadat hij de dichter had geplaatst in het internationale koor van belangrijke auteurs, prees Nootmans het boek als een weergave van het schouwtoneel der wereld, een bekende, aan de antieken ontleende metafoorGa naar voetnoot6. Hierop volgt dan een uitvoerige en vrij gedetailleerde narratio van het verhaalGa naar voetnoot7. Van de Venne en Nootmans hielden ook in cie daaropvolgende jaren contact. We hebben er reeds op gewezen dat Nootmans in 1636 nog een beroep zou doen op Van de Venne om zijn ontwerp voor een politieke rijmprent in beeld te brengenGa naar voetnoot8. | |
[pagina 840]
| |
§3. Andries DuirkantIn zijn rijtje van uitmuntende dichters had Burchoorn in 1632 de toneeldichter Andries Duirkant opgenomen. Deze had in 1629 in Van de Vennes anoniem verschenen pamflet Practiicke van den Spaenschen Aes-sack gezorgd voor de 'Treur-Versen op het droevich ongheluck des Coninckl: M: van Bohemen' en wellicht ook voor de daaraan voorafgaande 'Aerdige Rijm-Vyeren'Ga naar voetnoot1. Duirkant was toen reeds bekend als toneelschrijver en behoorde - als dichter voor de Brabantse kamer in Amsterdam - tot de kennissenkring van Pieter NootmansGa naar voetnoot2. In 1628 wordt zijn 'Bly-eyndigh Spel' Sistiliaen op de Brabantse Kamer vertoondGa naar voetnoot3 en in dat jaar verschijnt ook zijn komisch toneelstuk Grietjes Keur. In de daaropvolgende jaren treedt Duirkant als toneelauteur herhaaldelijk op de voorgrond. Op 4 januari 1632 wordt zijn Klucht van licht-hartighe Ioosje op de Amsterdamse Academie gespeeldGa naar voetnoot4 en na enkele maanden gaat er ook zijn 'Droef-eyndigh-Spel' Violense in premièreGa naar voetnoot5. Beide toneelstukken verschenen meteen in druk. In het begin van de jaren dertig komt Duirkant in contact met de Haagse dichtersbent. Hij wordt vermeld in Burchoorns Bataviersche Mey-spel (1632) en schrijft lofdichten voor Van de Vennes Sinne-Vonck en Wys-mal en voor Nootmans' Jeugdige Minne-Spiegel (1634)Ga naar voetnoot6. In 1634 verschijnt tevens zijn Doodt-woelende Hyena bij BurchoornGa naar voetnoot7. Enkele jaren later (in 1639) vervaardigt hij - evenals Van de Venne - een lofdicht voor J. Orisandts, bij Burchoorn gepubliceerde Democriti Belacchende Werelt. Ook voor Orisandts vervolg hierop, de Heraclitvs, Beschreyende de Weereldt uit 1643 zou hij nog een lofdicht schrijven. Dit tweede deel werd niet meer bij Isaac Burchoorn maar bij Symon de Putter in Den Haag uitgegevenGa naar voetnoot8. Duirkants Doodt-vvoelende Hyena is in meer dan één opzicht belangwekkend. De bundel bevat een aantal doodsmeditaties die erop gericht zijn om 'te leeren bedencken dat wy sterven moeten'Ga naar voetnoot9. Ze worden in drie gelijk | |
[pagina 841]
| |
opgebouwde delen gepresenteerd: 'Doodt-Schrick', 'Doodt-Troost' en 'Doodt-Trots'Ga naar voetnoot1. Elke afdeling bestaat uit een lied dat door een uitvoerig berijmd exempel, ontleend aan de bijbel, wordt gevolgd. De liederen worden in de marge voortdurend toegelicht met glossen gehaald uit antieke en middeleeuwse auteurs, de kerkvaders en vooral de bijbel. Het gaat hier kennelijk ook om instructieve leestekstenGa naar voetnoot2. Tenslotte moet hier - in het licht van Van de Vennes contacten met Duirkant - nog worden herinnerd aan Duirkants medewerking aan het Hollands Nachtegaeltien. Het liedboekje in 12o-oblong werd in 1633 te Amsterdam bij J.P. Wachter uitgegeven. Vooral het tweede deel van de bundel (het 'Hollands en Seeus nachtegaels samen gesang') is hier van belang omdat het een aantal 'Liedekens ende ghedichten' bevat die 'Voor desen inde Zeeuwsche Nachtegael [waren] uytgegeven'Ga naar voetnoot3. Het ontstaan van de bundel werd door Wachter nader toegelicht. Na het succes van zijn vorige liedboekje, waartoe tal van Hollandse dichters hadden bijgedragen, overwoog de uitgever om een nieuwe druk uit te brengen. Net op dat ogenblik werd hij aangesproken door 'eenighe lief-hebbers' die 'dickmaels wenschten dat de Liedekens (ende eenighe voornaemste ghedichten op dese matery passende) voor desen in de Zeeuwsche Nachtegael uytgegeven, mede mochten in't kleyn ghedruckt worden'. De drukker had wel oren naar dit voorstel - de Zeeusche Nachtegael lag toen goed in de marktGa naar voetnoot4 - en heeft het 'goet ghevonden deselve achter onse Hollandtsche Nachtegaeltjen te voegen, ende de Nieuwe Liedekens, met de Zeeuwsche (...) door een te mengen'Ga naar voetnoot5. Wie deze enthousiaste 'lief-hebbers' die Wachter onder de arm hebben genomen, waren, kan slechts bij wijze van hypothese worden uitgemaakt. Onder de Hollandse auteurs van wie liederen in Wachters bundel werden opgenomen, vindt men een opmerkelijk groot aantal dichters die met de Amsterdamse Academie of met de Oude Amsterdamse Kamer in verband kunnen worden gebracht: Van Velden, Colevelt, A.P. Craen, J. Robbertsz., Van Arp, Herckmans, Struys en Rodenburch, naast Duirkant, A. vanden Bergh, E. Pels en H. de KeyserGa naar voetnoot6. De laatste drie dichters waren de Hage- | |
[pagina 842]
| |
naar Nootmans en Andries Duirkant niet ongenegen. Vanden Bergh en De Keyser hadden lofdichten geschreven voor Nootmans' Jeugdige Minne-spiegelGa naar voetnoot1 en Nootmans had zijn Verthooningh-Spel aan Pels opgedragen. Zelf had Pels hem vroeger al met een eerdicht bedacht. En zowel Pels als Duirkant hadden lofdichten geschreven voor W.D. Hoofts Cluchtigh-spel van Andrea de PiereGa naar voetnoot2. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat de 'lief-hebbers' waarover Wachter het heeft, precies in deze kringen moeten worden gezocht en dat wellicht Duirkant - vanwege zijn contacten met Van de Venne en mogelijk op diens aandringen - met de steun van zijn companen de opname van de Zeeuwse liederen heeft bepleit. | |
§4. Johannes OrisandtNauwelijks enkele jaren na de publikatie van Van de Vennes Belacchende Werelt verscheen in Den Haag de satire Democriti Belacchende Werelt van Johannes Orisandt (1639)Ga naar voetnoot3. Niet alleen omwille van de sterk gelijkende titel dient het werk aan Van de Venne en zijn companen te worden gelieerd. De nieuwe Belacchende Werelt kwam uit bij Burchoorn en in het voorwerk vindt men lofdichten van Burchoorn, Duirkant én Van de VenneGa naar voetnoot4. En er is meer: in het voorwoord verantwoordt Orisandt uitvoerig waarom hij in de titel de woorden 'Belacchende VVerelt' en niet 'Belacchelijcke Werelt' heeft gehanteerdGa naar voetnoot5. Kennelijk was Van de Vennes vreemdsoortige gebruik van het gerundivum niet onopgemerkt voorbijgegaan en kon het niet zonder verdere toelichting worden gehanteerd. De bundel zelf bevatte geen verdere reminiscenties aan Van de Vennes Belacchende Werelt. Het was de 'Arithmeticus', 'Boeck-houder' en 'Musicijn' Orisandt er in zijn | |
[pagina 843]
| |
streng moralistisch betoog over de hoogmoed vooral om te doen om zonder humor het 'edele sout van de ware nederigheydt te leggen op de seerige huyt van Hoovaerdye en Opgeblasenheyt' die bij zovele 'Wereltlingen' terug te vinden isGa naar voetnoot1. De bundel had succes. In 1643 werd bij de Leidse drukker Willem Christiaens vander Boxe een vervolg gedrukt onder de titel Heraclitvs, Beschreyende de Weereldt en bij de Haagse boekverkoper Symon de Putter te koop aangeboder. De bundel zelf is een hekeling van de 'ghebreecken der Gierigaerts, ende Woeckenaers deses tijdts'Ga naar voetnoot2. In datzelfde jaar verscheen bij dezelfde drukker en boekverkoper een heruitgave van Orisandts Belacchende Werelt, die met een nieuwe titelpagina als tweede deel aan de Heraclitvs werd toegevoegdGa naar voetnoot3. Het in 1639 gemaakte en uitvoerig toegelichte onderscheid tussen 'Belacchende' en 'Belacchelijcke' werd op het titelblad weggewerkt. In plaats van 'Democriti Belacchende Werelt' heet de bundel nu 'Democritvs, Belagchende de Weereldt'. De lofdichten van Burchoorn, Van de Venne en Duirkant worden in deze heruitgave opnieuw afgedrukt. Duirkant voegde zelfs een nieuw lofdicht toe aan Orisandts HeraclitvsGa naar voetnoot4. Later heeft Orisandt zich in Den Haag vooral als pamfletschrijver op de voorgrond gewerkt. | |
§5. J. de Worm en P. TriboletAan zijn contacten met Nootmans dankt Van de Venne wellicht ook het lofdicht dat Pieter Tribolet schreef voor het Wys-mal. Rond die tijd had Nootmans zijn Jeugdige Minne-Spiegel opgedragen aan zijn 'Eer-waerde Vriendt' Tribolet - toen bode van de Staten van Hollandt - met de woordenGa naar voetnoot5: '[ik heb] niet konnen nae-laten desen mijne Minne-Spiegel U.E. in-geboren Beleeftheydt, Eer-biedelijck, voor een Nieu-Iaer-Geschenck, op te dragen: versoeckende, dat deselve een kleyne bescherm-plaetse, voor alle licht-belellende Bet-weters, achter U.E. met goet-dadigheyds-sterck-op-geboude-Borstweeringh bekomen magh' (gedateerd: 25 januari 1634)Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 844]
| |
Zelf had Tribolet voor Nootmans' bundel een 'Eer-dicht Tot loff van den vermaerden Rijmer P. Nootmans' geschreven. Het vers was ondertekend met zijn naam en de zinsspreuk "'kWroet nae't End"'Ga naar voetnoot1. Andere lofdichten zijn van Tribolet niet bekend gebleven. J. de Worm was evenmin een produktief dichter. Als auteur had. hij contact met Nootmans, Burchoorn en Van de Venne. In 1629 schreef hij voor Nootmans' Verthoningen een 'Eer-dicht' waaruit zijn vertrouwdheid met het werk van de vermaarde toneelschrijver blijktGa naar voetnoot2. De bescheidenheidstopos waarmee het gedicht afsluit ('daer zijnder en ick weter, // Die defter zijn in Rijm (als ick)'), werd door deze poeta minor wellicht terecht in de mond genomen. Later, in 1637, laat hij zich in een 'Plicht-schuldigh Eer-Dicht' voor Burchoorns Spiegel der Staten in gelijkaardige bewoordingen uit: 'als leerlings-Kindt' weet hij slechts 'ongesoute reden' voort te brengen en hij hoopt dat de lezer aan zijn 'feyl' en 'swackheyt' zal voorbijgaanGa naar voetnoot3. Het lofdicht werd onmiskenbaar op Burchoorns verzoek geschrevenGa naar voetnoot4 maar is vooral opmerkelijk omdat het een laudatio (in een lofdicht voor een bundel van Burchoorn!) op Van de Vennes dichterschap inhoudt: Ghy drijft my met gewelt, en wilt my stellen schrap.
Met vande Vennes spits, die staegh met Famaas stap
Vlugh-rijck ten Hemel stijgt door sijn roem-rijcke streken,
En boert'ge Redens-konst. Het groen-gevlochte Teken
Bekranst het eerlijck Hooft van dees beroemd' Poëet,
Seer çierlijck af-gemaelt op 'tschoon snee-witte Kleedt.
|
|