Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 804]
| |||||
Hoofdstuk 6
| |||||
[pagina 805]
| |||||
duidelijk aan deze traditie. In plaats van korte teksten die het betoog structureren, of citaten uit en verwijzingen naar vindplaatsen in het werk van klassieke auteurs, kerkvaders of gezaghebbende contemporaine schrijvers (waardoor de glossen een specifieke functie binnen de argumentatio vervullen) vinden we in Van de Vennes marginalia vooral al dan niet bekende spreekwoorden, spreuken of sententie-achtige uitdrukkingen die vaak door de dichter op rijm werden gebracht. Ze lichten de gedragingen en woorden of één enkel woord van de personages uit het kermisverhaal toe of weten deze te veralgemenen, te nuanceren, te ontkennen, te bevestigen, te ironiseren of zelfs een volkomen andere draagkracht te geven. Op deze wijze presenteren de glossen een vreemde, vaak verrassende mengeling van humor, vermaak, hekeling en moralisatie: een soort tweede lectuur van de Belacchende Werelt. De strekking herinnert daarbij aan Visschers sterk humoristische, ironische en op satire en belering gerichte prozabijschriften (die door de auteur 'glosekens' en 'glosen' worden genoemd) uit de Sinnepoppen (Amsterdam 1614), een bundel die Van de Venne beslist heeft gekendGa naar voetnoot1. Het is niet de eerste keer dat Van de Venne op een dergelijke manier van glossen gebruik heeft gemaakt. Daarbij hoeft men dan zeker niet in de eerste plaats te verwijzen naar de eerder traditionele randnotities uit de 'Zeeusche Mey-clacht' (zij lichten sommige - vaak mythologische - begrippen toe of vullen het eigenlijke betoog aan met meer kunsttheoretische toelichtingen) maar vooral naar de schaarse glossen uit het 'Minne-mall'. Deze bestaan - zoals werd aangegevenGa naar voetnoot2 - voor het merendeel uit bijzonder ironische, moraliserend-satirische kanttekeningen. I.t.t. de glossen in de Belacchende Werelt zijn zij evenwel maar zelden op taalspel gericht. Sterk verwant aan de margeteksten uit 1635 zijn ook de spreukbanden op Van de Vennes grisailles: zij vervullen een functie die in vele opzichten vergelijkbaar is met deze van de randnotities in de Belacchende WereltGa naar voetnoot3. De teksten van een aantal banderollen vindt men trouwens ook als glossen in de bundel terugGa naar voetnoot4. Het overgrote deel van de randnotities in de Belacchende Werelt worden, zo blijkt uit het titelblad, onder de noemer van 'by-gevoegde Raedsel- | |||||
[pagina 806]
| |||||
Spreucken' gevat. Daarnaast vindt men in de marge enkele teksten die veeleer traditioneel aandoen: nu eens wordt naar een brontekst verwezenGa naar voetnoot1, dan weer wordt een naam, een begrip, een vergelijking of een bewering kort toegelichtGa naar voetnoot2; in enkele andere gevallen komen de auteursintenties bij de in de kermistekst opgenomen lijsten met boeventaalwoorden of bij de inventaris van bedelaarsberoepen aan bodGa naar voetnoot3. Op de functie van dergelijke glossen, die overigens gering in aantal zijn, werd elders uitvoerig ingegaanGa naar voetnoot4. In dit hoofdstuk zullen wij ons beperken tot die randnotities die onmiskenbaar als 'Raedsel-Spreucken' kunnen worden geduid. Bij het beschrijven van deze marginalia dient men niet alleen uit te gaan van typografische aspecten (teksten met rijmwoorden of binnenrijm worden in romein gezet en in de marge gecentreerd afgedrukt; korte, spreukmatige prozanotities daarentegen worden niet in het midden geplaatst en in fractuur weergegevenGa naar voetnoot5), maar ook van andere facetten zoals de bekendheid, de literaire aspecten (cf. de gebruikte colores rhetorici) of de wijze waarop een randnotitie bij de eigenlijke tekst aansluit, terwijl men daarnaast ook en vooral aandacht moet hebben voor de diverse functies van de 'by-gevoegde Raedsel-Spreucken'. Uiteraard kan binnen dit bestek en bij de huidige stand van het onderzoek m.b.t. tot het zestiende- en zeventiende-eeuwse spreekwoord onmogelijk een grondige behandeling van al deze aspecten worden gegeven. Zo valt het nog moeilijk om voor elke glosse te achterhalen of het gaat om een citaat, om een variante op een bekende spreuk of spreekwoord (Erasmus heeft het over een 'celebre dictum' gekenmerkt door een 'usurpatio vulgaris'Ga naar voetnoot6), of om een randnotitie naar Van de Vennes eigen vinding. Daartoe ontbreken immers de nodige voorstudies m.b.t. de orale spreekwoordtraditie uit die tijd terwijl ook de spreekwoordencompendia nauwelijks aan de hand van indices zijn ontsloten. Bovendien lijkt elk onderzoek naar de glossen in dit opzicht uiteindelijk gedoemd tot mislukken. De individueel gekende spreekwoordenschat van de lezer én de auteur valt immers niet meer te achterhalen. Het lijkt dan ook zinvoller om zich hier te beperken tot enkele globale en later te verfijnen uitspraken. | |||||
[pagina 807]
| |||||
Toch werden, m.n. in het tekstverklarend gedeelteGa naar voetnoot1, reeds enkele aanzetten tot een grondiger studie van Van de Vennes glossen gegeven. Zo werd met het oog op de betekenis van het spreekwoord getracht om, waar nodig, telkens aan te geven hoe het in margine op de eigenlijke tekst kan worden betrokkenGa naar voetnoot2. Het is immers sinds lang bekend dat het spreekwoord zijn betekenis in belangrijke mate ontleent aan de situatie waarop het betrekking heeft. Erasmus citeert hierbij de gangbare definitie van het spreekwoord als een 'proverbium' 'accommodatum rebus temporibusque'Ga naar voetnoot3, terwijl ook De Brune de schijnbaar tegengestelde waarheden die door verschillende spreekwoorden worden uitgedrukt, precies aan de hand van dit kenmerk verklaarde. Zo hoopt deze laatste auteur dat de lezer van zijn spreekwoordenverzameling het 'niet vremd en vinde, indien hy [de lezer] zomtijds heel contrarie, en teghenstrijdighe spreucken hier bevindet (...) want zulcke spreucken konnen elck op haren tijd, en op verscheyden persoonen ghepast werden. (...) Beyde zijnde van even groot, en goed ghebruyck, als maer de omstandigheyd onderscheyden werd'Ga naar voetnoot4 Daarnaast hebben we gepoogd ook de inhoud van de glossen op hun bekendheid te toetsen voor zover het schriftelijk overgeleverde zestiende- en zeventiende-eeuwse spreekwoordenmateriaal reeds werd ontslotenGa naar voetnoot5. Uiteraard mag aan een dergelijk grofmazig onderzoek slechts een geringe absolute waarde worden gehecht m.b.t. de bekendheid van elke glosse afzonderlijk. Wel kan men zich op deze manier een beeld vormen van de bijzondere inventiviteit waarmee de dichter bestaande spreuken en spreekwoorden varieert en op rijm brengt of waarmee hij algemene waarheden in de vorm van een spreuk meteen ook als spreekwoord of spreuk laat functioneren: zelf heeft Van de Venne het daarbij over de 'Schat-woorden' die hij 'spreuckelijcken' heeft voortgebracht 'uyt de swanghere Herssen'Ga naar voetnoot6. In dit hoofdstuk zal de aandacht vooral uitgaan naar de functionele aspecten van de 'Raedsel-Spreucken'Ga naar voetnoot7. Daartoe wordt in de eerste plaats het | |||||
[pagina 808]
| |||||
zestiende- en zeventiende-eeuwse discours over het spreekwoord gereconstrueerd (§1)Ga naar voetnoot1 en aangevuld met Van de Vennes eigen uitlatingen hierover zoals die sporadisch in zijn literaire werk en meer bepaald in de Belacchende Werelt zijn terug te vinden (§2 en §3.1). Deze gegevens vormen dan de grondslag om de diverse functies van de 'by-gevoegde Raedsel-Spreucken' te achterhalen (§3.2). | |||||
§1. Het zestiende- en zeventiende-eeuwse discours over het spreekwoordIn 1500 publiceerde Erasmus te Parijs zijn Collectanea Adagiorum, een omvangrijke compilatie van bijna duizend toegelichte spreekwoorden ontleend aan de klassieke Griekse en Latijnse auteurs, aan de bijbel en aan de kerkvaders. Vanaf 1508 werd de bundel, nu onder de titel Adagiorum Chiliades, verder uitgebreid tot een indrukwekkende verzameling die uiteindelijk meer dan vierduizend van commentaar voorziene lemmata omvatte en die heel wat materiaal voor de talloze latere spreekwoordencompendia zou leverenGa naar voetnoot2. De Adagiorum Chiliades waren ook in een ander opzicht bijzonder invloedrijk. Aan de eigenlijke spreekwoordenverzameling gaat een uitgebreide reeks inleidende beschouwingen vooraf waarin Erasmus uitlatingen van klassieke schrijvers over het spreekwoord bijeenbrengt en aanvult met zijn eigen inzichtenGa naar voetnoot3. Precies deze beschouwingen hebben de inhoud van het zestiende- en zeventiende-eeuwse discours over het spreekwoord in hoge mate bepaald. Zegerus b.v. leidt zijn Proverbia Teutonica (Antwerpen 1551) in met een omvangrijk voorwoord dat duidelijk de inzichten van de Rotterdammer heeft verwerkt en waarin bovendien twee capita uit de Adagiorum Chiliades integraal zijn opgenomenGa naar voetnoot4. Ook Jacob Cats' 'Voor-reden' tot zijn emblematische spreekwoordenbundel, de Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt, is op verschillende punten aan Erasmus schatplichtig, al legt de raadpensionaris duidelijk andere accenten dan zijn beroemde voorgangerGa naar voetnoot5. | |||||
[pagina 809]
| |||||
Op Cats' voorrede ga ik nu uitvoerig in niet alleen omdat de bundel reeds herhaaldelijk aan Van de Vennes Belacchende Werelt kon worden gelieerd, maar vooral omdat het voorwoord de meest gangbare topics over het spreekwoord ter sprake brengt. Bovendien is de rede illustratief voor de wijze waarop in het discours over het spreekwoord gaandeweg - en anders dan bij Erasmus - de didactische aspecten steeds meer centraal worden gesteld: het spreekwoord als didactisch instrument bij uitstek zal dan ook in allerhande moralistische genres een belangrijke plaats gaan bekleden. Typerend voor deze ontwikkeling is het feit dat Cats (en hierin staat hij zeker niet alleen) zich in zijn voorrede nauwelijks heeft bekommerd om een duidelijke definitie van het spreekwoord. Nochtans waren er genoeg omschrijvingen voorhanden. Erasmus had talrijke klassieke auteurs hierover aangehaald (en bekritiseerd) en vervolgens het adagium als een 'celebre dictum scita quapiam novitate insigne' gedefinieerdGa naar voetnoot1. Erasmus' ruime formulering bleek in de praktijk niet te voldoen en kon het spreekwoord nauwelijks van de andere, sterk verwante gnomische vormen (zoals de sententiae, de apophthegmata, de skommata, de ainoi of het aenigma) onderscheidenGa naar voetnoot2. Zegerus wijst in de 'Praefatio' tot zijn Proverbia dan ook op de nood aan een nauwkeuriger omschrijving: 'Nam si tam latè proverbij significantiam extenderemus, quam facit Paroemiographicus Chiliacus Erasmus, nullus erat futurus Adagiorum neque numerus neque finis'Ga naar voetnoot3. In de zestiende- en zeventiende-eeuwse praktijk blijkt men zich om een duidelijke onderscheiding tussen de diverse genres weinig te hebben bekommerd. In de Thesaurus Theutonicae linguae (Antwerpen 1573) wordt onder 'Spreuck/ oft spreeckwoordt' niet alleen het adagium of proverbium maar ook de sententia en het dictum begrepen terwijl in Cats' Spiegel de opgenomen gnomische vormen alle onder de algemene benaming van 'Spreeckwoorden en by-spreucken' vallenGa naar voetnoot4. Het zestiende- en zeventiende-eeuwse betoog over het spreekwoord zoals dit voorkomt in compendia in de nationale taal, heeft kennelijk minder oog gehad voor een duidelijke afbakening van het genre maar veeleer, zoals later zal blijken, voor het toekennen van eigenschappen als bondigheid, vernuftspel, 'sinrijckheyd', wijsheid, waarheid en belering. Een aantal van deze karakteristieken vindt men terug in Cats' voorrede die de 'vijf bysondere nuttigheden, ende even soo veel vermaecklijckheden' van het spreekwoord aanwijstGa naar voetnoot5. M.b.t. de utilitas geeft de raadpensionaris eerst en vooral de etische en didactische waarde van het genre aan: als | |||||
[pagina 810]
| |||||
'ghewisse leermeesters van den loop des levens' weten spreekwoorden aan te geven 'hoe in nieuwe ghevallen yder sich heeft te dragen'Ga naar voetnoot1. Cats neemt hiermee een vertrouwd standpunt in: Erasmus beschouwde het spreekwoord als een 'sermo ad vitae rationem conducibilis'Ga naar voetnoot2 en de klassieke etymologie van het woord 'adagium' bracht de term graag in verband met 'ad agendum apta'Ga naar voetnoot3. Ook in Nederlandse spreekwoordencompilaties wordt herhaaldelijk en met nadruk op het stichtelijke karakter van het genre gewezen. J. David heeft het in zijn 'Veur-reden' tot zijn Lot van vviisheyd (1606) over de 'goeder ghestichticheydt' van het spreekwoord en De Brune stelt in zijn Nieuwe wyn in oude le'er-zacken (Middelburg 1636) dat spreuken 'of goede manieren leeren, of quade ont-leeren, en doen verfoeyen'Ga naar voetnoot4. Een ander argument uit Cats' voorrede sluit nauw bij het voorgaande aan: een spreekwoord weet 'in een kort begrijp van woorden, een goeden wegh [te] banen'Ga naar voetnoot5. De brevitas staat hier onmiskenbaar ten dienste van de didactische werking van het spreekwoordGa naar voetnoot6. Dit aspect wordt in de latere Nederlandse vertaling van Zincgrefs Duytsche Apophthegmata (Amsterdam 1669) eveneens naar voren gehaald: de 'kort bondige spreucken' worden er geprezen omdat 'der menschen deughden en laster, ja sijn sin en gemoedt, dickmael meer werdt geraeckt, met weynigh woorden (...) als veele om spraeck, en een lange, lauwe en flauwe hoop wo[o]rden'Ga naar voetnoot7. De hoge morele en etische status ontleent het spreekwoord, aldus Cats, aan zijn oorsprong én aan de dagelijkse ondervinding: spreuken zijn de 'overgebleven voncken van de hoog-dravende wijsheyt der voor-vaderen van d'eerste werelt' die door de ervaring (de 'oude ondervindinge') op hun deugdelijkheid werden onderzochtGa naar voetnoot8. Ook bij De Brune heet het dat spreu- | |||||
[pagina 811]
| |||||
ken de mensen 'onder-wijzen vande dingen die onze Voor-ouders hebben ondervonden, ende die ons als goede raeds-luyden, in vele ghelegentheyden onder-richten'Ga naar voetnoot1. Daarnaast verklaart Cats de didactische waarde van het spreekwoord vanuit zijn principiële meerduidigheid. Deze leidt immers 'tot op-weckinghe van dieper bedenckinge, als wel voor eerst daer in scheen te schuylen'Ga naar voetnoot2. Verder in de bundel komt de dichter hier nog op terug: 'een Sin-spreucke ofte spreeck-vvoort' blijkt dan 'een manier van seggen [te zijn] die den leser ofte hoorder, door redenen oneygentlicken gesproken, in leydt tot een saecke die eygentlick moet verstaen werden'Ga naar voetnoot3. Ook andere auteurs hadden de meerduidigheid van het spreekwoord erkend. H.L. Spiegel stelt in zijn Rederijck-kunst dat een 'Bysprueck iet anders meent als slecht der woorden zin'Ga naar voetnoot4 (vgl. ook met Erasmus' op Diomedes geïnspireerde toelichting: 'Paroemia est proverbii vulgaris usurpatio, rebus temporibusque accommodata, cum aliud significatur quam dicitur'Ga naar voetnoot5). De gronden waarop Cats zijn overige argumenten m.b.t. de utilitas van het spreekwoord baseert, zijn veeleer encyclopedisch van aard: spreekwoorden zijn 'dienstigh (...) om oude, ende selfs oock uyt-heemsche schrijvers grondelick te verstaen' (vgl. met Erasmus' kapitteltje hieroverGa naar voetnoot6) en weten de 'rechte eygenschappen ende ingheboren aert van de natien ende volcken (uyt de welcke de selve haren oorspronck trecken) sonderlinge wel' aan te gevenGa naar voetnoot7. In compendia van spreekwoorden in de landstaal (vgl. echter ook Gillis' Sambucus-vertaling) werden het taalspecifieke karakter van het spreekwoord en zijn gebondenheid aan land en volk (waarop Cats' laatste argument steunde) graag aangegrepen om de rijkdom van de diverse talen te demonstrerenGa naar voetnoot8. F. Goedthals stelt b.v. i.v.m. zijn Les Proverbes anciens, Flamengs et François (1568) dat 'elcke tale (...) huere gracie ende sonderlicke beuallicheyt van wtsegghen' heeft, terwijl J. David in zijn Lot van vviisheyd | |||||
[pagina 812]
| |||||
voorhoudt 'dat onse Neder-landtsche tale, rijck ende ouer-vloedigh is, van verscheyden spreucken ende figuerlijcke redenen'Ga naar voetnoot1. Vanuit een zelfde opvatting meent De Brune 'dat wy geene natien ter wereld hare spreucken zouden hebben te benijden' en wil hij met zijn spreekwoordenverzameling het 'gheluck van onze Neder-landsche Taele' demonstrerenGa naar voetnoot2. Even systematisch als hij de vijf utilitaire aspecten van het spreekwoord heeft belicht, zet Cats in zijn voorrede vervolgens 'de vermaeckelickheyt vande by-spreucken ende spreeck-woorden' uiteen: 'vermaak' blijkt daarbij dan in eerste instantie als een appreciatie van het genre vanuit retorisch standpunt te moeten worden begrepen. Tot de vijf 'vermaecklijck-heden' rekent de dichter, in navolging van ErasmusGa naar voetnoot3, het gebruik van spreekwoorden om een rede op te smukken (cf. de ornatus): spreuken kunnen een 'reden verçieren als ghesaeyde peerlen'Ga naar voetnoot4. Tevens zijn spreuken 'gansch bevalligh' 'om hare kortheydts wille': de brevitas van het spreekwoord wordt hier als een retorische kwaliteit geduidGa naar voetnoot5. Bovendien zorgt het verhullende karakter van een spreuk (een 'verbloemde omreden') ervoor dat 'de bijtende waerheyt (die in haer eygen gestalte by 'tmeerendeel der menschen veeltijts niet ten besten wort opgenomen)', uiteindelijk toch 'tot in het binnenste der gemoederen' doordringtGa naar voetnoot6. Cats' vierde argument heeft te maken met het gemak waarmee spreuken kunnen worden gewijzigd en aangepast aan verschillende situaties: | |||||
[pagina 813]
| |||||
'Datse geheel buygsaem ende reckelick zijnde tot veelderley saken, oock verscheyde van aert wesende, met groot vemoegen van hoorders ende lesers, gevoegelick konnen werden verdraeyt, en tot andere ghelegentheden van saken merckelicken konnen werden uytghebreyt'Ga naar voetnoot1. In de marge staaft de dichter deze uitlating met: 'Les Proverbes signifient, ce que le lecteur voudra'. Verder in de bundel herhaalt Cats deze gedachtengang n.a.v. het spreekwoord 'VVer mit katzen jagt der fahet gern mauss': 'Dit sprseck-vvoort soude oock tot meer andere gheleghentheden ghebruyckt konnen vverden, vvant (gelijck t'anderen tijden meer is geseyt) de spreeck-vvoorden betekenen dat de leser vvilt'Ga naar voetnoot2. Ook Erasmus betoogde dat een spreekwoord 'ad complureis sensus' kan worden gebruiktGa naar voetnoot3 en beklemtoonde de mogelijkheid om met een kleine verandering een spreekwoord ook op indere toestanden toepasselijk te maken: 'Fit interim ut unius voculae commutatione diversis conveniat'Ga naar voetnoot4. Als vijfde argnment m.b.t. de vermakelijkheid van het spreekwoord verwijst Cats opnieuw naar de meerduidigheid van het genre en verbindt deze met het begrip obscuritas: 'Datse door een aengename duysterheyt sonderlinge bevalligh zijn, en wat anders in der schijn, wat anders nae de waerheyt in sich hebben, waer van de leser naederhant het recht wit en ooghmerck komende te treffen, placht in sijn gemoet een sonderling vernoegen t'onfangen; niet ongelijc den genen die onder de dichte bladeren een schoonen tros druyven, na lange soecken, eyntelick komt te ontdecken. De bevindinge leert ons dat veel dingen beter aert hebben alse niet ten vollen gesien, maer eeniger maten bewimpelt en overschaduwet ons voorkomen'Ga naar voetnoot5. In de marge citeert Cats o.m. uit Erasmus' Adagiorum Chiliades: 'Proverbium est sermo acutus rem manifestam obscuritate tegens'Ga naar voetnoot6. De 'aengename duysterheyt' vat de raadpensionaris op als vernuftspel dat meteen leidt tot inzicht; de obscuritas heeft een direct didactisch doel. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat Cats het spreekwoord in de eerste plaats als een sterk op moralisatie gericht genre beschouwde; zelfs de delectatio werd in functie van de belering opgevat. Een spreuk dient niet alleen 'de eyghenschap van een soete verbloeminge' in zich te dragen maar | |||||
[pagina 814]
| |||||
moet daarnaast ook 'yet dienende tot leere ende verbeteringhe in haer zijn hebbende'Ga naar voetnoot1. Cats' betoog sluit in dit opzicht aan bij en is ten dele ook gangmaker voor de toenemende tendens in het zeventiende-eeuwse discours om de didactisch-moraliserende aspecten van het genre steeds sterker te beklemtonen; vgl. b.v. met het volgende citaat uit de voorrede tot de Nederlandse vertaling van Zincgrefs Apophthegmata: 'De Nederlanders, hebben besonder aengemerckt, het nut en voordeel, dat in soo korte Sin- punt- en spot-redens verborgen was, en hebben hare (...) korte spreucken, die sy als een ruycker van Roosen, uyt veele en groote geschriften versamelt hadden, in 't licht uyt gegeven; (...) en hoe veel nut dat dese korte en scharp-sinnige punt-redens hebben te wege gebraght, konnen die getuygen die noch dagelijcks de vruchten daer van genieten: sy stieren den Mensch besonder in een burgerlijcke en seedigen ommegangh, brengen de deughden en ondeughden der grooten te voorschijn, de eerste om na te volgen de andere om te schouwen, op dat de tegenwoordige Wereldt soo altijdt een spiegel magh hebben van de voorleden Wereldt, om de volgende eeuwe te onderwijsen; veele der selver spreucken, banen oock den wegh tot Godts saligheydt, om Godt na sijn wille en woort te gehoorsamen'Ga naar voetnoot2. De teneur van Erasmus' uiteenzetting over het spreekwoord wijkt duidelijk af van de klemtoon in Cats' voorrede. De Rotterdammer erkent wel degelijk het stichtelijk karakter van het genre (het spreekwoord was voor hem de oudste vorm van onderwijsGa naar voetnoot3) maar heeft daarnaast ook en vooral aandacht voor de literaire aspecten die het adagium tot een adagium maken. Illustratief in dit opzicht is de wijze waarop Erasmus het spreekwoord definieert: 'Paroemia est celebre dictum, scita quapiam novitate insigne'Ga naar voetnoot4. Erasmus wijdt in zijn Adagiorum Chiliades dan ook een apart kapittel aan de vraag hoe deze 'novitas' tot stand wordt gebracht: 'Quibus ex rebus accedit novitas paroemiae'Ga naar voetnoot5. Hiervoor acht hij dan in de eerste plaats het gebruik van een aantal retorische figuren verantwoordelijk (met o.m. de metafoor, de allegorie, het aenigma - dat door Quintilianus als een 'obscurior allegoria' werd beschouwd - of de hyperboolGa naar voetnoot6) maar daar- | |||||
[pagina 815]
| |||||
naast ook het hanteren van dialect of idioom, het inlassen van een allusioGa naar voetnoot1, het gebruik van homonymie ('Fit interdum, ut ipsum αμφιβολον, h.e. ambiguitas, decus apponat proverbio'Ga naar voetnoot2) of het toepassen van alle mogelijke vormen van humor ('in paroemiis omneis (...) ridiculi formas invenies'Ga naar voetnoot3). Op de in het spreekwoord gehanteerde humor en scherts komt Erasmus elders in zijn betoog nog herhaaldelijk terug. In het spoor van Aristoteles beschouwt hij de spreuken als evenzovele overblijfselen van een oude en grotendeels verloren gegane wijsheid. Precies de gebalde zeggingskracht én de humor en geestigheid ('ob festivitatem ac leporem') hebben ervoor gezorgd dat deze spreekwoorden uiteindelijk toch bewaard bleven en overgeleverd werdenGa naar voetnoot4. Scherts en geestigheid behoren samen met het gebruik van de diverse colores rhetorici tot de intrinsieke eigenschappen van het spreekwoordGa naar voetnoot5. Over de verschillende wijzen waarop de humor tot stand kan komen, laat de auteur zich verder niet uit. Wel wijst hij op de ironische toepassing van een spreekwoord als vaak gehanteerd procédéGa naar voetnoot6. Tot de literaiie aspecten van het spreekwoord, tenslotte, kan ook het op rijm zetten en let aan een vast metrum onderwerpen van de spreuken behoren. Uitlatingen hierover vindt men o.m. bij De Brune en Huygens. Aan het einde van zijn voorwoord tot zijn Nieuwe Wyn in oude le'er-zacken verontschuldigt De Brune er zich bij de lezer voor 'dat ick my zelven meest vast gebonden hebbe aen de voet van de letter, en hebbe niet alle spreucken, naer mijn zinn' (...) in de engte van onze cleyne veerskens, connen insluyten'Ga naar voetnoot7. Deze 'cleyne veerskens', zo blijkt uit zijn eerdere toelichtingen, | |||||
[pagina 816]
| |||||
zijn dan de 'Nieuwe wyn'. De 'oude le'er-zacken' verwijzen naar de beproefde inhoud van de spreekwoorden: 'Ghy ziet hier, Leser, velerley stoffen (...); gheen, of immers weynighe nieuwe spijze, doch even-wel vernieuwt, en met verssche sausse toe-ghemaeckt: een oud, doch een ghezont lichaem, en met een nieuw kleed over-togen (...). De materie is dan oud (...), het fatsoen is nieuw en mijne; in somme, nieuwe wijn, maer oude leer-zacken'Ga naar voetnoot1. Later, in 1659, licht Huygens de functie van metrum en berijming van spreuken als volgt toe: 'Om voorts de uytgesifte [Spreeckwoorden] soo veel gangbarer te maken, ende aen den mann te helpen, hebb ickse in Rijm gekleedt; gelijck men Pillen verguldt, en bittere Schellen in Suycker backt (...). Emmers slot van geluyd is het Oor aengenaem, en de Maet daer by, de Memorie niet ondien-stigh'Ga naar voetnoot2. | |||||
§2. Over spreekwoorden en spreuken in Van de Vennes overig literair werkIn zijn literair werk brengt Van de Venne het gebruik van spreekwoorden voor het eerst expliciet ter sprake n.a.v. zijn 'Sinnighe Neep-klvytiens' in het Tafereel van Sinne-mal (Middelburg 1623)Ga naar voetnoot3. Het is een verzameling van vierenvijftig zevenregelige satirische epigrammen die in de 'Voor-reden' worden voorgesteld als 'veerskens van het op en nedergaen des menschen leven (...) d'vvelck op 't lest van dit Tafereel met ghemeene soete spreeckvvoorden (...) vverden by-ghevoeght'Ga naar voetnoot4. Het spreekwoord - of vaak ook de spreekwoordelijke uitdrukkingGa naar voetnoot5 - maakt meestal de pointe en/of de titel van het epigram uit. Het gaat echter lang niet altijd om 'ghemeene soete spreeck-vvoorden'Ga naar voetnoot6 (sommige spreuken zijn inderdaad nauwelijks te traceren binnen de gebruikelijke spreekwoordenschat) maar wel om teksten die 'Spreuckscher vvijse' (Cats omschreef het als een 'manier van seggen') worden geformuleerd en die als 'Poëtische Spreucken' de dichtstukjes de status van 'recht-sinnighe waerheyt' verlenenGa naar voetnoot7. In de 'Neep-klvytiens' zelf heeft de dichter het in dit verband expliciet over een 'leer van Wijsen'Ga naar voetnoot8. Tevens, we | |||||
[pagina 817]
| |||||
hebben er reeds op gewezen, vindt men in deze bundel glossen met spreukmatige teksten, m.n. in het gedicht 'Minne-mall'. In het latere VVoudt Van vvonderlicke Sinne-Fabulen der Dieren (Rotterdam 1632 of 1633) speelt het spreekwoord opnieuw een prominente rol. De bundel is een reprise van de vroeger verschenen anonieme Nederlandse vertaling van Perrets XXV Fables des animaux. De oude verzen uit 1617 worden niet alleen aangevuld met Pers' prozateksten uit Vondels Vorsteliicke Warande der dieren (Amsterdam 1617) én met Van de Vennes eigen nieuwe 'Sinne-rijcke Ghedichten', maar ook met een behoorlijk aantal moraliserende spreuken. Elk gedicht van Van de Venne wordt van een belerend distichon en een korte rijmspreuk voorzien terwijl ook Pers' prozateksten en de 'groote en schoone Figueren' telkens met twee spreuken worden uitgebreid. Zij zorgen voor de 'sausse van Wijsheyt' die in het voorwoord werd aangekondigd, en bieden evenzovele amplificaties van de moraal die in de gedichten aan de orde wordt gesteld. Van enige speelsheid in de wijze waarop de spreuken aansluiten bij de tekst - zoals dit in de Belacchende Werelt zo vaak het geval is - kan men hier beslist niet gewagen. Het 'Reden-mal' en de 'Mallicheyt' waarover de 'Voor-reden' het heeft, verwijzen dan ook niet naar de spreuken maar veeleer naar de fabelstof die 'onvernuftighe Beesten' bij wijze van lering ten tonele voertGa naar voetnoot1. In de kort na de Sinne-Fabulen verschenen bundel Sinne-Vonck (Den Haag 1634) en meer bepaald in het daaraan toegevoegde Wys-mal geeft Van de Venne summier aan hoe hij in dit werk spreuken heeft te pas gebracht: 'Om dar het Sinne-wercken, niet tot een Fabel, soude gerekent werden: Soo ist: Dat Ick hebbe, tusschen het Dicht, opene Leer-machtighe Sticht-Spreucken in doen voegen, daer het kan passen tot soete Aerdt en Waerde van de ver-haelde Sinne-Vrucht'Ga naar voetnoot2. Bedoeld worden de talloze sententies die met het oog op de stichtelijkheid in de dialogen tussen de verschillende personages zijn opgenomenGa naar voetnoot3. Formeel worden deze morele instructies, zoals het toen gebruikelijk wasGa naar voetnoot4, door middel van cursiveringen extra herkenbaar gemaakt en vaak ook door een inleidend zinnetje, dat hier als signaal fungeert, aangekondigd: 'Men seydt:', 'Dit isser aen:', 'Gedenckt:' of 'De goede lien die spreken strack:'Ga naar voetnoot5 | |||||
[pagina 818]
| |||||
Wat daarop volgt, zijn dan niet altijd even bekende spreekwoorden, spreuken of spreekwoordelijke uitdrukkingen maar wel sententiae die nauw aansluiten bij de woorden en gedragingen van de personages en die, als 'opene Leer-machtighe Sticht-Spreucken' en door hun algemene en apodictische formulering, een ruim toepasbare moraal in zich dragenGa naar voetnoot1. Ook in de Sinne-Vonck komen dergelijke sententiae voor: in sommige gedichten zijn ze gecursiveerd, in andere worden ze met aanhalingstekens aan het begin van de versregel aangegeven. Een aantal ervan, zowel uit de Sinne-Vonck als uit het Wys-mal, vindt men later in de Belacchende Werelt eveneens als gecursiveerde uitspraken van de personages of als glossen terugGa naar voetnoot2. | |||||
§3. Over spreuken en spreekwoorden en over de 'by-gevoegde Raedsel-Spreucken' in de Belacchende Werelt | |||||
1. Uitspraken over spreuken en spreekwoorden in de Belacchende WereltTeksten in de vorm van een spreuk of een spreekwoord vinden we in de Belacchende Werelt niet alleen in de glossen terug, maar ook in de gecursiveerde sententies uit de eigenlijke kermistekst (vergelijkbaar met de 'opene Leer-machtighe Sticht-Spreucken' uit het Wys-mal) en in de sententieuze zinsneden uit de lettertaal die als 'Spreuck-redenen' en 'aerdighe uytspreucken' worden aangekondigdGa naar voetnoot3. Tevens wordt er op een drietal andere plaatsen een vreemdsoortige opsomming van verschillende reeksen spreekwoorden gegeven die nu eens als 'Sinne-Sprevcken', 'VVaer-Spreucken', 'VVinne-VVaer-Spreucken' of 'Ware Quel-lust-Spreucken', dan weer als 'Korte Spreuckjens', 'Wet-Spreucken' of 'Neep-Sprevcken' worden voorgesteldGa naar voetnoot4. Deze reeksen behoren tot de woorden van de Heydenen, de Ouden Roem-bout en de Botte Slijper, en worden in het 'Voor-Beduydsel' als 'sinne-voedende By-Spreucken' voorgesteld. De auteur heeft het daar nl. over zijn bundel die een beschrijving geeft van de 'over-vloedighe Geluckige Gulde Eeuwe die hier na de Kunste vande voornoemde Ionck-Heer Reyn-Aert versierlijck ende verçierlijck is begrepen, ende | |||||
[pagina 819]
| |||||
tusschen beyden Reden-rijcke verscheyde Rust-plaetsen gestelt, om den Leser te ververschen met sinne-voedende By-Spreucken, al-te-samen, na de gelegentheyt vermach'Ga naar voetnoot1 Deze 'By-Spreucken' zijn bijzonder interessant omdat zij Van de Vennes opvattingen over het spreekwoord (altans ten dele) revelerenGa naar voetnoot2. De spreuken die b.v. door de Heydenen worden gedebiteerd, voldoen in de eerste plaats aan de algemene vereiste van kortheid (de brevitas); het gaat hier immers om 'bondige Sinne-Sprevcken'Ga naar voetnoot3. Daarnaast benadrukt de dichter vooral het waarheidsgehalte. Niet alleen betreft het hier expliciet 'Waer-seggende (...) Sinne-Sprevcken' of worden de verschillende groepjes spreuken als 'VVaer-Spreucken aen Hou-gelijck', 'VVinne-VVaer-Spreucken', 'Ware Quel-lust-Spreucken' of als 'Waer-Teyckenen' gepresenteerdGa naar voetnoot4, ook de voor- en nabeschouwingen van Tamme Lubbert en van de Heydenen zelf leggen de klemtoon op de waarheid van de geboden wijshedenGa naar voetnoot5. Dat het waarheidsgehalte van de spreuken hier zo sterk naar voren wordt gehaald, dient evenwel ook in het licht van de passage over de Heydenen te worden gezien. Zigeuners werdsn steevast met leugens geconnoteerd. Het 'Voor-Beduydsel' haakt op deze gebruikelijke voorstelling in en heeft het over de 'Leugenachtige Heydenen' die 'eenige Waer-Teyckenen' weten aan te brengen en spreekt ook nog (wellicht ook ironisch) over de 'Waer-seggende Heydenen'Ga naar voetnoot6. De 'Sinne-Sprevcken' van de zigeuners krijgen echter niet uitsluitend een klemtoon cp waarheid mee; ook de kennis die zij weten aan te brengen en op basis waarvan men tot handelen kan overgaan, wordt benadrukt (cf. 'Veel geweet, veel vermeet'; r.2269). In eerste instantie zijn zij m.a.w. op belering gericht (vgl. ook de toevoeging: 'met leer-lovende luyster'Ga naar voetnoot7). De 'Wet-Spreucken' van de Botte Slijper zijn vanuit een zelfde optiek geschreven en bedoeld 'Om eenige Sinne-Koppen (...) op te scherpen Tot Soet | |||||
[pagina 820]
| |||||
Voordeel om Goet Oordeel' (v. 6326-9). Tevens bepleiten de Heydenen, evenals later De Brune en Huygens, de voordelen van het gebruik van metrum in spreuken: 'Rede-spreucken met veel gronden: // Vloeytet wat op matich dicht, // 'tSluyt wel dat ten goede sticht'Ga naar voetnoot1. De derde reeks spreukachtige notities worden door de Ouden Roem-bout uitgesproken. Ook nu weer worden de kortheid en het feit dat spreuken tot verdere bedenkingen aanleiding geven, benadrukt. Roem-bout kondigt zijn reeks spreuken en spreekwoorden immers aan als 'Korte Spreuckjens, langh van sin' (v.4701) en in de marge wordt dit toegelicht met: 'Korte redenen daer langhe bedenckingen uyt spruyten/ zijn dienstigh voor de tijt-achters'. Toch zijn Roem-bouts spreekwoorden vooral in een ander opzicht belangwekkend. De oude man laat een hele serie van 'Toe-giftige, Woordrijcke, wenschelijke Na-snacken' horen: het zijn spreukachtige notities met 'dubbel-woorden' (homoniemen) als rijmwoordenGa naar voetnoot2. Het overvloedige gebruik van homonymie is hier beslist niet gratuit bedoeld maar illustreert bij uitstek de rijkdom van de Nederlandse taal. Dit blijkt niet alJeen uit de randnotitie die aan deze 'Na-snacken' werd toegevoegd maar ook uit de wijze waarop Van de Venne vroeger in het Sinne-mal het gedicht 'Kallemal, ofte dvbbel-praet', een poëem dat eveneens op homoniem taalspel is gebaseerd, had toegelicht: Belacchende Werelt: 'Dat onse Neder-duytsche Tale Lof-waerdigh en dubbelrijck is in des-selfs blijckende eyghenheyt, kan by dese neven-gaende dubbelwoorden geweten worden'. Het opmerkelijke is dat Van de Venne in de Belacchende Werelt de dubbelzinnigheid van de 'dubbel-woorden' (Spiegel heeft het in dit verband over de 'dubbelde betekenis des woords'Ga naar voetnoot4) relateert aan de meerduidigheid van spreuken: de homonieme rijmwoorden worden in de 'Na-snacken' gebruikt 'om daer mede te betuyghen, dat men door Spreuken dikwijl seer soet en aerdigh twee Sinne-saecken doet uyt-luyden'. De mogelijkheid om 'twee Sinne-saecken' uit te drukken, wordt als een taallaudatief argument opgevat: het 'uyt-luyden' gebeurt nl. | |||||
[pagina 821]
| |||||
'onder 'tbeleyt vande Edele Reden-kunste, met lieffelijcke Lanck-klanck, om alle vreemde uyt-landtsche tael-Snicken, buyten onse overvloedige Letterkonste, te schuyven, en sluyten, met behulp van de nutte Roem-barende duydigh-Duyts-sprekende Verstanden, die dees Tijt-Eeuwe beglanssen, tot verlichtinghe vande bereyde Hedenwoordige Lof-Tongen, over vol Hollandt' (p.169). Tenslotte dienen hier nog enkele uitspraken uit het 'Voor-Beduydsel' te worden aangehaald waarin Van de Venne zich, zij het bijzonder summier en in niet steeds even heldere bewoordingen, uitlaat over het statuut van de glossen. Daarbij staat dan vooral het begrip 'Raedsel-Spreuck' centraal. In het 'Voor-Beduydsel' worden de 'Levende Lesers' uitgenodigd om zich bij hun lektuur niet te beperken tot de 'laffe Kermis-Koeck-Kost' maar ook de 'Reden-Spijse' te 'her-knaeuwen' (r.146-8). De wereld, en meer in het bijzonder de Belacchende Werelt, wordt dan vergeleken met een tuin waarin de lezer naar eigen goeddunken zijn keuze kan maken tussen de verschillende 'Redens-Bloemen' (v.162). Hiermee worden de teksten in de marge bedoeld: de 'gheraepte Ruyckers' worden immers 'verlustende Raedsel-Spreucken' die 'inde Werelt mogen te passe komen' (utilitas), genoemd. De term 'Raedsel' dient in deze context niet alleen als een specimen van het aenigma (een aan het spreekwoord verwant genre) te worden opgevat; het woord is hier ook etymologiserend gebruikt. Van de Venne brengt het in verband met 'raden, aanraden, raad geven' zoals blijkt uit de begeleidende tekst in de marge: 'Wie Wijs is, die hooret toe/ ende betert hem. En wie verstandigh is/ die laet hem raden: dat hy verstae de Spreucken/ ende hare Beduydingh'Ga naar voetnoot1. In het 'Voor-Beduydsel' komt de dichter op deze voorstelling van zaken nog herhaaldelijk terug. Zo stelt hij dat spreuken als vruchten van de wijsheid aanzetten tot nadenken en raad weten te geven aan de lezer die er zijn voordeel mee kan doen: 'Om te bedencken, heb ick willen de Bedenckingen van mijn Vindinghen ende Raep-Spreucken laten tot den Leser sijn lust'Ga naar voetnoot2. In de marge staat daarbij te lezen: 'Ick/ de Wijsheyt/ woone by den Verstande/ ende ick weet goeden Raedt te geven'Ga naar voetnoot3. En nog verder in het 'Voor-Beduydsel' wordt nogmaals de aanwezigheid van de spreuken vanuit hun raadgevend aspect bepleit: 'Dien-volghende ick mede alle de Kunst-lustige Gemoederen oock laete bykomen 'tghene ick met Vlijt en Tijdt hebbe te samen raedtsaem ghereghelt, om daer meer uyt te raden als daer in gheraden is. Blijfter yemant gheraeckt, sonder raken, door eenige Spreeck-woorden, dan machmen dencken dat dit Ronde Werck niet te vergeefs inde Werelt is ghebracht; de Nuttigheydt is meer te achten dan de Veelheyt van Woorden' (r.228-38)Ga naar voetnoot4. | |||||
[pagina 822]
| |||||
2. De functie van de 'by-gevoegde Raedsel-Spreucken' in de Belacchende WereltZowel in het zestiende- en zeventiende-eeuwse discours over het spreekwoord als in Van de Vennes eigen uitspraken hierover, staat de didactische en morele waarde van het genre centraal. Tegelijk wordt meestal toegegeven dat dit geenszins voor elke spreuk afzonderlijk met evenveel recht opgaat. Cats heeft bij het samenstellen van zijn Spiegel uitdrukkelijk 'niet in't gemeen by een geraept alderhande spreecwoorden sonder onderscheydt; maer alleen de gene die, boven de eyghenschap van een soete verbloeminge, yet dienende tot leere ende verbetringhe in haer zijn hebbende'Ga naar voetnoot1. En vóór hem had Erasmus erop gewezen dat er heel wat spreekwoorden zijn 'quae nihil omnino pertineant ad institutionem vitae'Ga naar voetnoot2. Het zijn dan ook alleen maar de beste spreuken waarin men literaire kwaliteiten samen met belering terugvindtGa naar voetnoot3. Binnen deze visie blijft er m.a.w. ruimte beschikbaar voor spreuken die niet in de eerste plaats op belering zijn gericht. In de praktijk blijken de glossen in de Belacchende Werelt vooral drie functies te vervullen. In de eerste plaats hebben de randnotities - ook het 'Voor-Beduydsel' liet zich in deze richting uit - de instructie van de lezer op het oog. De 'Raedsel-Spreucken' houden het publiek de goede levenshouding voor door een moraliserend commentaar bij de eigenlijke kermistekst of door de les die reeds expliciet in de kermistekst (b.v. d.m.v. sententies) ligt besloten, te amplificeren of te parafraseren. Een voorbeeld van een dergelijke moraliserende glosse is de randnotitie 'Wilje schamen, // Voor toe-namen' waarmee Lubberts uitvoerige reeks bijnamen in v.1095-112 wordt gekapitteld. Een gelijkaardige functie heeft ook de toelichting 'Verstandt is 'tbeste goet' n.a.v. Lubberts bewering dat Lammert Soetje 'Om heur goedtjen, of heur weten' bemint (v.1057)Ga naar voetnoot4. Enkele voorbeelden van glossen als amplificaties of parafrases van de sententies uit de kermistekst, zijn:
| |||||
[pagina 823]
| |||||
De glosse is vaak sterk ironisch van toon - Erasmus wees reeds op het ironisch gebruik van spreekwoordenGa naar voetnoot2 - zodat de les slechts onrechtstreeks kan worden afgelezen. In het 'Voor-Beduydsel' b.v. heeft de dichter het over de mogelijkheid om zijn werk als een plat kermisverhaaltje te lezen zonder veel oog voor de 'Reden-Spijse' die erin verscholen ligt: 'Die gheen Reden-Spijse kan her-knaeuwen, mach sich laten gherieven met laffe Kermis-Koeck-Kost'. In de marge wordt hieraan toegevoegd: 'Liever te Belaeffenis, // Als op een Begraeffenis'Ga naar voetnoot3. Veeleer dan deze randnotitie op te vatten als een ondubbelzinnig pleidooi voor een onnadenkende en vrolijke lektuur van de Belacchende Werelt, moet men oog hebben voor de ironie die achter deze glosse schuilgaat. Het in margine is immers een omkering van Pred. 7, 4: 'Iemand die wijs is gaat liever naar een begrafenis, een dwaas veeleer naar een feest'; de lezer die het houdt bij de 'laffe Kermis-Koeck-Kost', gedraagt zich m.a.w. als een dwaas. Ironie is er vaak ook verantwoordelijk voor dat glossen elkaar tegenspreken. Op Lammerts voorstel om van partner te ruilen wordt in de marge nu eens gereageerd met een afwijzing van de onstandvastigheid ('Ongestadige luyden werden selden rijck'), dan weer met het ironische 'Veranderingh doet leven'Ga naar voetnoot4. De tweede functie van de glossen hangt nauw met de gehanteerde ironie samen: het vermaak dat door de humor in de glossen of in hun relatie tot de tekst tot stand wordt gebracht. Uiteraard kunnen we in dit bestek bij wijze van illustratie slechts enkele van de gebruikte procédés aangeven. In een aantal gevallen contrasteert de schijnbaar ernstig bedoelde inhoud van de glosse fel met de komische situatie die in de eigenlijke kermistekst aan de orde is. De apodictische waarheid 'Liefde merckt op alle dingh' uit de glosse sluit op een komische manier aan bij de woorden van Fijtje die haar vrijer ervan verdenkt last te hebben van 'Over-noodt, of darme-last' (v.16). Ook taalspel ligt vaak aan de basis van het vermaak en zorgt bovendien in | |||||
[pagina 824]
| |||||
belangrijke mate voor de 'novitas' die Erasmus noodzakelijk achtte voor spreuk of spreekwoord. Talloze retorische figuren worden daarbij gehanteerd: alliteratie, parallellisme, antithese, variatio, gradatio, chiasme, binnenrijmen, homonymie of het gebruik binnen een glosse van uitsluitend één- of tweelettergrepige woordenGa naar voetnoot1. Daarnaast schuilt het taalspel vaak in de wijze waarop de glosse met één of meer woorden nauw aansluit bij één of meer sterk gelijkende woorden uit de eigenlijke kermistekst. De aard van het taalspel ligt ook hier voor de hand: b.v. het verschuiven van de letterlijke naar de figuurlijke betekenis van een woord of het laten meespelen van de verschillende betekenissen van homonieme woorden (vaak ook binnen de glosse). Zo past het pleidooi voor soepelheid in de marge op p.68 ('Liever buygen dan bersten') nauwelijks bij Fijtjes relaas over een 'loose Papegaay' die 'Weet te buygen (...) Op veul, 'kweet niet wat, menieren' (v.1668-70) (de letterlijke betekenis van 'buygen' uit v.1668 verschuift in de marge naar een figuurlijke betekenis). Voorbeelden van homonymie komen verder nog aan bod. De gehanteerde stijlfiguren hebben echter niet alleen het vermaak op het oog, maar dienen ook om de rijkdom van de Nederlandse taal te demonstreren. Dat een dergelijke intentie inderdaad moet hebben voorgelegen, kan men aantonen aan de hand van Van de Vennes opvattingen over homonymie. We hebben hierboven reeds aangegeven dat voor Van de Venne 'onse Neder-duytsche Tale Lof-waerdigh en dubbel-rijck' is omwille van de homoniemen die erin terug te vinden zijn. Zij bewijzen meteen ook 'de over-vloedighe bequaemheyt van de Neder-duytse tael'. In de glossen uit de Belacchende Werelt blijkt dit procédé een belangrijke rol te spelen. Nu eens beperkt homonymie zich tot de spreuk zelf (vgl. b.v. p.15, i.m. 2: ''tGeluyster is sonder luyster' of p.23, i.m. 1: 'Hoe kanmen trecken daer men geen treek toe heeft'), een andere keer sluit de randnotitie door een homoniem gebruik van de woorden aan bij de kermistekst (vgl. b.v. p.42, i.m.4: ''tIs vast gesocht dat gevonden moet zijn' vs. v.942 'dat soet gesochte [uitgelezen] Paartje' of p.31, i.m.3: 'By den handel [als economisch principe] is gheen verlies' vs. v.665: ''Tscheeltme niet wie datmen handelt [m.b.t. de omgang tussen vrijers en vrijsters]'). Ook een ander stijlmiddel (het overvloedige gebruik van uitsluitend éénlettergrepige woorden binnen één glosse) was in dit opzicht evenmin gratuit bedoeld. In de afdeling 'Bruyt' uit het Houwelyck (1625) neemt Cats een gedicht op dat enkel uit éénlettergrepige woorden bestaat en kent er expliciet een taallaudatieve bedoeling aan toe. In het zestiende- en zeventiende-eeuwse debat over de uitmuntendheid van een taal werd de kracht van een taal o.m. gemeten aan het voorkomen van dergelijke woordenGa naar voetnoot2. | |||||
[pagina 825]
| |||||
Dat de beperking om uitsluitend éénlettergrepige woorden in een gedicht op te nemen, meteen ook het dichterlijke kunnen demonstreert, staat buiten kijf. In zijn Spiegel heeft Cats dergelijke bravourestukjes ook met spreekwoorden en spreuken uitgehaald. In de afdeling 'Sin-spreucken' worden er nl. een aantal spreuken expliciet bijeengebracht onder categorieën als: 'Sin-spreucken van twee sillaben', 'Sin-spreucken van twee woorden', 'Sin-spreucken van drie woorden' en 'Sin-spreucken van vier woorden'Ga naar voetnoot1. |
|