Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
B. De Belacchende Werelt | |
[pagina 634]
| |
Hoofdstuk 1
| |
Samenvatting van de 'In-leydinge' (p. 1-4)De eerste vier bladzijden van de Belacchende Werelt verhalen hoe Ionck-Heer Reyn-Aert bij het krieken van de dag Den Haag verlaat om op jacht te gaan. We vernemen hoe zijn omzwervingen de jonge man brengen naar Wassenaar en hoe hij vanop een duintop een jonge boer die met veel moeite een boerenmeisje weet bij te benen, in het oog krijgt. Reyn-Aert volgt beiden stiekem op hun tocht naar de Haagse kermis en zet de gesprekken die hij daarbij opvangt op rijm. Het resultaat - zo wordt het althans voorgesteld - staat in de Belacchende Werelt te lezen. Reyn-Aerts relaas vangt aan met de begroeting van het boerenmeisje Fijtje Goris door Tamme Lubbert. | |
Samenvatting van het eigenlijke kermisverhaal (p.5-280)Situatie 1: Tamme Lubbert en Fijtje Goris trekken samen naar de Haagse kermis (v.1-196; Tamme Lubbert en Fijtje Goris). | |
[pagina 635]
| |
Na een korte begroeting zetten de beide boeren hun tocht naar de Haagse kermis verder. Onderweg ontpopt Lubbert zich als een (boertig) galante cavalier wiens goedbedoelde attenties steeds weer afketsen op de speels afwerende houding van het meisje. Al koutend komt het paar bij de eerste kermiskramen aan. Situatie 2: gesprek tussen Tamme Lubbert, Fijtje Goris, Soetje Strijckers en Lammert Gijsen (v.197-940; Tamme Lubbert, Fijtje Goris, Soetje Strijckers en Lammert Gijsen). In de verte bemerkt Lubbert een ander wandelend paar: het rijke Soetje Strijckers en haar vrijer Lammert Gijsen. Terwijl Fijtje Soetje begroet, houden de vrijers ich afzijdig. Al vlug echter plaatst Lubbert zich vrijpostig tussen beide meisjes en keuvelt hij flirtend, tot groot ongenoegen van Fijtje, met Soetje. Tenslotte wordt ook Lammert (maar slechts nadat Soetje hem duchtig de levieten heeft gelezen) tot het gezelschap toegelaten: hij wordt door haar als een domme, ongemanierde, lafhartige en slecht bespraakte kerel beschouwd. Terwijl het viertal verder wandelt op de kermis, voegt Lammert zich aan de zijde van Fijtje, Lubbert loopt bij Soetje. Het praatje tussen Lubbert en Soetje horen we in v.661-712, tussen Lammert en Fijtje in v.713-816. Een ruzie tussen beide laatsten brengt het viertal opnieuw in groep bij elkaar. Soetje, die voor een kermismaal bij Kniertje Nicht is uitgenodigd, neemt al spoedig afscheid van Lubbert en Fijtje en troont de ongelukkige Lammert mee: hij mag (en moet) haar tot bij Kniertje begeleiden, maar zal dan op de straat alleen moeten achterblijven. Situatie 3: Fijtje en Lubbert wandelen samen verder op de kermis (v.941-1136; Fijtje Goris en Tamme Lubbert). Uit het verdere gesprek tussen Fijtje en Lubbert vernemen we dat Lammert slechts uit is op Soetjes geld terwijl ook Soetje het niet zo ernstig meent met Lammert. Daarbij weet Lubbert Fijtje behendig duidelijk te maken dat hij met haar wil trouwen. Het meisje, dat slechts wat kermis-vermaak zoekt, heeft er geen oren naar. Ondertussen is het al elf uur geworden. Situatie 4: ontmoeting met Fopje, Garnaet-Jongen (v.1137-1152; Fopje, Garnaet-Jongen, Tamme Lubbert en Fijtje Goris)Ga naar voetnoot1. Het visverkopertje Fopje drumt door de menigte en prijst luidruchtig zijn waar aan. Toch mag Lubbert niets voor Fijtje kopen: het zou hen, zo beweert het meisje, maar al te vlug in opspraak brengen. Situatie 5: ontmoeting met Besje Krimpers, een verkoopster van Aerd-Akers (v.1153-1196; Besje Krimpers met Aerd-Akers, Tamme Lubbert en Fijtje Goris)Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 636]
| |
Aan het kraam van Besje Krimpers, die aardeikels verkoopt, komt het tot een kibbelpartij tussen de verkoopster en het brutale Fijtje waarbij Lubbert de oude vrouw tot bedaren tracht te brengen. Situatie 6: verdere wandeling van Fijtje en Lubbert en bezoek aan het Binnenhof (v.1197-1804; Tamme Lubbert en Fijtje Goris). Vervolgens komen Fijtje en Lubbert aan op het Binnenhof. Ze leveren er duchtig commentaar op de wandelaars en op de pronk- en praalzucht van de hovelingen. Het tweetal trekt vervolgens de Grote Zaal binnen waar 'mooye Schilderyen' en 'reyne Krameryen' worden verkocht en waar ook een loterij, de 'Rijffel-loerdery', staat opgesteldGa naar voetnoot1. Lubbert droomt hierbij over een liefdesloterij met een meisje, een vrouw of een weduwe als prijs. Het leidt tot een dispuut over het al dan niet hertrouwen van weduwen. Geleidelijk gaat het gesprek dan opnieuw over het hofleven dat met het leven op het platteland wordt geconfronteerd. Tenslotte stelt Lubbert voor het Binnenhof te verlaten om elders wat eten te zoeken. Maar eerst voert de wandeling hen nog langs koorddansers, goochelaars en andere kermisgasten met o.a. buitelende aapjes die een pijp roken. De uitgevoerde kunsten worden door het tweetal uitvoerig van commentaar voorzien. Situatie 7: ontmoeting met de Waer-seggende Heydenen (v.1805-2481; Tamme Lubbert, Fijtje Goris en Waer-seggende Heydenen). Even verder bespeuren Fijtje en Lubbert een toeloop rond een troep zigeuners op de hoek van een steegje. De zigeuners willen Lubberts en Fijtjes toekomst voorspellen. Het meisje dat maar wat graag wil weten wie haar bruidegom zal zijn, heeft er wel oren naar maar Lubbert houdt een lang betoog waarin de 'Heydenen' zwaar op de korrel worden genomen. Het boertje beschouwt hen als leeglopers en kinderrovers die men het best uit het land zou zetten. Als tegenzet debiteren de zigeuners tal van huis-, tuin- en keukengezegden (bruikbaar voor vrijers, vrijsters, bruiden en huismoeders) en laten hierop nog een lange reeks 'Sinne-spreucken' volgen. Situatie 8: ontmoeting met Meester Kan-Al, Quets-Salver (v.2482-2573; Fijtje Goris, Tamme Lubbert en Meester Kan-Al, Quets-Salver)Ga naar voetnoot2. Kort daarna krijgen Lubbert en Fijtje een kwakzalver in het oog die in gebroken Duits zijn kwaliteiten aanprijst. Lubbert vraagt zich daarbij af of Meester Kan-Al hem niet van een blauwtje zou kunnen genezen. Situatie 9: de wandeling wordt verder gezet. Lubbert vertelt over zijn ochtendlijke sluippartij, Fijtje over een pantoffelheld (v.2574-2857; Tamme Lubbert en Fijtje Goris). | |
[pagina 637]
| |
Tijdens de verdere rondwandeling vertelt Lubbert hoe hij die morgen buiten Den Haag Fijtje in een verliefde bui was achternageslopen en beschrijft zijn (boertige) lotgevallen. Vervolgens doet Fijtje haar verhaal over een discussie voor zijn tirannieke vrouw de vloer moest dweilen. Het leidt tot een discussie over het dragen van de broek. Situatie 10: ontmoeting met Aefje, Koeck-Wijff (v.2858-2941; Tamme Lubbert, Aefje, Koeck-wijff en Fijtje Goris)Ga naar voetnoot1. Het tweetal ontmoet nu Aefje van wie Lubbert een koek koopt. In de boertige scene die daarop volgt, legt Lubbert Fijtje uit hoe ze het snoep-goed in twee moet hakken. Situatie 11: verdere wandeling op de kermis, waarbij het gesprek handelt over het hofleven en de dichtkunst. Optreden van de schutterij (v.2942-3221; Tamme Lubbert en Fijtje Goris). Wanneer Fijtje zich herinnert dat ze ooit het prinselijk gezin bij een prachtige maaltijd heeft gadegeslagen, inspireert dit Lubbert tot een vloeiende lofrede op Holland. Zijn plotse welbespraaktheid verklaart hij vanuit zijn bezoek aan een boekenwinkel: de dichtbundels die er lagen, blijken stuk voor stuk werken van Van de Venne te zijn. Het verhaal vormt meteen de aanleiding tot verdere beschouwingen over dichters en dichtkunst. Daarop wil Fijtje stilaan naar huis terugkeren, Lubbert wil evenwel nog het optreden van de schutterij meemaken: het meisje rent dan boos weg. Situatie 12: het optreden van de schutterij (v.3222-3291; Tamme Lubbert). Lubbert beschrijft met veel enthousiasme de optocht van de Haagse schutterij en merkt pas na geruime tijd Fijtjes verdwijning op. In paniek probeert hij haar terug te vinden en duwt de kermisgangers hardhandig opzij. Situatie 13: gevecht van Tamme Lubbert met enkele schooiertjes (v.3292-3377; Sijmen Gaeuw, Snege Jasper, Tamme Lubbert en By-wesende Kijckers). Enkele 'Troggel-guyten', Sijmen Gaeuw en Snege Jasper, nemen Lubberts brutale optreden niet en gaan met de opgewonden boer op de vuist. Ondanks de aanmoedigingen van de omstaanders delft Lubbert het onder-spit. Situatie 14: Lammert scheidt de vechtenden. De bedelaartjes onthullen hun boeventaal en een 'Kramers-Tael' (v.3378-3966; Lammert Gijsen, By-wesende Kijckers, Snege Jasper, Sijmen Gaeuw en Tamme Lubbert). Lammert verschijnt nu terug ten tonele. Hij baant zich resoluut een weg door de menigte en haalt de vechtenden uit elkaar. Pas dan herkent hij de verslagen en bestofte Lubbert. De boefjes die bijna het hazepad hadden | |
[pagina 638]
| |
gekozen, worden door Lammert tegengehouden. Voor dit boertje dreunt de jongen een lange lijst met Bargoense woorden op, die door Sijmen wordt aangevuld met woorden uit de 'Kramers-Tael'. Situatie 15: ontmoeting met de Ouden Roem-bout. Opsomming van de diverse soorten leeglopers en relaas over Reyn-uyts boot (v.3967-4855; Ouden Roem-bout, Lammert Gijsen, Sijmen Gaeuw en Snege Jasper). Een vriendelijke man, de Ouden Roem-bout, voegt zich bij het gezelschap en licht Lubbert en Lammert verder in over de snode praktijken van boeven en bedelaars. Hij doet dit aan de hand van een uitgebreid overzicht van niet minder dan tweeënveertig verschillende soorten klaplopers. Vervolgens geeft hij een even uitvoerige opsomming van wie al dan niet is voorbestemd om met de boot van Reyn-uyt, de patroon van de leeggangers, naar het gasthuis te worden gebracht. Hieraan voegt hij nog een reeks korte spreuken toe en neemt dan afscheid. Situatie 16: de boefjes worden weggejaagd (v.4856-4943; Sijmen Gaeuw, Snege Jasper, Lammert Gijsen en Tamme Lubbert). Nadat Lammert Roem-bouts woorden heeft aanhoord, scheldt hij de bedelaars de huid vol. Dezen laten zich echter niet onbetuigd en merken spottend op dat Lammert nu hun vlooien wel zal hebben gestolen. Daarop worden ze verjaagd. Situatie 17: Lammert en Lubbert trekken samen verder en belanden in een herberg (v.4944-5235; Lammert Gijsen en Tamme Lubbert). Lammert helpt Lubbert het stof van de vechtpartij uit de kleren te kloppen terwijl het lamentabele boertje vertelt over het optrekken van de Haagse schutterij. Wanneer Lubbert het echter wil hebben over Fijtjes verdwijning worden de emoties hem te machtig: het tweetal besluit in een herberg bij het Leidse wagenveer op verhaal te komen. Situatie 18: Lammert en Lubbert in de herberg (v.5236-5260; Reyer de Waert, Lammert Gijsen, Tamme Lubbert en Baertje, Waerde-inne)Ga naar voetnoot1. Bij de waard Reyer en de eerst wat norse waardin Baertje maken de boeren goede sier. Ze eten en drinken er lustig op los terwijl Lubbert over zijn liefdesverdriet maar niet kan zwijgen. Wanneer het tweetal rond half drie besluit af te rekenen, blijkt Lubberts beurs te zijn ontvreemd: voor Lammert zit er weinig anders op dan zelf het gelag te betalen. Situatie 19: verdere wandeling van Lammert en Lubbert (v.5261-6011; Tamme Lubbert en Lammert Gijsen). Lammert en Lubbert willen nu Soetje gaan afhalen bij Kniertje Nicht (zie situatie 2). Onderweg houdt Lubbert een lang betoog over enkele honden en over tal van andere onderwerpen waarbij Lammert hem voortdurend voor de gek houdt. Het schijnt Lubbert nauwelijks te | |
[pagina 639]
| |
deren: hij vindt zichzelf heel verstandig en op de hoogte van 'geslepe Saken'. Situatie 20: ontmoeting met de Botte Slijper (v.6012-6426; Botte Slijper, Tamme Lubbert en Lammert Gijsen). Even buiten Den Haag ontmoeten Lammert en Lubbert een scharensliep die er prat op gaat keien in het hoofd te kunnen wegwerken. Lammert heft daarop zijn domme metgezel over de schouder en legt hem met het hoofd op de slijpsteen. Bij het zien van dit komische tafereeltje komen heel wat mensen toegelopen; voor hen heft de scharensliep zijn slijpersdeuntje aan. Orn de 'Sinne-Koppen' te scherpen, voegt hij er zelfs nog een hele reeks spreuken aan toe. Situatie 21: Lubbert neemt afscheid van Lammert (v.6427-6492; Lammert Gijsen en Tamme Lubbert). Lammert wil met Lubbert naar Den Haag terugkeren om de opwinding door te spoelen en Soetje op te pikken. Lubbert verlaat echter zijn gezel zonder te willen beloven de gemaakte schulden ooit te zullen terugbetalen. Situatie 22: Lammert bij Soetje en Kniertje Nicht (v.6493-6598; Lammert Gijsen, Soetje Strijckers en Kniertje Nicht). Lammert begeeft zich alleen naar het huis van Kniertje Nicht, waar hij een glaasje krijgt aangeboden. Daarna neemt hij met Soetje afscheid van Kniertje. Situatie 23: Lammert en Soetje wandelen naar de trekschuit voor Delft (v.6599-6994; Soetje Strijckers en Lammert Gijsen). Soetje en Lammert trekken vervolgens naar de vrije natuur. Allerlei onderwerpen worden ter sprake gebracht: ze hebben het over vogels, over een schilderij met meer dan dertien dieren, over Soetjes kleding en over Lammerts liefde voor Soetje. Het meisje bekent daarbij dat ook Vrome Koen, een Delftse brouwerszoon, haar liefheeft. Lammert pareert meteen met een verhaal over zeven vrouwen die om een mansbroek vechten, waarmee hij Soetje duidelijk maakt hoe gemakkelijk hij een ander meisje kan krijgen. Ondertussen is het echter hoog tijd om naar de trekschuit te gaan: Lammert krijgt zelfs niet meer de kans om nog een huwelijkskoek voor Soetje te kopen. Situatie 24: moeilijkheden bij het vertrek van de schuit (v.6995-7276; Oude Pieter-Prangh, Toe-siender, Schuyte-Baes, Mijn Hartje, Holle Kees, jonghen Treck-Boef, Lammert Gijsen, Soetje Strijckers, Joncker Meyndert en Hans van der Haest, vlijtigen Brabander). Bij de trekschuit staat Pieter Prangh, de opzichter van de schuitvoerders, mensen voor de tocht naar Delft te lokken, terwijl de schuitbaas Mijn Hartje de jonge trekboef Holle Kees ertoe aanport om alles voor de afreis in gereedheid te brengen. Ondanks luid protest van Soetje, moet het meisje met Lubbert vooraan in de boot plaatsnemen. Al vlug raakt de vrijster in gesprek met haar hoofse buur, Joncker Meyndert. Deze mooiprater schijnt haar meer te bevallen dan de indommelende Lammert. Wanneer de boot op meer reizigers blijft wachten, komt het tot een hoogoplopende ruzie tussen de schuitvoerder, Soetje en Hans van der Haest, een | |
[pagina 640]
| |
koopman uit het Zuiden. Deze laatste windt zich zo op dat hij boos de schuit verlaat. Situatie 25: de tocht met de trekschuit (v.7277-7524; Soetje Strijckers, Schuyte-Baes, Mijn Hartje, Oude Pieter-Prangh, Toe-Siender, Gielende jonge Bedelaers en Joncker Meyndert). Wanneer Soetje ermee dreigt uit te stappen, steekt de boot eindelijk van wal. Tijdens de tocht vertelt de schuitvoerder over die andere keer dat een ruzie volkomen uit de hand was gelopen: de vechtende partijen waren elkaar met huisraad en boerenalaam te lijf gegaan. Even later legt de schuit aan bij de 'Hooren-bregge'. Lammert verlaat hier de boot, Fijtje echter blijft liever bij Meyndert aan boord. Tevergeefs poogt de boer vanop de oever de schuit te volgen: hij kan uiteindelijk slechts lijdzaam toekijken hoe de boot langzaam in de verte verdwijnt. Inmiddels heeft Joncker Meyndert vrij spel om Soetje het hof te maken. Situatie 26: Joncker Meyndert laat Soetje in de steek (v.7525-7732; Joncker Meyndert, Soetje Strijckers, Schuyte-Baes, Mijn Hartje en Heb-lustigen Lasery-Knecht)Ga naar voetnoot1. Wanneer de boot opnieuw aanlegt, betaalt Joncker Meyndert voor Soetje het vrachtgeld en helpt haar galant van boord. In de verte komt Lammert opnieuw opdagen: Meyndert wil hem ditmaal niet meer in de weg staan en poogt vlug afscheid te nemen. Soetje bekent hem daarbij niet van Lammert te houden maar van Vrome Koen, een Delftse brouwerszoon, die kennelijk ook al komt aangelopen. Toch nodigt Soetje Meyndert uit om haar de volgende dag een bezoek te brengen. Meyndert wil er echter niets van horen en laat Soetje alleen achter. Situatie 27: Soetjes 'Na-klachte' (v.7733-7740; Soetje Strijckers). Soetje jammert over het onstandvastige karakter van het vrijen: Lammert heeft ze zelf verstoten, nu krijgt ze op haar beurt van Meyndert het deksel op de neus. Situatie 28: Lammert opnieuw bij Soetje (v.7741-7798; Lammert Gijsen en Soetje Strijckers). Wanneer Lammert bij Soetje is aangekomen, maakt zij hem wijs dat ze slechts met Meyndert omging om te weten hoe het er bij de adel aan toe gaat. Lammert wordt echter opnieuw wandelen gestuurd, wanneer Vrome Koen aankomt. Situatie 29: Lammerts klacht (v.7799-7828; Lammert Gijsen). Op zijn stok geleund, klaagt Lammert over het droeve lot dat hem te beurt is gevallen. Situatie 30: ook Vrome Koen laat Soetje in de steek (v.7829-8040; Vrome Koen en Soetje Strijckers). | |
[pagina 641]
| |
Vrome Koen maakt Soetje ijverig het hof en stelt haar mooie geschenken, juwelen en prachtige kleding in het vooruitzicht. Het gesprek mondt uit in een vinnig debat over de voor- en nadelen van het landleven en het leven in de stad. De discussie wordt plots afgebroken wanneer in de verte klokgelui het sluiten van de stadspoorten aankondigt. Koen keert haastig naar de stad terug en laat Soetje, die nu ook deze vrijer heeft kwijtgespeeld, alleen en bedroefd op het land achter. |
|