Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| ||||
Hoofdstuk 3
| ||||
Beschrijving van de tekening en de gravureDe ontwerptekening (afb.1) voor de titelgravure is bewaard gebleven en bevindt zich in het prentenkabinet van het kasteel CoburgGa naar voetnoot2. Hoog in de lucht zweven twee allegorische figuren die samen een doek vasthouden met in spiegelschrift de tekst: 'A. Vande Vennes // Belacchen[de] // Werelt'. De laatste letters van 'Belacchen[de]' worden bedekt door de wijzende hand van de linkse figuur die de tijd voorstelt. Hij heeft vooraan een jong, achteraan een oud gelaat, draagt een uurwerk op het hoofd, heeft gevleugelde voeten en op de rug een ongelijk vleugelpaarGa naar voetnoot3. De figuur aan de andere kant van het doek verbeeldt de gevleugelde Faam. De twee bazuinen stoten elk - gezien de stippellijn - een woord uit: 'Wys' en 'Mal' (het eerste in tegenstelling tot het tweede niet in spiegelschrift afgebeeld)Ga naar voetnoot4. De voorgestelde scène op de begane grond speelt zich af op het Buitenhof; op de achtergrond staat de Haagse St.-Jacobstoren. Centraal op het | ||||
[pagina 623]
| ||||
middenplan houdt Cupido (met een narrenkap op het hoofd) zich in evenwicht op een wereldbol. In de globe op het kussen werd een brandend hart boven twee ineengeslagen handen afgebeeld. Naast het kussen liggen enkele boekenGa naar voetnoot1. Op de voorgrond bevindt zich een bordje met het jaartal 1634; ernaast staan twee honden die met de staarten aan elkaar zijn vastgebonden. Rechts van de jaarplaat liggen wat kersen en noten aan de voeten van een boerenmeisje die haar arm om een boer slaat. Het jongetje naast hen draagt een korf aan de arn. De boer wijst nadrukkelijk op een groepje in lompen gehulde bedelaars. Achter deze laatsten ziet men het profiel van een gebrilde man. In het midden op het achterplan vechten zeven vrouwen om een mansbroek terwijl de onfortuinlijke eigenaar wanhopig de armen omhoogsteekt. Enkele burgers slaan het tafereeltje gade. De gravure uit de Belacchende Werelt werd tegenzijdig naar deze tekening vervaardigd. Het formaat is nagenoeg identiek: 17,3 × 13,3 cm. De graveur (D. van Bremden) en de inventor (Van de Venne) worden onderaan vermeld. De gravure wijkt slechts op enkele punten van de tekening af. Het bordje vooraan draagt nu als datum 1635 en het opschrift op het doek werd gewijzigd tot: 'Tafereel Van De Belacchende Werelt'. Ook de woorden 'Wys' en 'Mal' blijven in de gravure achterwege. Onderaan de prent werd een tweeregelig bijschrift toegevoegd dat verwijst naar het bekende dictum over schilderkunst als 'stomme' poëzie en dichtkunst als een sprekend schilderij: Hier wijst de Kunst met stom beleijt
Wat Reden vande Werelt seijtGa naar voetnoot2.
| ||||
CommentaarEen reden waarom de gravure de woorden 'Wys' en 'Mal' uit de voortekening niet heeft weergegeven, ligt niet meteen voor de hand. Beide woorden vervingen de attributen waarmee de goede en slechte faam traditioneel werden voorgesteldGa naar voetnoot3. Ging het om een instructie van Van de Venne of nam de graveur zelf het initiatief? Evenmin valt uit te maken of Van de Venne met de schrijfwijze van 'Wys' (niet in spiegelschrift) en 'Mal' (in spiegelschrift) al dan niet bewust een grapje voorhad. Op de gravure zou immers het woord 'Mal' correct leesbaar, het woord 'Wys' daarentegen in spiegelschrift staan. Van meer belang is het dat Van de Venne zijn Belacchende Werelt aanvankelijk expliciet had geconcipieerd vanuit het 'Wys-mal', een begrip dat binnen Adriaens oeuvre wel meer voorkomt. Van de Vennes verhaal uit 1634 over de wederwaardigheden van de smid Doddus kreeg | ||||
[pagina 624]
| ||||
immers als titel Wys-mal mee. De term verwijst, zo blijkt uit het voorwerk tot deze bundel, naar het vermakelijke en het komische en de daaraan gekoppelde nuttige didaxisGa naar voetnoot1. Ook in het oudere Sinne-mal komt de verbinding van 'wys' met 'mal' voor; in zijn voorwoord schrijft de dichter: 'siet dan, hoe dese invallen als een gemal hun voort proncken; daer nochtans de selve ten vvijsten behooren gevatt' te vverden'Ga naar voetnoot2. De woorden 'Wys' en 'Mal' mogen in de titelgravure dan al zijn weggelaten, in het voorwerk van de Belacchende Werelt hebben ze wel degelijk sporen nagelaten. Zo richt de auteur zich in het 'Voor-Beduydsel' tot de lezer met de woorden: 'Wel Hem die Mal van Wijsheydt weerde', en in de 'Boeck-Sprake' heet het: 'Soeck Reyn-Aerts Wijs, verlies je Mal'Ga naar voetnoot3. Het 'wys' en het 'mal' verwijzen echter niet alleen naar de komische en didactische aspecten van de bundel maar ook naar de goede en kwade voorbeelden die worden getoond. Het 'Voor-Beduydsel' stelt expliciet: 'Loopter tusschen Wijs wat Mals, (...) neemter oog-merck op, en laetet ongemerckt doorgaen'. De Belacchende Werelt is immers bevolkt met 'Wyse' en 'Malle'Ga naar voetnoot4. Uiteraard zijn uitlatingen van die aard in de eerste plaats defensief bedoeld. Bij de titelgravure hoort een 24-regelig explicatief gedicht: de 'Aen-Spraecke op de Voor-Tijtel'. De dichter maant er de lezer voortdurend aan om naar de gravure te kijken: elk tweede vers wordt met het deiktische 'Siet' ingeleid. Ook op de gravure ontbreekt het niet aan deiktische gebaren: de Tijd wijst naar het titeldoek, de boer links naar de groep haveloze bedelaars; het jongetje met de korf duidt met de hand de boeren aan en kijkt ondertussen recht naar de lezer-toeschouwer. Ook de kleine bedelaars rechts wijzen of houden de vinger spottend omhoog. Deze 'vingerwijzingen' hebben ook een didactisch-moraliserende functie en passen bij het traditioneel spottende gebaar waarmee Democritus naar de wereld wijstGa naar voetnoot5. Later zal overigens blijken dat de lezer heel wat kan opsteken van de wijsheden die de kleine bedelaar ten beste geeft, of van de kritische opmerkingen van de boeren tijdens hun rondgang op de kermis. Ook uit het gedrag van de boeren kan men leren, zoals blijkt uit het gebaar van het jongetje met de korf. De Tijd wijst dan ook met de hand naar het titeldoek en op die manier naar de Belacchende Werelt in haar geheel. De 'Aen-Spraecke' kan men als volgt indelen:
| ||||
[pagina 625]
| ||||
| ||||
v.1-4:Van de Venne verwijst in de openingsverzen naar de algemeen gangbare opvatting over de faam die de roem van een bundel mettertijd uitdraagt; vgl. met v.305-12 in de 'Mey-clacht': Als eenich wijs verstant sich selven heeft gequeten,
En heeft wat nieus gebaert, van 'tgeen, hy weet te weten,
Door sijn begaefden geest, en reden-rijck verstant,
Dat voert de snelle Faem in menich verre lant: Fama verbreyt
Door Fama wert den lof van alle goede gaven den lof der cun-
Gedragen in de lucht, bevrijt van het begraven, ten.
Bevrijt van alle nijt, vergetenheyt, en stof;
'De Cunst verwect de Faem, de Faem vermelt haer lofGa naar voetnoot1.
De Faam wordt in de 'Aen-Spraecke' voorzien van het epitheton 'ware' (waarheidsgetrouwe) zodat in deze verzen de begrippen waarheid, tijd en faam met elkaar worden verbonden. Op de naar Adriaens ontwerp gegraveerde titelprent voor Cats' Spiegel worden deze begrippen in drie allegorische figuren verbeeld. Het begeleidende gedicht stelt het daar voor alsof elke spreuk uit de bundel gewikt en gewogen werd door 'den Tijt; de vvelcke den omme-loop der Iaren gebruykende tot een spiegel, voor sijn dochter de VVaerheyt, ende bevindende de spreucken aen haer vvel te ghelijcken, laet toe dat de Faeme de selve mach voeren al vvaer menschen vvoonen; en daer uyt vvert ten lesten een Spieghel van den Ouden ende Nieuwen Tijt, vvesende de rechte Spiegel der VVaerheyt'Ga naar voetnoot2. Minder doorzichtig evenwel zijn de epitheta 'licht en sware' die in de 'Aen-Spraecke' aan de tijd worden toegekend en die wellicht te maken hebben met de snelle en trage tijdGa naar voetnoot3, of mogelijk ook met voor- en tegenspoed. Ze beantwoorden aan Van de Vennes zin voor antithese en aan de oxymora die traditioneel aan de Tijd worden toegekendGa naar voetnoot4. De 'geswinde grijsaert' wordt op de gravure dan ook met het gebruikelijke dubbelgelaat (Janus bifrons) en met een ongelijk vleugelpaar afgebeeld. | ||||
[pagina 626]
| ||||
De openingsverzen leggen niet alleen de nadruk op het roemrijke karakter van de bundel maar wijzen ook op de didactisch-moraliserende aspecten en preluderen op het tegelijk in en uit de wereld zijn dat in het 'Voor-Beduydsel' verder werd uitgewerkt: Siet Kunste met gemak leert hier verscheyde Lien
Staeg inde Werelt gaen, staeg uyt de Werelt vlienGa naar voetnoot1.
| ||||
v.5-12:De 'Aen-Spraecke' richt vervolgens de aandacht op het centrale deel van de prent waar Cupido met narrenkap zich in evenwicht houdt op een aardglobe waarin een brandend hart en twee ineengeslagen handen (symbolen voor liefde en trouw) staan afgebeeldGa naar voetnoot2. De specifieke houding van Cupido is afgeleid van de traditionele Fortuna- en Venusvoorstellingen en symboliseert niet alleen de almacht van de liefde die de wereld beheerst, maar ook de onbestendigheid ervanGa naar voetnoot3. Op beide aspecten wordt in de 'Aen-Spraecke' gewezen: het Venuskind 'woelt gelijck het wil, en laet geen Wesen rusten'; zijn bedrijvigheid bestaat erin dat het voortdurend 'lost en hecht, en woelt om heen en weer' (v.10-1). De liefdesgod wordt traditiegetrouw breeduit lachend voorgesteldGa naar voetnoot4 en draagt de narrenkapGa naar voetnoot5. De 'Aen-Spraecke' vermeldt dat door Cupido's schietkunst 'menig Hooft bedod [werd] uyt Liefdes Narre-Kap' en in de glossen worden de vrijers aangesproken als 'Liefde-Naren'. Illustratief in dit verband is Van de Vennes polychrome schilderijtje waarin de zotheid wordt benadrukt. Op de voorstelling houden enkele jonge kerels zich schuil in een hoge boom en loeren begerig naar de musicerende meisjes in het prieeltje. Een aantal onder hen tuimelt naar beneden en wordt door de wachtende vrijsters onderaan in hun (liefdes)netten opgevangen. De neerbuitelende en gevangen vrijers zijn kennelijk door zotheid overmand en blijken allen de narrenkap te dragen. Van de Venne maakt hier op een inventieve manier gebruik van het populaire motief van de vrij(st)ersboomGa naar voetnoot6. Waarom Van de Venne zo nadrukkelijk het Venuskind centraal stelt, ligt voor de hand. De liefde regeert de Belacchende Werelt en sluit aan bij de kermis als ontmoetingsplaats van vrijers en vrijstersGa naar voetnoot7. In de bundel zelf | ||||
[pagina 627]
| ||||
worden enkele verliefde paren gevolgd op hun rondgang op de kermis. Ze worden op de titelprent links op de voorgrond afgebeeld. De enkele kersen en noten aan de voeten van het meisje dragen bij tot de amoureuze contextGa naar voetnoot1. | ||||
v.13-20:De 'Aen-Spraeckje' verwijst vervolgens in termen die veeleer in het schildersatelier thuishoren, naar de figuren rond Cupido: Siet boven, siet beneen, en voor, en in't Verschiet
Wert buyten uyt-getoont al watmen soekt en vliet' (v.15-6).
Wellicht alludeert Van de Venne met het 'soekt en vliet' opnieuw op het in de wereld zijn en het zich uit de wereld terugtrekken. De op de titelprent afgebeelde personages treden allen in het kermisverhaal op en werden, wat de uitbeelding betreft, ontleend aan de verschillende gravures uit de bundel. Op de voorgrond links herkent men Lubbert en Lammert met hun respectieve liefjes, Fijtje en Soetje (vgl. met de gravure op p.5). Links van hen blikt het garnaalventertje Fopje naar de toeschouwers (vgl. met p.5). Achter dit groepje valt het profiel te ontdekken van de kwakzalver, diens assistente en een toekijkende dame (vgl. met p.99). Op de achtergrond vechten zeven vrouwen om een mansbroek (vgl. met p.241). Rechts van hen (net achter de bootsman van Reyn-uyts schip en diens gezel (vgl. met p.158), is nog het hoofd van de scharenslijper zichtbaar (vgl. met p.215). Op de voorgrond staan de twee honden met aaneengebonden staarten uit de gravure op p.199. Een gelijkaardig procédé had Van de Venne reeds in zijn Sinne-mal toegepast. Het slotlied 'Sinne-bommeken' brengt er een revue van de verschillende personages die in de bundel voorkwamenGa naar voetnoot2. De begeleidende prent (afb.9) ging voor de uitbeelding van de figuren eveneens te rade bij de overige gravures uit de bundel. Van de personages rond Cupido noemt Van de Venne slechts twee groepen bij naam: naast de boeren op de voorgrond die zich vrolijk maken over de slechte voorbeelden die zij bespeuren op de kermis (v.17-8), vermeldt hij nog de Reyn-uyt-gezellen die hun levenswijze niet hebben veranderd (v.19-20). | ||||
v.21-25:In de laatste viet verzen wordt de lezer rechtstreeks aangesproken waarbij de dichter aangeeft dat het dulci (het komische en het vermakelijke) ten dienste staat van het utile: Siet! Gy, die zijt geneygt met vreugden hier te lesen
Lacht vrolijk als het dient. so 'tmoet belacchend wesen.
Siet wat hier is bedacht. Vatt Redens soet vermaen:
| ||||
[pagina 628]
| ||||
Het laatste vers, 'Laet dat de Wereldt doet, of laet de Werelt staen', parafraseert de gedachte die in het 'Voor-Beduydsel' en in de 'Boeck-Sprake' herhaaldelijk zal worden geuit. Aan het gedicht voegt Van de Venne nog bij wijze van slotformule deze woorden toe: 'Tis den Verstandigen genoegh geseyt' (vgl. 'Dictum sapienti sat est'Ga naar voetnoot1). |
|