Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 600]
| |||||||||
Hoofdstuk 1
| |||||||||
[pagina 601]
| |||||||||
- r.107-38: het dulci. In de volgende regels licht de auteur het dulci-aspect verder toe. De lezer die Van de Vennes bundels Sinne-Vonck en Wys-mal heeft gelezen, weet welke 'Verlustinge' en 'Vermaeck' hem te wachten staan (r.107-22). Vanuit mercantiel oogpunt is deze verwijzing naar Van de Vennes vroegere bundels ongetwijfeld gunstig geplaatst. Vervolgens rechtvaardigt de dichter het vermakelijke van zijn dichtwerk (r.123-38).
- r.139-196: het utile. Beklemtoonden de voorafgaande alinea's vooral het vermaak, de volgende stellen de nuttigheid van de bundel centraal. Met het bekende beeld van de bloemen in een tuin wordt de lezer duidelijk gemaakt dat het werk voor elk wat wils en voor ieder wat lering bevat (r.139-84). De belerende intenties komen ook aan bod in de volgende paragraaf die met de veelzeggende ana-fore constructie 'Om te bedencken' wordt ingeleid (r.185-96): het is vooral aan de lezer om wijze lessen uit de bundel te halen.
- r.197-282: de peroratio. Tenslotte kondigt de dichter met een traditionele captatio benevolentiae het einde van de voorrede aan (r.197-200)Ga naar voetnoot1. Toch beslaat de peroratio, die o.m. uitweidt over Adriaens samenwerking met Cats, niet minder dan 86 regels. Daarnaast concentreert ze zich via bescheidenheidstopiek en niet minder topicale verontschuldigingen vooral op het 'Elck wat voor Elck' (r.282): elke lezer vindt wel iets in de Belacchende Werelt dat hem behaagt; het minder aangename moet men maar niet lezen.
- r.283-350: de 'Toe-Gifte'. Op de peroratio - en hiervan o.m. door tussenwit gescheiden - volgt een 'Toe-Gifte van dit Voor-Verhael'Ga naar voetnoot2. In hoofdzaak dient de 'Toe-Gifte' om de sprekende personages uit het verhaal kort voor te stellen (cf. r.284-8). De voorstelling gebeurt (zoals het in toneelstukken vaak het geval is) aan de hand van een lijst die de sprekende personages in volgorde van optreden opsomtGa naar voetnoot3. Tenslotte stelt de 'Toe-Gifte' Van de Vennes nog te schrijven 'Beschreyende Werelt' (als tegenhanger van de 'Belacchende Werelt') in het vooruitzicht en worden nog enkele andere argumenten gevarieerd die tevoren reeds aan bod kwamen. Op het 'Voor-Beduydsel' volgen nog een citaat uit Ambrosius' De Virginitate en twee korte gedichten die het publiek aansporen om het boek te kopen: het werk is belerend en vermakelijk en men haalt er de hele wereld mee in huis.
Het 'Voor-Beduydsel' heeft onmiskenbaar een informerende en wervende functie. Het stelt de bundel, o.m. aan de hand van het uitvoerige ver- | |||||||||
[pagina 602]
| |||||||||
haal over de lachende filosoof Democritus, voor als een komisch-satirisch werk dat de lezer nut en vermaak verschaft en werpt bovendien reeds licht op de inhoud van het verhaal en de wijze waarop het wordt gebracht. | |||||||||
§1. Het Democritus-verhaalDe Belacchende Werelt beschrijft de eigentijdse 'Eeuwe (...) daer mede verthoonende hoe dat onse Nu-Standtsche Werelt oock ymmers soo gantsch Belacchelijck is, als de Voor-tijdsche Werelt' (r.9-12). Het ridicule van die oude wereld bewijst Van de Venne met een uitvoerig verhaal over Hippocrates' bezoek aan de filosoof Democritus (r.12-73). De stof gaat terug op de inhoud van een bekende, antieke anekdote. | |||||||||
1. Democritus en HippocratesDe inhoud van de legende geven we hier verkort met de woorden van Van Beverwyck in zijn Oratie van de nootsakelickheyt der anatomie (1634) weer: 'Democritus alle vvereltsche dinghen, als malle en ydele bespottende, begaf hem buyten de stadt, en ginck daer in syn eenigheyt verscheyde dieren sitten open-snijden, ende ontleden. Het volck van Abdera, daer hy vvoonde, sulcx siende, vvaren hier over seer ontstelt. VVant sy meenden, dat de gene diese voor de vvijste van de vverelt ghehouden hadden, nu bijster van sinnen gheworden vvas. Ontboden derhalven met publijcke brieven (die noch hedensdaeghs te lesen zijn) den grooten Medicijn Hippocrates, om haren Democritus, diese de eere ende vvijsheyt van hare stadt noemen, by te ghenesen. Hippocrates komende, vviert gheleyt daer Democritus sat rontsom in de op-ghesnede dieren, het volck ondertusschen over syn dvvaesheyt vveenende. Maer Hippocrates met hem sprekende, vviert vvel haest ghevvaer, dat het geen geckheyt en vvas, dat hem lette. Ende hem vragende vvat alle die dieren beduyden, ende vvat hy daer mede voor hadde, soo antvvoorde Democritus, dat hy ondersocht den oorspronck van de dvvaesheyt. Ende na veel andere propoosten, als Hippocrates vertrock, bedanckte hy Democritus van de vvijsheyt, die hy van hem genoten hadde, ende bedanckte oock het volck, dat hy van haer by soo een man gheroepen vvas, vviens vvijsheyt hy met vervvonderingh aengehoort hadde'Ga naar voetnoot1. De anekdote, waaraan in de literatuur en in de schilderkunst herhaaldelijk werd gerefereerd, was o.m. via uitgaven van de apocriefe corresponden- | |||||||||
[pagina 603]
| |||||||||
tie tussen Hippocrates en Demagetus of langs levensbeschrijvingen van de antieke filosofen om, overgeleverd gewordenGa naar voetnoot1. Dit blijkt b.v. uit de voorrede tot Orisandts Democriti Belacchende Werelt (Den Haag 1639). Het boek wordt er als een ernstige hekeling van de 'Hoovaerdyen en Opgeblasentheden deses Tijds' voorgesteld en staat in het teken van Democritus: deze 'onhebbelijckheden (...) waren dien wijtberoemden Philosooph Democrito (...) heel kenbaer'Ga naar voetnoot2. Daarop doet Orisandt de bekende anekdote nog eens over en verwijst daarbij als bron naar 'den Brief van Hippocrate (...) die hy (...) heeft geschreven aen sijn Groot-meester Demagetvm'Ga naar voetnoot3. Aan deze apocriefe correspondentie herinnert ook Van Beverwyck wanneer hij het in zijn Oratie heeft over de 'publijcke brieven (die noch hedensdaeghs te lesen zijn)'Ga naar voetnoot4. De briefwisseling was reeds vroeg in vertaling beschikbaar, o.m. in het Frans (door Guichard) en ook, sinds 1573, in het Nederlands (door Junius)Ga naar voetnoot5. Belangrijk voor de overlevering van de Democrituslegende in de zestiende en zeventiende eeuw, waren ook de levensbeschrijvingen van de antieke filosofen. R. Burton b.v. refereert in zijn The anatomy of Melancholy (Oxford 1628) aan Diogenes Laërtius' Vitae philosophorum (lib.9, 34-49); van dit laatste werk verscheen in 1655 te Rotterdam een Nederlandse vertalingGa naar voetnoot6. Naar dergelijke bronnen verwijst ook de Alkmaarse predikant Venator wanneer hij de Democritus-stof als uitgangspunt voor zijn Nederlandse schooldrama Reden-vrevcht Der Wijsen (Alcmaer 1603) neemt. Hij geeft niet alleen de Hippocratescorrespondentie op maar ook enkele antieke levensbeschrijvingen van filosofen: 'Doch heb ick uyt den Diogene Laërtio, ende Hesychio Milesio, Griecksche Schrijveren/ die t'leven ende wandel der Philosophen beschreven hebben/ ende anderen ouden ende nieuwe Boeck-makers de sake verrijckt'Ga naar voetnoot7. | |||||||||
[pagina 604]
| |||||||||
Precies van zo'n 'Boeck-maker' heeft Van de Venne voor zijn Democritusverhaal gebruik gemaakt. In de marge van fol.[†]3ro geeft hij aan dat hij de beschrijving van 'de seste Eeuwe der Werelt/ in de Kerckelijcke Historie van F. Dionysius Mudsaert/ cap.11' heeft geraadpleegd. Bedoeld wordt de bij Verdussen in 1624 uitgegeven en t.o.v. de editie 1622 sterk uitgebreide Generale Kerckeliicke Historie van de premonstratenzer Dionysius MudzaertsGa naar voetnoot1. Dit omvangrijke boekwerk, dat onmiskenbaar in concurrentie met Rosweydes Generale kerckelycke historie was opgezetGa naar voetnoot2, beschrijft in de eerste afdeling de geschiedenis vanaf de schepping tot Christus' geboorte. Het elfde hoofdstuk brengt daarbij op p.402-5 het Democritus-Hippocratesverhaal.
Wanneer Van de Vennes tekst naast Mudzaerts' hoofdstuk - waarvan slechts een klein gedeelte werd gebruikt - wordt gelegd, dan komen enkele opmerkelijke overeenkomsten en niet minder frappante verschillen aan het licht:
Hoewel Van de Venne nauw bij zijn bron aansluit, brengt hij d.m.v. enkele amplificationes een eigen accent aan. Zij benadrukken het inzicht en de wijsheid van de filosoof en stellen deze in contrast met de onwetendheid en de dwaasheid van de wereld. Een omschrijving van Democritus als 'den wijdlustigen Philosooph' wordt uitgebreid met adjectiva als 'door-sienigen', 'recht-sinnighen', 'wel-meenenden' en 'Wijsen-Wijsende'. En 'der menschen dwaesheydt' (Mudzaerts) heet nu de 'Wee-Werelts-Wandelschap' van 'de losse [d.i. lichtzinnigeGa naar voetnoot3] Eeuwe' waarbij 'de Mensche-meenigte (...) gantsch bedwaest waren inden Omme-gangh'. De amplifikaties zijn functioneel: ze versterken de moraliserende impact van de satire en verhogen het krediet van de satiricus. Deze laatste doet zich - zoals het toen wel meer gebeurde - in het voorwerk voor als een nieuwe Democritus die de | |||||||||
[pagina 605]
| |||||||||
gebreken van zijn tijd zal hekelenGa naar voetnoot1. Het is dan ook tekenend dat Van de Venne nagenoeg dezelfde termen hanteert om zowel de wereld ten tijde van Democritus als de eigen tijd te beschrijven. De oude 'losse Eeuwe (...) doen de Mensche-meenigte also gantsch bedwaest waren inden Omme-gangh' verschilt nauwelijks van het in de Belacchende Werelt gepresenteerde 'Tafereel, dat den Ommegang (...) behelst vande heden-daegsche Gulde Eeuwe'Ga naar voetnoot2. Ook de nieuwvorming 'Werelts-Wandelschap' (uit Democritus' tijd) vindt zijn pendant in de eigentijdse 'wandel-Marct'.
Van de Venne parafraseert hier vrij getrouw zijn voorbeeld dat op zijn beurt nauw aansluit bij de inhoud van Hippocrates' brief aan Demagetus. In Junius' vertaling van deze brief (1573) staat immers te lezen hoe 'oude lieden ende oock Jonghe kinderen/ alle te gader (...) bedroeft' stonden 'met nedergheslagen hoofden/ ende dat door oorsaec van/ de raserie van Democritus' en hoe zij Hippocrates smeekten: 'behout hem int leuen/ helpt hem/ geneest hem'Ga naar voetnoot3.
| |||||||||
[pagina 606]
| |||||||||
Mudzaerts' gedetailleerde schets volgt Hippocrates' brief op de voet: 'aldaer (...)is een hoge hueuel/ met leege ende dichte populionen boomen beschaduwet/ van waer men mochten beschouwen die welcke sad onder een Platan boom leege ende dicht van bladeren/ in een rouwe lijfrocxken/ alleen/ ongeschoent/ sittende op eenen steene setel/ gansch bleec/ mager/ met een lange baert/ aen sijn rechter sijde was aldaer vlietende een smal beecxken/ sachtekens ruyschende/ welcke zijn loop hadde wt die voorseijde hueuel/ waer op stont een capelleken/ als ic vermoede/ den Nymphen der wateren goddinnen toegeheylicht/ becingelt met wijngaerden van selfs gewassen: maer die man selfs hadde seer statelijck op zijn knien een boeck/ ende meer ander boecken laghen by hem aen beyde zijden/ oock laghen daer opghehoopt menigerhande dieren opgesneden. Maer hy somtijts was neerstich in haestich te schrijuen/ somtijts rustede hy langhe wijl ophoude/ ende hem bedenckende/ daer na niet langhe dit ghedaen zijnde/ stont hy op ende wandelde/ ofte bekeeck het increyt der beesten/ ende die weder nedergheleyt/ ghinck hy weder sitten. Die burghers van Abdera rondts om my staende/ droeuich/ ende niet verre van schreijen wesende/ spraken tot my segghende/ Nu ziet ghy o Hippocrates tleuen van Democritus/ hoe hy raest/ ende niet en weet wat hy wil/ of wat hy doet'Ga naar voetnoot1. Van de Venne heeft zijn bron op verscheidene plaatsen ingekort (detractio). Van het heuvelachtige landschap, het stromende beekje of de wijngaardranken is geen sprake meer terwijl de uitvoerige beschrijving van de manier waarop Democritus zijn onderzoek doorvoert, wordt gereduceerd tot: 'brengende sijne Daghen door met Soecken en Vinden uyt de prijs-waerde Natuyre'. De auteur alludeert hiermee op zijn eigen kenspreuk ('Ick soeck en vin') en identificeert zichzelf dan ook (althans ten dele) met Democritus. Kenschetsend is dat gezocht en gevonden wordt in 'de prijs-waerde Natuyre', een onmiskenbare reminiscentie aan Adriaens poëtica die voorhield dat het voor dichters 'een ongerijmde saeck schijnt te vvesen, datmen niet en siet op het gheschapen leven selve'Ga naar voetnoot2. | |||||||||
[pagina 607]
| |||||||||
Ook in deze passage kort de dichter de brontekst zoveel mogelijk in en brengt hiermee zelfs de duidelijkheid van het betoog in gevaar: Hippocrates' antwoord, zoals dit in het 'Voor-Beduydsel' staat geformuleerd, kan slechts ten volle worden begrepen wanneer men eerst Mudzaerts' versie leest. Daar blijken Hippocrates' woorden een reactie te zijn op Democritus' uitgesponnen monoloog over de 'Verscheyden handel en wandel der menschen', over de 'ydelheydt der vverelt' die 'vol sotten is'Ga naar voetnoot1. De teneur van deze tekst wordt bij Van de Venne pas aan het slot van zijn verhaal weergegeven. In het achtregelig gedicht nl. wijst Democritus met het deiktische gebaar (cf. 'Siet') - waarmee de filosoof zo vaak wordt afgebeeldGa naar voetnoot2 - op ''tWerelts ydel Yet' en op de 'Steege Dwaesheyt' (v.65-73). | |||||||||
[pagina 608]
| |||||||||
2. Democritus en HeraclitusIn het 'Voor-Beduydsel' stelt Van de Venne een pendant voor zijn Belacchende Werelt in het vooruitzicht en hoopt hij 'om, metter Tijdt, noch voort te brengen de Beschreyende Werelt' (r.292-3). Dit voornemen lag in de lijn van de verwachtingen: bij het lachen van Democritus hoort immers de complementaire houding van de wenende filosoof Heraclitus. Dit blijkt o.m. uit het platgetreden antieke dictum over Democritus en Heraclitus dat reeds bij Sotion, Seneca, Juvenalis en Lucianus werd vermeld. Het dictum genoot een grote populariteit en beide filosofen waren samen of als pendanten vaak terug te vinden op schilderijen, gevelstenen, rijmprenten, titelgravures of in allerhande vormen van moraliserende literatuurGa naar voetnoot1. In Van de Vennes picturale oeuvre komen beide wijsgeren herhaaldelijk voor. Op zijn ontwerptekening voor het tweede embleem van Cats' Proteus stelde Van de Venne de dwaasheid van verliefden centraal en tekende daarbij de beide filosofen naast hun wereldbol in de onderste medaillons uit de kaderrand: zij belachen en bewenen het deplorabele gedrag van de amoureuze jeugdGa naar voetnoot2. Democritus en Heraclitus behoren hier tot het emblematische bijwerk van de pictura. In Cats' subscriptio vindt men hen niet terug tenzij in de aansporing 'Wel, draeght dan met gedult al wat den hemel doet'Ga naar voetnoot3: het voortdurend lachen en wenen van Democritus en Heraclitus werd immers traditioneel geïnterpreteerd als een tot het uiterste doorgedreven vorm van | |||||||||
[pagina 609]
| |||||||||
standvastigheid. Een andere afbeelding van de beide filosofen door Van de Venne vinden we op de titelplaat van Hofferus' Nederduytsche Poemata (Amsterdam 1635)Ga naar voetnoot1. | |||||||||
3. Democritus en de 'heden-daegsche Gulde Eeuwe'Van de Vennes Tafereel van de Belacchende Werelt beschrijft 'den Ommegang (...) vande heden-daegsche Gulde Eeuwe' en toont op die manier aan 'hoe dat onse Nu-Standtsche Werelt oock ymmers soo gantsch Belacchelijck is, als de voor-tijdsche Werelt was' (r.5-12). De topos van de 'heden-daegsche Gulde Eeuwe' wordt hier verbonden met het Democritusmotief. Ook elders in het 'Voor-Beduydsel' en in de Belacchende Werelt heeft Van de Venne zijn tijd graag als een gouden eeuw omschreven: in r.266-8 schrijft hij ironisch over 'den Standt van onse volle over-vloedighe Geluckige Gulde Eeuwe' en bij de aanvang van het kermisverhaal wordt expliciet vermeld dat de Belacchende Werelt de 'hedendaegsche geluckige Eeuwe' vertoont (p.5). In de zeventiende-eeuwse republiek werd de eigen tijd wel vaker als een gouden tijdperk omschreven: een dergelijke optimistische kijk werd ingegeven door o.m. de gunstige situatie van het economisch zo welvarende Holland. De geschiedenis werd daarbij als een cyclische opeenvolging van tijdperken gezien: na de steeds slechter wordende tijden uit het verleden blijkt de oorspronkelijke gouden eeuw nu opnieuw te zijn aangebroken (voorbeelden hiervan bij Van Mander, Pontanus en VosGa naar voetnoot2). Een dergelijke interpretatie van de aurea aetas gaat terug op Vergilius. In latere tijden zou deze traditie vooral in de panegyriek voor de vorst ongemeen geliefd blijvenGa naar voetnoot3. Een meer satirische kijk op de geschiedenis (Ovidius was hierbij de grote voorganger) had vooral oog voor de verwording van de tijd. De | |||||||||
[pagina 610]
| |||||||||
opeenvolging van de tijdperken is een lineair, onomkeerbaar gebeuren waarbij de aurea aetas staat voor de voorgoed verloren ideale gouden eeuwGa naar voetnoot1. Precies deze tijdkritische overwegingen maken een combinatie van de topos van de gouden eeuw met het Democritusmotief bijzonder aantrekkelijkGa naar voetnoot2. Bij Van de Venne is er van een echte verwording niet met evenveel woorden sprake, ook al valt de ironie in de woorden waarmee hij zijn tijd als een gouden eeuw karakteriseert, niet te ontkennen. Het is echter vooral aan de lezer om, na lectuur van de Belacchende Werelt, uit te maken 'of men noch mach lacchen in dese heden-tijdts Eeuwe' (r.74-5). Toch had de dichter duidelijk de bakens uitgezet: 'onse Nu-Standtsche Werelt [is] (...) ymmers soo gantsch Belacchelijck (...), als de voor-tijdsche Werelt was' (r.9-12). | |||||||||
4. Het lachen van DemocritusDemocritus' spot richt zich in de eerste plaats op de 'Werelt' (r.10), de 'Omme-gang des Menschen Leven' (r.78-9) en de 'Werelts-Wandelschap' (r.25). De filosoof kan immers maar moeilijk anders dan lachen om de 'Steege Dwaesheyt' van de mensen en om 'al 'tWerelts ydel Yet'Ga naar voetnoot3. Vanitas en stultitia mundi zijn de twee kernbegrippen waarrond in de traditie de spottende Democritus steevast zijn betoog opbouwtGa naar voetnoot4. Ter adstructie een wille- | |||||||||
[pagina 611]
| |||||||||
keurige greep uit de talloze voorbeelden: 'de Weerelt is vol ghecken/ sotten/ en narren/ // Die in dwaesheyt/ in boosheyt/ in ijdelheyt scharren' (Venator); 'siet des weerelds sottigheden' (Hofferus); 'Ha, ha, que de sottises, que de folies, que de vanité au monde' (De Besse) en 'sotte ydele dwaesheydt' (De Bie)Ga naar voetnoot1. De lachlust van Democritus wordt daarnaast - zo wordt het herhaaldelijk voorgesteld - opgewekt door de overal aanwezige inconstantia, een begrip dat nauwelijks van vanitas te onderscheiden valt. Tegenover de fundamentele onstandvastigheid van de wereld ('d'ongestadicheyt des werelts ydelheden', 'der menschen wispeltuurigheyd' of de wereld als 'joüet de la fortune'Ga naar voetnoot2) staat dan het gedurig lachen van Democritus (cf. 'Demokritus lachte, en bleef daar gestadigh by'Ga naar voetnoot3) dat voor hem een middel is om de door het (neo)stoïcisme zo geprezen gelijkmoedigheid te behouden of, met de woorden uit Democrite et Heraclite (Paris 1649): 'Cette mesme Philosophie [het stoïcisme] nous apprend que l'homme sage qui doit tousiours estre égal à luy-mesme, & dominer ses passions ne peut estre émue d'aucune fascherie, les playes, les douleurs des maladies, les plus violentes, les coups de foüet, les tortures, les gesnes, les exils, les prisons, & le gibet mesme peuuent toucher son corps sans donner aucune alteration, & sans blesser son ame'Ga naar voetnoot4. | |||||||||
[pagina 612]
| |||||||||
Precies het lachen geeft aan dat Democritus de volkomen gemoedsrust heeft weten te bereiken; in de latere Nederlandse vertaling van Puteanus' Democritvs (1612) heet het dat Democritus 'die het lacchen niet laaten en kost, stelden het eynde van alle dingen in de ruste des gemoedts, die hy vondt in een goede, en eerlijke Lach'Ga naar voetnoot1. Ook achter Van de Vennes Democritus-verhaal gaat de hierboven geschetste visie schuil. Zijn 'Werelt-Belaccher' bleef 'in sijn voorigen Staet' en lachte 'met genuchelijck ghenoegen' (r.60-3) terwijl in de glosse (ontleend aan Spr.15, 13) bij deze passus te lezen staat: 'Een vrolijck Herte maekt een genuchlijck Aensicht/ wanneer 't Herte bekommert is soo valt den moedt'Ga naar voetnoot2. | |||||||||
§2. Verdere toelichtingen bij de Belacchende WereltUit het breedvoerige verhaal over Democritus weet de lezer waar hij met de Belacchende Werelt aan toe is: de bundel zal hem duidelijk maken 'of men noch mach lacchen in dese heden-tijdts Eeuwe'. Daarnaast bevat de voorrede nog verdere toelichtingen (en ten dele ook rechtvaardigingen) bij de wijze waarop het dichtwerk werd opgevat. Zij stellen kort het eigenlijke kermisverhaal voor of hebben betrekking op de komische en satirische aspecten van de bundel. | |||||||||
1. Voorstelling van het kermisverhaalDe 'Omme-gang (...) vande heden-daegsche Gulde Eeuwe' wordt door Van de Venne getoond aan de hand van zijn kermisverhaal, 'midden in 'tHerte van de Wereldt, onder de volle Volck-rijcke Haeghsche Kermis, op het [Haagse] Buyten-Hoff'Ga naar voetnoot3. De lezer moet daarbij | |||||||||
[pagina 613]
| |||||||||
'gehoor (...) aen-nemen van onse Hollandsche dartele Boersche Ieught, die den eersten Aen-gangh doen, soet-aerdigh, door 'tBeleydt van Eerbare Reden; gelijck het by eenen Weet-rijcken wackeren Ionck-Heer Reyn-Aert, ten dienste van de Belacchers, is geplant ende gesaeyt, op de vrye Grondt van den Hollandschen Thuyn'Ga naar voetnoot1. Verderop klinkt het nog duidelijker: (a) Ionck-Heer Reyn-Aert is 'den Beschrijver van de Belacchende Werelt', (b) de lezer mag zich verwachten aan 'sinne-voedende By-Spreucken'Ga naar voetnoot2 en (c) de verschillende personages die bijdragen tot 'het Reden-Spelen [bedoeld worden de dialogen, het gespeelde gesprek] van de Belacchende Werelt', worden in de 'Toe-Gifte' één voor één opgesomd en kort voorgesteldGa naar voetnoot3. | |||||||||
2. De Belacchende Werelt als satireDe Belacchende Werelt is erop gericht om de 'feylen (...) in de ydele Omme-Swier des Levens' aan te duiden (r.191-2). De presentatie van ondeugden zal de dichter in het 'Voor-Beduydsel' met verschillende argumenten verdedigenGa naar voetnoot4. In de eerste plaats heeft de beschrijving van gebreken een didactisch-moraliserende functie waarmee de lezer zijn voordeel kan doen. Het is immers goed 'datmen Dwaesheyt kent om deselve te schouwen op de Werelt'Ga naar voetnoot5. Het argument lag in de lijn van de verwachting en werd wel vaker gehanteerd ter verdediging van satirische geschriftenGa naar voetnoot6. Voor Van de Venne hangt de presentatie van ondeugden nauw samen met het verkrijgen van inzicht of, zoals hij het later in de Belacchende Werelt zal omschrijven, het verwerven van 'ken-kunst' door de lezerGa naar voetnoot7. In het 'Voor-Beduydsel' bepleit hij dan ook de noodzaak 'dat yder weet 'tgheen de Werelt weet' en hij stelt daarbij: 'Indien men veel Weten wil, soo moet | |||||||||
[pagina 614]
| |||||||||
men inde Woel wesen, om van de Menschen te leeren wat Menschen zijn'Ga naar voetnoot1. Op het eerste gezicht lijkt deze opvatting haaks te staan op Democritus' voorkeur voor de eenzaamheid zoals het in r.18-25 in het 'Voor-Beduydsel' wordt voorgesteldGa naar voetnoot2. Van de Venne bepleit hierin evenwel niets anders dan een tegelijkertijd in en boven de wereld zijn. Aan het einde van het 'Voor-Beduydsel' verwoordt hij dit expliciet met het Latijnse citaat uit Ambrosius' De Virginitate: 'Discite in hoc Mundo supra Mundum esse'Ga naar voetnoot3. Meer dan waarschijnlijk heeft Van de Venne de tekst niet bij Ambrosius gelezen maar als locus communis ontleend aan Cats' Silenus Alcibiadis of de latere Proteus waarin de locus bij het embleem 22, resp. 23 te pas wordt gebrachtGa naar voetnoot4. Van de Vennes pleidooi voor het in en boven de wereld zijn, heeft wellicht ook te maken met de afstandelijkheid van de satiricus die het gewoel van de wereld en haar gebreken belacht. In de voorrede tot zijn Sinne-Vonck heeft hij het over de dichter die 's morgens het venster van zijn schrijfkamer opent en van daaruit het 'Wemel-Woel' ziet dat hij zal beschrijvenGa naar voetnoot5. Daarnaast verdedigt Van de Venne de presentatie van het kwade in zijn bundel door te verwijzen naar de toestand van de wereld en meer in het bijzonder zoals deze zich op de Haagse kermis voordoet. Op een 'Vrye Marct' komen immers 'de Onheusche soo wel als de Heusche' bijeen en 'Loopter tusschen Wijs wat Mals' en 'tusschen Zedigh wat Dartels'Ga naar voetnoot6. Men treft er een 'wonderlijcke vermenghelinge' van 'Hoogh-Machtighe by Groote', 'Wijse by Wetende', 'Snoode by Listige' of 'Malle by Dwase'Ga naar voetnoot7. De aanwezigheid van 'scherp-stekende Distel-Bloemen' bij de overige 'achtbare Gewassen' verantwoordt de dichter door te wijzen op 'de gestalte vande ghemeene Al-omme-Grondt'; of, zoals het wat verder in het 'Voor-Beduydsel' wordt gesteld: 'Loopter hier en daer wat vreemts tusschen door? denckt, de Werelt heeftet in'Ga naar voetnoot8. Het dichtwerk wordt onmiskenbaar gezien als imitatio vitaeGa naar voetnoot9. Binnen deze visie krijgt de lezer in het didactische proces een belangrijke en actieve rol toebedeeld: hij is het die het koren van het kaf moet schei- | |||||||||
[pagina 615]
| |||||||||
den. Herhaaldelijk stelt de dichter deze kwestie in het 'Voor-Beduydsel' aan de orde: 'Leert alle verkeertheyt keeren, wendt alles wat Deugdt afwendt, duydet Goedt, als 't geen Quaedt beduydt'Ga naar voetnoot1. De lezer krijgt dan ook de raad: 'Als men siet van wie dat het ghesproken wert, dan sal het by de Aenhoorders ten besten kunnen op-gevat werden'Ga naar voetnoot2. Het is duidelijk dat voor Van de Venne de nuttigheid en de corrigerende functie van de Belacchende Werelt buiten kijf staat. Het betreft trouwens het eerste oogmerk van de satire: 'vt meliores fiant boni, mali à nequitia deterreantur' (Scaliger)Ga naar voetnoot3. 'Om te bedencken' heeft Van de Venne zijn 'nut (...) Tafereel' geconstrueerd waarin hij de 'Aen-Merckers sal laten in-treden met Oordeel om Voor-deel'. En verder hoopt hij dat 'dit Ronde Werck niet te vergeefs inde Werelt is ghebracht'. Immers, de 'Nuttigheydt is meer te achten dan de Veelheyt van Woorden'Ga naar voetnoot4. Toch heeft de dichter de lezer geen scherpe satire aangeboden. Zoals Bredero de 'sottigheden eeniger menschen (...) soetjes' heeft berispt door 'Vele dinghen (...) op sijn boertsch' te zetten 'die nochtans voor ettelijcke Ste-lieden haer Rekeninghe zijn'Ga naar voetnoot5, zo ook presenteert Van de Venne zijn 'Tafereel' in 'Boerachtige ghedaente'; wie zich persoonlijk geviseerd voelt, heeft er geen reden toe ('gheraeckt, sonder raken')Ga naar voetnoot6. Bovendien, maar hier is de toon wellicht ironisch geworden, hoeft de lezer zich niet te bekommeren om de geboden 'Sinne-Lessen': 'Of het gheviel dat dese Werelt yets in hadde dat de Wt-Haelders niet wel en smaeckte in het Letter-knaeuwen van de Sinne-Lessen; soo staet hun vry datse by de Boeren blijven in de Haeghsche Kermis' (r.201-5); | |||||||||
[pagina 616]
| |||||||||
Ten dele valt het hier gemaakte onderscheid tussen enerzijds de lezer die voor de moralisatie van de Belacchende Werelt openstaat, en anderzijds het publiek dat slechts oog heeft voor de 'laffe Kermis-Koeck-Kost', samen met het door Bredero aangegeven verschil tussen 'pottery' en 'poëtery'Ga naar voetnoot1. Uit het 'Voor-Beduydsel' blijkt tenslotte ook dat de dichter geen scherpe satire in de stijl van Juvenalis heeft geschreven. De bundel stapt veeleer in de traditie van de (mildere) Horatiaanse satire. Het ridiculum wordt als een effectiever wapen dan het acre van de bittere satire beschouwd. Op Horatius gaan overigens ook de voor de comedie en de komische satire bekende uitspraken 'Amara lento temperet risu' en 'ridentem dicere verum' terugGa naar voetnoot2. Het lachen en het komische staan in functie van de didaxis. | |||||||||
3. De Belacchende Werelt als komisch vermaakHet 'Voor-Beduydsel' kondigt de Belacchende Werelt niet alleen als een satirische en belerende bundel, maar ook als een 'vermakelijk Tafereel' aan. Het boekwerk is bedoeld 'Om te lacchen' en de schrijver hoopt 'dat yder mochte al Lacchende door de Werelt raecken'Ga naar voetnoot3. De optredende personages maken 'de Vreught (...) in het Reden-Spelen van de Belacchende Werelt' en wie de bundel doorneemt 'Soeckt, en leert, en Vindt met Vreugt'Ga naar voetnoot4. Deze nadruk op vrolijkheid en goedlachsheid is niet vreemd in een voorrede die de lachende filosoof Democritus zo centraal had gesteld. In zijn Democritvs (1612) (hier geciteerd naar de Nederlandse vertaling uit 1664) stelt Puteanus dat zijn tractaatje handelt over een 'wijsgeer (...) die soo doorluchtigh van naem was, dat onder des selfs schaduwe sigh vry vermaecken magh, al wie van vroolijkheyt houden wil: zelfs onder het verhaelen van zijn staeticheyt, en wijsheyt, sal yeder vry mogen lacchen'Ga naar voetnoot5. Puteanus hoopt immers met zijn betoog de lezer 'wat bleyder nae huys te doen vertrecken, als ghy hier gekomen zijt' zodat er 'gheen kreuck in u tronyen meer te vinden sal sijn'Ga naar voetnoot6. Dergelijke vrolijkheid brengt Puteanus expliciet in verband met de vastenavondvieringGa naar voetnoot7. | |||||||||
[pagina 617]
| |||||||||
Het komische en vermakelijke van de Belacchende Werelt betrekt de dichter daarnaast op het heersende seizoen: de 'nieuwe Lente-daghen' (r.82-3) nodigen uit tot vrolijkheid en ontspanning (relaxatio animiGa naar voetnoot1): 'soo is het tijdt wat te lacchen; de lieffelijcke Hemel-Son laet warme groey-Stralen blijcken en blicken: de volle Verstanden ontsluyten, de Oogen verquicken, de Herten verheugen met dese lieve Mey-Dagen, de Boomen bloeyen, de Bloemen ontluycken, onse dofheydt is ghedooyt, yder wil uytter muyten, met verlangen, om te sien de Scheppers boven-Wonder en onder-Wonder, gelijckelijck spelende in de vier Elementen, die uyt Godt, door Godt, met Godt aen de Natuyre segen-rijck zijn gevoegt voor 't Gesicht, Reuck, Smaeck, Gehoor, Gevoel, aen 't Menschen Leven inde Werelt, en om de Werelt' (r 123-38). De teneur van het dichtwerk kan tenslotte ook nog in verband worden gebracht met de vrolijkheid van de 'dartele [en verliefde] Boersche Ieught, die den eersten Aen-gangh doen' in de Belacchende WereltGa naar voetnoot2. |
|