Tafereel van de belacchende werelt
(1994)–Adriaen van de Venne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Deel I
| |
[pagina 9]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 10]
| |
Wanneer Poësis Const haer voeght met d'eel Pinceel
Soo is Pictura noch wel thienmael meer soo eel,
Als wel te blijcken compt aen Adriaen van Ven
Die dese Const bewijst soo met Pinceel als Pen.
Zoals wel vaker het geval was in de levensbeschrijvingen uit Het gulden Cabinet, was het levensbericht over Van de Venne in hoofdzaak een amplificatie van het Franse bijschrift en toonde de biograaf zich meer vertrouwd met het schilderkunstige oeuvre van de Haagse schilder-dichter dan met diens eigenlijke levensloopGa naar voetnoot1. De Bie heeft een grote invloed uitgeoefend op de latere Van de Venne-biografie: zijn verhaal werd in 1667 woordelijk overgenomen door Van Bleyswijck in zijn bericht over de vermaarde 'Schilder en Poeët' in zijn Beschryvinge Der Stadt DelftGa naar voetnoot2 en via Van Bleyswijck is De Bies schets in de latere compilaties van kunstenaarsbiografieën terechtgekomenGa naar voetnoot3. Nieuw bij Van Bleyswijck was de meer gedetailleerde opsomming van Van de Vennes literaire werken en de vermelding van een sterfdatum: 'Hy heeft sijn leven ge-eyndigt den 12. November 1662'Ga naar voetnoot4. Meer gegevens konden later slechts via het moeizame archiefonderzoek van Franken, Bredius en Frederiks worden achterhaaldGa naar voetnoot5. De resultaten van hun onderzoek vonden hun weg in de latere monografieën, artikels en bijdragen over de schilder-dichter waarbij vooral Van de Vennes activiteiten als getalenteerd schilder en tekenaar werden belichtGa naar voetnoot6; het literaire oeuvre kreeg nauwelijks aandacht en werd tot nu toe zelfs nog nooit volledig geïnventariseerdGa naar voetnoot7. Anders dan in de beschikbare kunsthistorisch georiënteerde overzichten zal dit hoofdstuk uitvoeriger ingaan op Van de Vennes literaire activiteiten en zijn aandeel in het sociaal-culturele leven. Het is dus geenszins de bedoeling om hier een omvattende biografie te brengen waarin alle aspecten van | |
[pagina 11]
| |
Van de Vennes leven en werk aan bod zouden komen. M.b.t. Van de Vennes verblijf te Middelburg (tot 1625) zal de klemtoon vooral worden gelegd op de artistieke bedrijvigheid van de gebroeders Van de Venne in hun 'Schildery-winckel, op den hoeck vande nieuwe Beurse' als kunst- en cultuurcentrumGa naar voetnoot1. Voor Van de Vennes latere activiteiten in Den Haag (vanaf 1625) zullen wij volstaan met een compilatie van Adriaens bedrijvigheden als ambitieus kunstschilder, illustrator, uitgever en productief literatorGa naar voetnoot2. | |
§1. Verblijf te Middelburg (- 1625)De familie Van de Venne heeft niet altijd in Middelburg gewoond. Adriaens vader, de 'Spaensche fruytvercooper' Pieter van de Venne, was afkomstig uit het Brabantse Lier en had zich, na een (kortstondig?) verblijf te Delft (Adriaen werd er geboren) te Middelburg gevestigdGa naar voetnoot3. Vanaf 1605 komt de naam van de Van de Vennes herhaaldelijk in de archieven van de stad Middelburg voor. Pieter van de Venne bezat er het huis 'de vier Heemskinderen' (een 'oude backerije' aan de noordzijde van de Dam vlakbij de 'Corte Schuytvlotstrate') en overleed er vóór 4 februari 1619Ga naar voetnoot4. Zijn zoon Jan Pietersz., nog geboren te Lier, verwierf in 1608 als 'prentvercooper' het poorterschap van MiddelburgGa naar voetnoot5 en dreef er in de daaropvolgende jaren zijn handel in 'schilderyen, prenten en andre frayheden'Ga naar voetnoot6. In dienst bij de boekdrukker en uitgever Adriaen van de Vivere nam hij enkele maanden na diens dood het hele huis en bedrijf overGa naar voetnoot7. In 1618 verschenen Jans eerste prentuitgaven en al vlug publiceerde hij ook enkele van Cats' vroege werken (de Self-stryt en het Tooneel vande mannelicke achtbaerheyt), die hij tot in 1622 voor eigen rekening bij Hans van der Hellen liet drukken. Vanaf 1623 trad hij ook als zelfstandig drukker opGa naar voetnoot8. | |
[pagina 12]
| |
Jans broer, Adriaen van de Venne, had zich na zijn schilderkunstige opleiding te Leiden eveneens in Middelburg gevestigdGa naar voetnoot1. In 1614 was hij er getuige bij de doop van Jans dochtertje AdrianaGa naar voetnoot2. In dat jaar huwde hij de Zeeuwse kapiteinsdochter Elisabeth de Pours en woonde nu naast zijn schoonvader in de Bogaerdstraat vlakbij de drukkerij die later aan Jan Pietersz. zou toebehorenGa naar voetnoot3. Na de dood van Adriaen van de Vivere besloten Jan en Adriaen de handen in elkaar te slaan: op 16 maart 1618 nam Jan (Adriaen stond hierbij 'borghe') een hypotheek op het huis van Van de Vivere en exploiteerde er de 'Schildery-winckel' 'op de hoeck van de Nieuwe Beurse'Ga naar voetnoot4. Het drukkersmerk 'Konst Baert Roem' van de Van de Vennes beeldt de beide broers samen af met hun attributen van druk-, schilder- en schrijfkunstGa naar voetnoot5. In de 'Schildery-winckel' kon men terecht voor 'Fleuyten', 'Schalmeyen', 'Luyt', 'Syter-spel' en 'Vedels', voor schilderijen, prenten of boeken of zelfs voor 'Buysen', 'Compas', 'Vyren-vverck', 'Kaerten' en 'Messen'. Daarnaast werd er ook in gelegenheidsdichtwerk of in het snijden van platen voorzien: Hier sal men na de Const, dijn' Geesten-rijcke dingen,
Door teycken-schilderconst, een beeltenis aenbringen.
Men sal het tot vermaeck doen snijden op de Plaet,
Op dat het voor het oogh, sich lustighlijck ghelaet.
(...)
En wie een Bruylofts-dicht, of Liedt, of ander stuck
Begeert, die brenget hier, men sal't door Letter-druck,
Gaen doen in alderhaest: en daer benevens toonen,
Dat niemant sal vergeefs, dat constich werck beloonenGa naar voetnoot6.
| |
[pagina 13]
| |
Gelegenheidsdrukwerk brachten de gebroeders Van de Venne ook in de vorm van politiek geëngageerde pamfletten: in 1621 publiceerde Jan Pietersz. de Propositie van d'Heer Cancelier Peckius en De Antwoorde van de Hoogh Mogende Heeren Staten Generael waarin Peckius' voorstel tot hereniging van de Verenigde Provinciën met klem werd afgewezenGa naar voetnoot1. In 1624 verscheen het Sommier Van't Rapport (...) by den D. van Buckingham en even later de Oratie Van sijne Co: Mat. van Groot Britannien tegen het verbond met SpanjeGa naar voetnoot2. Toch werden er in de Middelburgse drukkerij in hoofdzaak andere lucratieve projecten op het getouw gezet. Er was vooreerst de schitterende reeks plano-uitgaven (soms zelfs op satijn gedrukt) die in de jaren 1618-1625 op naam van J.P. van de Venne werd gepubliceerd. Vooral de serie portretten naar Adriaens ontwerp van verschillende leden van de prinselijke familie trokken hierbij de aandacht. Op 18 augustus 1618 verkreeg Jan Pietersz. octrooi 'omme voor den tyt van ses naestcommende jaren in de Vereenichde Provincien alleenlyck te mogen drucken, doen drucken ende uytgeven (...) naer 't leven de persoonen van syne Princelycke Extie ende syn Extie Prince Hendrick Frederick van Nassau, by hem tot syne costen gheel constich op koperen platen gesneden'Ga naar voetnoot3 In 1623 werd de reeks vervolledigd met een portret van Willem I. Het betrof een groots opgezette en dure, maar uiteindelijk toch lucratieve onderneming waarbij voor het graveren een beroep werd gedaan op Adriaens 'Loff-weerden en goeden vrient' Willem Jacobsz. Delff. Het gold hier trouwens een specialisme van de Delftse graveur: in het befaamde en uitgebreide atelier van zijn schoonvader Miereveld, de goede Huygens-vriend en gewaardeerde portrettist van het Haagse hof en de hogere burgerij, had Willem zich vooral toegelegd op het graveren van portretten naar Mierevelds ontwerpenGa naar voetnoot4. De portretten werden bij de overheid gunstig onthaald. Op 16 april 1619 betaalden de Staten Generaal 'aen Jan en Adriaen van de Venne de somme van drye hondert ponden van xl grooten 't stuck, van de presentatie vande afbeeldinge op satyn, van Syne Exc. die Heere Prince van Oraengien ende van Syn Exc. die Heere Prince Hendrik van Nassau, tot | |
[pagina 14]
| |
vyff ende twintich exemplaren toe'Ga naar voetnoot1 en in 1623 was het de Middelburgse magistratuur die een aantal 'gepresenteerde afdrucken' van prins Willem I afnamGa naar voetnoot2. Naast deze reeks verscheen nog ander kwalitatief hoogstaand propaganda- en representatiemateriaal: in 1618 b.v. werd de monumentale gravure van de aankomst van de Keurvorst Frederik V en Elisabeth Stuart te Vlissingen (1613) gepubliceerd met verzen van Cats en van de toenmalige rector van VlissingenGa naar voetnoot3; eveneens met verzen van Cats verscheen in 1619 de Synodi Dordracenae delineatioGa naar voetnoot4, en in de daaropvolgende jaren verschenen nog o.m. de Idea belgicarvm provinciarvm confaederatarvm (1620)Ga naar voetnoot5, de cavalcade van de prinsen van Nassau (1621)Ga naar voetnoot6 of de Afbeeldinghe van den ellendighen staet der Nederlanden (1622)Ga naar voetnoot7. Ook nu weer toonden de Staten-generaal interesse voor de prestigieuze uitgaven: op 26 juni 1621 werden enkele afdrukken van de prinsencavalcade betaald (ook de stad Middelburg bleek een aantal te hebben gekocht)Ga naar voetnoot8 en op 25 september van dat jaar ontving Jan Pietersz. 'de somme van vier en twintich ponden van xl gr. 't stuck' omdat 'hy aen haer Ho. Mo. heeft gepresenteert voor elck gedeputeerde van de Provincie een Caertgen van het Huys van Nassau'Ga naar voetnoot9; het jaar daarop ging het om 'Hondert eenendertich ponden, vyff Schell. van xl groten 't pont' voor 'de leveringe van eenetwintich caertgens, geintituleert (...) verthooninge van den Elendigen Staet van deze Landen onder de Tyrannie van den Hertog van Alve'Ga naar voetnoot10. Het was de gebroeders Van de Venne daarbij beslist niet uitsluitend om winst te doen; ze wensten ook uitdrukkelijk het aanzien van de gehanteerde kunstvorm te bevorderen. In hun rekest van 21 januari 1619 aan de admiraliteit van Zeeland verklaarden 'Jan ende Adriaen vander Venne | |
[pagina 15]
| |
ghebroeders hoe dat syluyden verthoonders alle moghelycke devoir daechlyckx zyn aenwendende om de Conste van teykenen, Plaetsnyden, ende Plaetdrucken hier in dese V. Ed. Provincie langhs hoe meer te doen floreren'Ga naar voetnoot1. Vanaf 1620 publiceerde Jan Pietersz. de door Adriaen geïllustreerde werken van Cats die aanvankelijk bij Van der Hellen werden gedruktGa naar voetnoot2. Zo verscheen in 1620 Cats' Self-stryt (met octrooi voor vier jaar)Ga naar voetnoot3, een bundel die reeds in 1621 nog herhaaldelijk diende te worden uitgebrachtGa naar voetnoot4. De volgende jaren werd ook Cats' Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt meer dan eens gepubliceerdGa naar voetnoot5. In 1621 verscheen bij Jan Pietersz. De Brunes Grond-steenen Van een vaste RegieringeGa naar voetnoot6 en in dat jaar kregen de plannen om een verzamelbundel met bijdragen van verschillende Zeeuwse literatoren samen te stellen, vaste vormGa naar voetnoot7. Het jaar daarop moest de uitgave reeds zo goed als klaar zijn geweest gezien de toekenning van een octrooi op 22 juli voor de editie van de Zeeusche Nachtegael en van het door de Zeeuwen bijzonder gewaardeerde (en door Adriaen geïllustreerde) literaire debuut van Huygens, het Voorhout en 'tCostelick mal; beide laatste werken werden nog in 1622 gedrukt en reeds in 1623 herdruktGa naar voetnoot8. In die jaren onderhield het boekbedrijf van de Van de Vennes nauwe contacten met Engeland en de daar huizende Nederlandse gemeente. Hoewel het niet zeker is dat Jan Pietersz. inderdaad de auteur is van de lofdichten voor twee van Meusevoets vertalingen van Perkins' werkGa naar voetnoot9, zeker is wel dat hij bundels van auteurs uit die kringen heeft gepubliceerd. Uit 1623 is een brief bewaard gebleven waarin de Middelburger Joh. Radermacher jr. als tussenpersoon tussen de Nederlandse koopman-dichter in Londen, Jacob Cool, en de Middelburgse drukkerij blijkt te fungerenGa naar voetnoot10. Deze schreef aan Cool dat hij 'aenden drucker Jan Pietersen vande Venne (...) [heeft] ouergeleuert vwe Tractaetgen vande Doot, om aent werck te vallen'Ga naar voetnoot11. Inderdaad verscheen bij Van de Venne in 1624 Cools bundeltje Van de doot een ware beschryvinge end tegen de doot een goede bereydingeGa naar voetnoot12. Het voorwerk bestond uit de voorwoorden van Cool en van Jan Pietersz., | |
[pagina 16]
| |
een brief van Willem Teellinck aan Cool, een lofsonnet van D. Hoste en twee lofdichten van Adriaen van de VenneGa naar voetnoot1. De beide gravures in de bundel werden naar Adriaens ontwerp vervaardigdGa naar voetnoot2. In zijn voorwoord kon Jan Pietersz. zijn trots om de gloednieuwe illustraties nauwelijks verbergen: 'Om nu de ooghen van den Leser te ghewilliger aen te leyden tot het neer-stich doorsien deses noodich-nutten boecks, hebbe ick goet ghevonden (om de weerdicheyt desselfs) daer in te voeghen eenige nieuwe noyt-gesiene printjens, dienende tot naerder openinge; door levende afbeeldinge; vant gene in den selven met krachrighe wel-gestelde redenen grondelijc is verthoont. T'welck V.E. troost-gunstichlijck wert aen-gheboden, verhopende dit mijn behulp V.E. niet ondienstich sal zijn, ende dieshalven aengenamelick sal opgenomen werden'Ga naar voetnoot3. Jan Pietersz. nam zich daarbij voor om '(soot Gode belieft) corts noch eenighe meer treffelijcke konstighe wercken der Gemeynte te behandighen, die alreede inden druck aengeleght zijn, de welcke by alle kunst-gunstighe met verwonderinghe sullen aenghesien worden'Ga naar voetnoot4. Door zijn vroege dood in de beginmaanden van 1625 heeft de drukker-uitgever zijn voornemen niet kunnen uitvoeren: wel verscheen in 1626 bij Jans weduwe de tweede druk van Cools Paraphrasis (...) van den CIII. psalm die vroeger reeds (in 1618?) bij Jan Pietersz. was uitgegevenGa naar voetnoot5. In het licht van het bovenstaande lijkt het dan ook aannemelijk dat Jan Pietersz. precies via zijn contacten met de Nederlandse gemeente in Londen in 1624 de tekst van de Oratie van de Britse koning in handen had gekregen: in het pamflet werd immers gewag gemaakt van een 'sekeren brieff gheschreven in Londen door een Patriot' die samen met de tekst van de Oratie was verzondenGa naar voetnoot6. Wanneer men de maatschappelijke achtergrond reconstrueert van de auteurs uit wier oeuvre de Van de Vennes te Middelburg bij het samenstellen van hun fonds recruteerden, of wanneer men gegevens over de vaak kostbare uitvoering van de aangeboden uitgaven en over hun afnemers bijeenbrengt, dan blijkt al vlug dat de broers hun opdrachten vooral ontleenden aan en hun produkten bestemden voor een kapitaalkrachtige Zeeuwse en Middelburgse eliteGa naar voetnoot7. Adriaens schilderkunstige activiteiten sluiten hier nauw bij aan: in die jaren had Van de Venne zich immers doen; kennen als | |
[pagina 17]
| |
een productief landschap-, portret- en historieschilder die op zijn veel-kleurige doeken vooraanstaande burgers en verschillende figuren uit het toenmalige hofleven vaak duidelijk herkenbaar heeft afgebeeldGa naar voetnoot1. Het hoogtepunt in de uitgeverscarrière van Jan Pietersz. en in de samenwerking tussen beide broers kwam ongetwijfeld met de publicatie in 1623 van de succesvolle bundel, de Zeeusche Nachtegael, waaraan ook Adriaens literaire debuut, het Tafereel van Sinne-mal was gehecht. Het was niet de eerste proeve van Adriaens dichtkunst: wellicht reeds in 1619 had hij een lofdicht voor Samuel de Swaeffs Proef-stuck van de Schryf-konste vervaardigdGa naar voetnoot2. De Zeeusche Nachtegael bracht een adequate repliek op Cats' oproep in zijn Silenus Alcibiadis van 1618. Daarin kloeg de raadpensionaris het literaire absenteïsme van de Zeeuwse poëten aan en stelde het tegenover de letterkundige bedrijvigheid in Holland. Zijn verwijt had de Van de Vennes ertoe aangezet om (met Cats als mentor) de pennevruchten van meer en minder begaafde Zeeuwse literatoren te bundelen tot een welluidend tegenbewijs: hun Zeeusche Nachtegael was niet langer nog een kikker die slechts een 'hees ghewrock uyt stinckende poelen' wist voort te brengenGa naar voetnoot3. Met deze manifestatie van Zeeuws zelfbewustzijn was het de gebroeders Van de Venne duidelijk ernst: het verschijnen in de Middelburgse drukkerij van de bijzonder verzorgde uitgave werd door Adriaen op doek vastgelegdGa naar voetnoot4. Adriaens bemoeienissen bij het totstandkomen van de bundel is in elk geval groter geweest dan tot nog toe werd aangenomen. Niet alleen voorzag hij het eetste deel van een uitvoerig gedicht dat o.m. het principiële samengaan van pictura en poèsis bepleit (de 'Zeeusche Mey-clacht')Ga naar voetnoot5, en van een korter op homoniemen gebouwd 'Dubbel-boere-praetje'Ga naar voetnoot6; ook was hij de ontwerper van de illustraties voor de bundel en zorgde hij voor de inleidende kwatrijnen die telkens op de versozijde van de titelbladen voor het tweede en derde deel werden afgedruktGa naar voetnoot7. Bovendien was het uitgewerkte openingsgedicht uit het Sinne-mal, de 'Middelbvrchse Lavvver-hof', aanvankelijk als drempeldicht voor de Zeeusche Nachtegael bestemdGa naar voetnoot8. | |
[pagina 18]
| |
Van de Vennes literaire debuutbundel, het aan de Nachtegael toegevoegde Sinne-mal, weerspiegelde dezelfde intenties als de Zeeusche Nachtegael: een manifestatie van Zeeuws zelfbewustzijn en van Zeeuws literair kunnen. Evenals in de 'Mey-clacht' trad Van de Venne in de bundel naar voren als een bijzonder onderlegd, inventief, ambitieus en zelfbewust kunstenaar-literator. O.m. door zijn complimenteus-galante eerbetuigingen aan bevriende kunstenaars en door zijn bewuste aemulatie van vooraanstaande en in zijn milieu bijzonder geapprecieerde moderne dichters, heeft Van de Venne zich met dit debuut nadrukkelijk gesitueerd binnen een maatschappelijk zeer gewaardeerde elite van toonaangevende kunstenaarsGa naar voetnoot1. Aan de artistieke bedrijvigheid van de Van de Vennes te Middelburg kwam evenwel abrupt een einde met de dood van Jan Pietersz. in de lente van 1625Ga naar voetnoot2. In de Middelburgse drukkerij stond toen de eerste en bijzonder prestigieuze editie van Cats' Houwelyck (het octrooi van 22 maart 1625 had het over 'groot ende nieuw Poetisch werck' van Jacob CatsGa naar voetnoot3) op stapel en was reeds zo goed als afgewerkt. De gebroeders Van de Venne waren er trouwens reeds geruime tijd mee bezig geweest: al in 1622 had Adriaen ontwerpen voor illustraties in de bundel vervaardigd en ook uit zijn voorwoord blijkt dat een lange voorgeschiedenis daaraan was voorafgegaanGa naar voetnoot4. Het werk verscheen nog in de loop van 1625 en bevatte naast de voorwoorden van Jan en Adriaen ook nog een gedicht van de overleden drukker-uitgever. De bundel werd verkocht 'inden VVinckel van vvijlent Jan Pieterß vande Venne tot Middelburgh' en 'by Adriaen vande Venne Schilder en Teyckenaer, vvoonende in s'Graven-Hage'Ga naar voetnoot5. Na de dood van zijn broer was Adriaen immers meteen naar Den Haag verhuisd terwijl het Middelburgse uitgeversbedrijf in handen bleef van Jans weduwe, Catharina de GheynGa naar voetnoot6. | |
[pagina 19]
| |
§2. Verblijf in Den Haag (1625-1662) | |
1. Kortstondige samenwerking met Catharina de GheynHet ging de Middelburgse drukkerij na de dood van Jan Pietersz. niet meer voor de wind. Uitsluitend reeds op stapel gezette projecten werden afgewerkt, een enkel gelegenheidswerk verscheen in compagnonschap tussen Jans weduwe en haar nu in Den Haag gevestigde zwager Adriaen. In 1625 werden op die manier Cats' Houwelyck en de derde druk van diens Self-strydt uitgebrachtGa naar voetnoot1, terwijl het jaar daarop de tweede druk van Cools Paraphrasis (...) van den CIII. psalm werd gepubliceerd. In 1625 werd ook nog de rijmprent n.a.v. het overlijden van prins Maurits op 23 april uitgegeven. De gravure van J. Verstraelen was gebaseerd op de tekening die Adriaen van het doodsbed van de vorst had gemaakt; zelf voegde Adriaen hier nog een 92-regelig funerair vers aan toeGa naar voetnoot2. De plano werd gedrukt en te koop aangeboden 'inde Druckerye van [wijlen] Ian Pieterssz. vande Venne' en was 'mede te koop by Adriaen vande Venne Schilder ende Teyckenaer, woonende in s'Graven-Haghe'. Op 21 juli werd Van de Venne vergoed voor het aanbieden van enkele exemplaren aan de Staten-GeneraalGa naar voetnoot3. De Middelburgse drukkerij bleef evenwel niet lang meer in handen van Catharina de Gheyn. Op 26 juli 1626 stonden zij en Adriaen (wellicht t.g.v. haar tweede huwelijk met Huybrecht Ruyssaert) het alleenrecht voor de uitgave 'vande Emblemata vande Heer Cats, mette by-wercken' af aan de Rotterdamse drukker-uitgever Pieter van Waesberghe die in 1627 een editie van de Proteus publiceerdeGa naar voetnoot4. De drukkerij werd aan Jacob vande Vivere overgedragenGa naar voetnoot5. | |
2. 'Schilder ende, poëet' van het huis van OranjeOndertussen had Van de Venne zich definitief in Den Haag gevestigd. Hij woonde op de 'Fluwelen Burgwal t'ende de poten'Ga naar voetnoot6, werd lid van de Haagse St.-Lucasgilde en verkreeg op 9 april 1626 het burgerrecht in Den | |
[pagina 20]
| |
Haag. Later was hij ook lid van de Haagse schutterijGa naar voetnoot1. In die tijd werkte hij (mogelijk op last van Frederik Hendrik of van de winterkoning) aan het prachtige album met gouaches 'Tlants Sterckte' (met een titelblad gedateerd op 1626) dat onmiskenbaar n.a.v. het verblijf van de Winterkoning in de Hofstad was vervaardigdGa naar voetnoot2. Daarnaast legde hij zich ook toe op het (toen wellicht erg geapprecieerdeGa naar voetnoot3) grisaille-schilderen waarbij hij vaak op een burleske wijze gebruik maakte van de zelfkant van de zeventiende-eeuwse maatschappij als vehikel voor zijn satire en moralisatieGa naar voetnoot4. Als schilder bleef hij de dynastieke ambities van het huis van Oranje (en meer in het bijzonder van Frederik Hendrik) ondersteunen met o.m. zijn schilderijen in grisaille van de ruiterstoet van Frederik V en zijn gemalin Maria Stuart (1628) en van Frederik Hendrik met gevolg (1629) of met zijn tekeningen van het doodsbed van deze vorst in 1647Ga naar voetnoot5. Hier sloten ook een aantal van Van de Vennes gelegenheidsgedichten nauw bij aan. In 1629 verscheen het pamflet Practiicke van den Spaenschen Aes-sack. Het werk werd onmiskenbaar geschreven n.a.v. Piet Heins 'veroveringe van de Spaensche Silvere-Vlote' in 1628 en diens blijde intocht in Den Haag op 14 januari 1629Ga naar voetnoot6. Het bundeltje opent met een 'noodighe Poëtische 'tSamen-spraecke' tussen 'Memorie' en 'Vrye-maet'; de dialoog waarschuwt voor het bedrog van de Spanjaarden en brengt tegelijk een laudatio op Piet Heins overwinning. De boertig-komische toon (sommige verzen herinnerden zeer sterk aan Van de Vennes 'Minne-mall') wordt aan het einde verantwoord met een verwijzing naar Prov.9, 10: 'Een Stadt verheught haer, vvanneert den Rechtvaerdigen vvel gaet: ende vvanneer de Godloosen om-komen, salmen vrolijck zijn'Ga naar voetnoot7. Op de 'Samen-spraecke' volgt een 'Gesangh, op dese | |
[pagina 21]
| |
gelegentheyt van 'tVictory-vieren-vreught', ondertekend met 'Druck om geluck'. Na een apart titelblad worden vervolgens enkele 'Aerdige Rijm-Vyeren' afgedrukt: een zegezang 'op de Ieghen-woordige Victorie', een 'VVel-comst Aen den gemelten Generael, op sijn inne-comen in 's Graven-Hage' en een gedicht 'Op het vyeren, vande geseyde Victorie'. Tot slot worden nog 'Eenighe Treur-Versen' 'op het droevich ongheluck, over-gekomen sijne Coninghlijcke Mt. van Bohemen' opgenomen. Deze laatste verzen werden ondertekend door een bekende van Van de Venne, Andries DuirkantGa naar voetnoot1. Waarschijnlijk was deze ook verantwoordelijk (stilistisch gezien lijkt het althans niet uitgesloten) voor de daaraan voorafgaande 'Aerdighe Rijm-Vyeren'. De 'Samen-Spraecke' in het eerste deel mag hoogstwaarschijnlijk op rekening van Adriaen van de Venne worden geschreven. Een belangrijk argument hiervoor vinden we in de ondertekening in druk van de 'Samen-Spraecke' met 'P.A.P.', wellicht op te lossen als P[ictor of Poeta] A[driaen] P[ietersz.]Ga naar voetnoot2. De 'Samen-Spraecke' werd met een gravure die onmiskenbaar door Van de Venne werd ontworpen, geïllustreerdGa naar voetnoot3. Zelf zijn we niet de enigen die een verband leggen tussen het pamflet en de dichter Adriaen. Op de titelpagina van het exemplaar uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag staat genoteerd: 'door Adr. van de Venne'. In 1630 verschenen bij Van de Venne verder twee rijmprenten die Frederik Hendrik huldigen. De 'Victori-Waeghen vanden Doorlvchtigen Prince van Orangien' werd gepubliceerd n.a.v. Frederik Hendriks heroveringen van Grol, Wesel en Den Bosch. Het begeleidende 32-regelige vers (zo blijkt uit de cartouche op de prent) mag aan Van de Venne worden toegeschreven: 'hanc tabulam Gratulatoriam submisso animo dat, dicat, dedicat Adriaen vander Venne Autor'Ga naar voetnoot4. Ook nu weer mocht Van de Venne rekenen op waardering van de overheid. Op 15 februari 1630 ontving hij van de Staten-generaal 'de somme van Vyftich ponden van xl groten (...) voor de presentasie van synen Victorywagen, ter eeren des Doorluchtigen Heere Prince van Orangien'Ga naar voetnoot5. Eveneens n.a.v. Frederik Hendriks veroveringen verscheen bij Van de Venne nog een andere rijmprent (de 'Nassovii heroes') met opnieuw een 32-regelig vers van Van de Vennes handGa naar voetnoot6. In december 1632 drukte Burchoorn Van de Vennes Bid-daghs-bede; de plano werd bij de Haagse 'Boeck-verkooper ende Kunst-drucker' Broer | |
[pagina 22]
| |
Jansz. te koop aangebodenGa naar voetnoot1. De aanleiding voor dit schrijven was de algemene vast- en biddag die voor 15 december was uitgevaardigd. Biddagen werden door de burgerlijke overheid in bepaalde omstandigheden (m.n. in penibele situaties of bij wijze van dankzegging voor gunstig verlopen krijgs-verrichtingen) afgekondigd; de verantwoordelijkheid voor de praktische organisatie lag bij de kerkelijke instanties. Het hoeft hierbij geen betoog dat een biddag vaak als een belangrijk politiek propagandamiddel werd gehanteerdGa naar voetnoot2. De biddag van 15 december kwam ongetwijfeld het imago van Frederik Hendrik ten goede; de dag werd immers uitgeschreven n.a.v. de 'diversche victorien, onder het cloucm. beleyt van S. Ex. den H. Pr. v. Orangien, over vele Steden en forten van den vyant vercregen, nyettegenstaende deselve met drye machtige Legers by den anderen geconjugeert, hem omtrent 't Leger van desen Staet, geduyrende de groote belegeringe van de Stadt Maestricht voor t merendeel van den tyt heeft verthoont, t selver in allarm gehouden en vigoureuslick besprongen en geattaquert'Ga naar voetnoot3. In zijn Meditatie 'uytghesproocken inde Remonstrantsche Ghemeente van 'sGraven-haghe' lichtte de remonstrantse predikant Uittenbogaert het doel van deze dag als volgt toe: 'Laet ons dan dit Wijs Godtvruchtigh doen onser Overheyt ontmoeten met behoorlijcke gehoorsaemheyt/ om wel ende Godt-vruchtichlijck te betrachten de Saecken/ daer toe desen dach extraordinaris gheordonneert/ ende geheylicht is. Dese zijn voornamelijck twee. D'eerste; om Godt Almachtigh te dancken voor de groote Victorien ende Segeninghen den Lande dit Jaer verleent met het in nemen van soo vele Steden ende Forten op de Schelde, Maes, en Rhijn, sonderlinge der stercke Stadt Maestricht, oock specialijck dat hy sijn Excell. heeft bewaert in soo veele perijckelen. Ten tweeden; om Godt te bidden 'tVaderlandt vorder te bewaren/ ende segenen/ oock over de aengeboden handelinghe/ ghevende de Regeerders/ ende merckelijck sijn Excell. daer toe wijsheyt/ ende kloeckmoedicheyt: ende alles soo te seghenen dat wy wel eens wel ende met verseeckertheyt moghen geraecken uyt dese sware langh-duyrighe Oorlogen tot Godes eere/ voortplantinge der Waerheydt/ 's Landts welvaeren ende onse Saligheyt'Ga naar voetnoot4. De dankzegging voor Frederik Hendriks overwinningen (zoals in de afkondiging ook werd aangegeven) werd door Uittenbogaert gecombineerd met een gebed om de in december in Den Haag aangevatte officiële vredes-onderhandelingen te laten welslagenGa naar voetnoot5. Deze door Frederik Hendrik gevoerde besprekingen hadden grote verwachtingen gewekt. Ook Van de | |
[pagina 23]
| |
Vennes Bid-daghs-bede dient binnen deze context te worden gelezen: de plano maakt geen gewag van de roemrijke overwinningen maar is in de eerste plaats opgevat als een 'Vrede-Wens' en bepleit een succesvol einde voor de Haagse onderhandelingen. In dit opzicht sloot Van de Venne zich aan bij de althans naar buiten toe gevoerde politiek van de stadhouder. In 1636 verscheen vervolgens Van de Vennes Geluck-wenschinge n.a.v. Cats' benoeming tot raadpensionaris van HollandGa naar voetnoot1. Het ging hier beslist om een bijzonder controversiële aanstelling waarbij Cats' voorganger en belangrijke tegenstrever van Frederik Hendrik, Adriaen Pauw, aan de dijk werd gezet voor de soepelere en meer meegaande Jacob CatsGa naar voetnoot2. De moeizame benoeming had heel wat sporen nagelaten in de pamflettenliteratuur. Burchoorn publiceerde zijn Het in-sienlijck Af-scheydt van (...) Adriaen Paevvv (later in zijn Spiegel der Staten opnieuw opgenomen) en beklemtoonde daarin de ondank die de aftredende Pauw te beurt viel; toch had Burchoorn ook woorden van lof over voor de nieuwe raadpensionarisGa naar voetnoot3. Tegelijk verscheen ook Burchoorns ophefmakende Des spoockende Schims Wel-kom (...) Aen den tegenwoordigen nieu-gekosen Raed-Pensionarius Jacob Cats (later eveneens in de Spiegel der Staten opgenomen): het pamflet bevatte een dubbelzinnig welkom vanwege Cats' beroemde voorganger Oldenbarnevelt die hier als 'spoockende schim' ten tonele wordt gevoerd. Het pamflet dat niet minder dan drie drukken kende, lokte heel wat reacties uit: het anonieme Des schamende Schims Wel-kom viel fel uit tegen Oldenbarnevelts woorden en huldigde de nieuwe raadpensionaris; ook in een ander pamflet Aenden Nieuw-Gekosen Raedt-Pensionaris van Hollandt bleek Cats een aanvaardbare figuur te zijn, maar toch werd hij gewaarschuwd voor de oorlogszuchtige ambities van de prinsGa naar voetnoot4. Een duidelijk standpunt in deze netelige kwestie nam Van de Venne in zijn Geluck-wenschinge m.b.t. Paeuw niet in. Wel wou Van de Venne bij de reeds gepubliceerde welkomstwoorden tot de nieuwe raadpensionaris Cats wiens werken hij tot nog toe steeds had geïllustreerd, niet ten achter blijven. Expliciet heette het: 'Alsoo eenighe Geesten van onsen Tijdt verscheyde bedenckelijcke Gedichten hebben uyt laten komen, ter gedachtenis en geheugenis van den Ed: Heer IACOB CATS, Ridder, &c. (...) Dies heeft den Schrijver van dit kleyn Gedicht willen sijne groote Gunst, plichtelijck door de Kunst, mede laten verschijnen, om de goede Faem des te meer te doen wackeren over die het waerdigh is'Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 24]
| |
Toch liet Van de Venne zich ook nu weer als een vurig pleitbezorger van het huis van Oranje kennen. Zijn 'Sprekende Hollandsche Maegt' die hij ten tonele voerde, heeft het over haar 'in-geboren Vorst, en Prins van Prinçen Bloede' en steunt hem in zijn beleid dat op langere termijn (m.n. door het verderzetten van de oorlog) tot vrede zou leiden: Blijft wacker in de weer, en wil Mijn staegh behoede,
En leydt, door sijn Beleydt, Beleggers oock ter neer,
Dan krijg ick metter tijt, door 't Swaert den Vrede weerGa naar voetnoot1.
In de daaropvolgende jaren greep Van de Venne nauwelijks nog naar de pen bij actuele kwesties. Wel vervaardigde hij in 1647 een rijmprent op de dood van Frederik Hendrik: de 'Af-beeldinge van het Nassausche Rust-Bedde'Ga naar voetnoot2. De prent werd naar Van de Vennes ontwerp gegraveerd door Adriaen MathamGa naar voetnoot3. Opnieuw werd de rijmprent door Van de Venne van verzen voorzien. De overleden stadhouder wordt er vooral in gepresenteerd als een 'grooten Heldt' en als De Prins die was begaeft met Deugden, by de Zeden,
Die, als een groot çieraet, hem om end' om bekleden:
Gods-dienstig in't gemoedt, Rechtveerdig, Vryheyts-Stut,
Voorsichtigh, en vol Trouw, die 't Vader-landt beschut.
(v.13-6)
Vervolgens kondigt de dichter bij wijze van consolatio de zoon van de stadhouder als nieuwe prins aan: Hier rijst een Nieuwe Son, die ons tot Hoogheyt dient,
Een Grooten-Vaders Soon, tot Voogt, en ons een Vrient.
Al hebben wy den Prins, en grooten Vrient verloren,
Wy hebben weer een Prins hoogh-edel, hier geboren;
Die Ons, en al 'tGemeen, sal dienen tot een Heer.
(v.63-7)
Van de Vennes literaire zwanenzang was eveneens een hommage aan de Oranjes: in 1659 (de dichter was toen zeventig jaar oud) verscheen Van de Vennes plano Leyden-lof op de intocht van Willem III te LeidenGa naar voetnoot4. Bij die gelegenheid had Van de Venne ook een allegorie getekend voor een rijmprent met verzen van Jan ZoetGa naar voetnoot5. | |
3. In dienst van PicturaAls 'Schilder ende teyckenaer' maakte Van de Venne sinds 1625 deel uit van de Haagse St.-Lucasgilde. In oktober 1631 werd hij voorgedragen en | |
[pagina 25]
| |
benoemd als hoofdman (1631-2), een functie die hij ook het daaropvolgende jaar zou vervullen (1632-3). In oktober 1633 werd hij opnieuw voorgedragen maar door de magistraat niet aangesteld, hetzelfde gebeurde in oktober 1636. Benoemd tot hoofdman werd hij wel in 1637 en 1638 (voor de jaren 1637-8 en 1638-9). In 1639-40 en 1640-1 bestuurde hij de gilde als dekenGa naar voetnoot1. Over Van de Vennes activiteiten als lid van de St.-Lucasgilde is weinig bekend gebleven. Als hoofdman vereerde hij de gilde in 1631 met een ontwerp voor 'de wimpelstrick ent wapen met sieraden tot beyde de twee groote silvere bekers daer de namen in syn gestelt'Ga naar voetnoot2 en in 1640 besloot deken Van de Venne met zijn hoofdmannen 'tot het maecken van een groot tafereel met een gedicht tot Lof van St. Lucas Gilde' waarbij 'yder syn Wapen en Naem onder het selve, gemeld stuck is gestelt'Ga naar voetnoot3. Ook was Van de Venne betrokken geweest in het geschil van 17 april 1632 met de Rekenkamer over schilderijenverkopers op het Binnenhof die zich niet aan de gilderegels onderwierpenGa naar voetnoot4. In 1656 behoorde Van de Venne tot de medestichters van de Haagse schildersconfrerie PicturaGa naar voetnoot5. Reeds in 1655 hadden een aantal schilders gepoogd zich los te maken uit de bestaande St.-Lucasgilde. Op 16 oktober 1656 (gedurende enkele maanden werden er reeds voorbereidende onderhandelingen gevoerd) werd door een vijftigtal kunstenaars, buiten de 'Deken ende hobftmans' om, besloten tot de oprichting 'van een nieuwe Confrerije, bestaende wt (...) meester Schilders, Glaseschrijvers, Beelthouwers en Plaatsnyders'Ga naar voetnoot6. De confreriebrief bepaalde in hoofdzaak de economische rechten en plichten van haar ledenGa naar voetnoot7 en uit de praktijk bleek dat het dagelijkse bestuur van de confrerie vooral ageerde tegen wildhandel ten nadele van haar ledenGa naar voetnoot8. In dit opzicht verschilde de confrerie nauwelijks van de vroegere pp protectionisme gerichte gilde. De afscheiding was dan ook vooral te wijten aan de te sterke verschillen tussen de beroepen die in de St.-Lucasgilde waren bijeengebracht, met o.m. ook 'glaesemakers, boecverkoopers, kamerschilders' en 'goutslaegers'Ga naar voetnoot9. Toch hield de oprich- | |
[pagina 26]
| |
ting van Pictura ten dele een sociale emancipatie in van een aantal leden uit de St.-Lucasgilde: hun maatschappelijke status was van die aard dat zij niet langer met de overige leden binnen één gilde wensten te blijvenGa naar voetnoot1. Niet voor niets kregen de leden van Pictura dan ook van de achtergebleven St.-Lucasgilde het verwijt van 'grootsmoedicheit' toegestuurd en bleef de St.-Lucasgilde openstaan voor 'meester schilders, die haer bijt voorseide gilde sullen willen houden'Ga naar voetnoot2; in de praktijk bleven inderdaad verschillende kunstschilders lid van de St.-LucasgildeGa naar voetnoot3. De bejaarde Van de Venne (in 1656 was hij reeds 67 jaar oud) heeft binnen de Confrerie Pictura geen actieve en leidinggevende rol meer gespeeld. De archieven van Pictura maken slechts melding van Adriaens contributies tot de Confrerie en van de (opgelegde) levering van een schilderij aan de Confrerie-zaalGa naar voetnoot4. | |
4. Van de Venne als uitgeverIn Den Haag zou Van de Venne, nadat zijn vennootschap met Catharina de Gheyn was beëindigd, trachten zich als uitgever verder te blijven waarmaken. Op 24 november 1628 droeg Pieter van Waesberghe het octrooi voor de uitgave van de 'Emblemata, mette by-wercken' van Cats opnieuw over aan Van de Venne die nu loost Ockers als compagnon had aangenomenGa naar voetnoot5. In 1629 verscheen bij hen een editie van de Proteus en de eerste druk van Cats' Galathee terwijl in die jaren het vroegere Cats-fonds, zoals dit bij Jan Pietersz. was verschenen, opnieuw werd uitgebracht (met de Self-stryt in 1628, het Houwelyck in 1628 en 1632 en het Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt in 1632)Ga naar voetnoot6. Aan dit compagnonschap kwam in de beginmaanden van 1632 plots een einde (zeven jaar later zal Ockers zelfs met succes een proces tegen Van de Venne inspannenGa naar voetnoot7) en Adriaen kwam opnieuw | |
[pagina 27]
| |
terecht bij de Van Waesberghes te Rotterdam. Rond het midden van 1632 (het voorwoord is gedateerd op 1632) verscheen bij hen Van de Vennes fabelbewerking, het VVoudt Van vvonderlicke Sinne-Fabulen der dieren en een herdruk van de Zeeusche NachtegaelGa naar voetnoot1. Op het einde van 1632 had Van de Venne een nieuwe drukker onder de arm genomen: zijn uitgaven werden nu zonder uitzondering bij Isaac Burchoorn gedrukt en stonden zowel in Burchoorns drukkerij als in Van de Vennes winkel te koopGa naar voetnoot2. Van de Venne woonde niet meer op de Fluwelen Burgwal maar had sinds 1630 zijn winkel 'inde drie Leer-Konsten' op de Haagse turfmarkt gevestigdGa naar voetnoot3. Al vlug liet Van de Venne de beslommeringen van de winkel over aan zijn familieleden en meer in het bijzonder aan zijn zoon, de kunstschilder Pieter van de Venne, die vanaf 1636 op het uitgeversadres werd vermeldGa naar voetnoot4. | |
[pagina 28]
| |
5. Van de Venne als literator in Den HaagIn Den Haag genoot Van de Venne niet alleen als onderlegd kunstschilder een gunstige faam maar ook als getalenteerd literator. Een aantal (politiek geëngageerde) gelegenheidsgedichten werden reeds vermeld en als lofdichter was hij in het voorwerk van verschillende dichtbundels terug te vinden. In 1634 schreef hij zijn 'Loff-Stoff voor Nootmans' Jeugdige Minne-Spiegel, in 1637 een lofdicht voor Burchoorns Spiegel der Staten, in 1639 voor Orisandts Democriti Belacchende Werelt en in 1641 tenslotte voor Burchoorns Nieuwe werelt vol GeckenGa naar voetnoot1. Naast dit gelegenheidswerk had Van de Venne zich vooral verdienstelijk gemaakt als schrijver van boertig-komische dichtwerken. In dit opzicht kunnen ook enkele rijmprenten van Van de Venne worden vermeld. Mogelijk rond de jaren dertig publiceerde Broer Jansz. een rijmprent waarbij op de gravure (Van de Venne is de inventor) het gevecht van zeven vrouwen om een mansbroek wordt uitgebeeld; onderaan de gravure werden 22 verzen van Van de Venne opgenomenGa naar voetnoot2. Wellicht rond diezelfde tijd verscheen bij Abraham van Waesberghe een niet minder kluchtige rijmprent waarvan de gravure eveneens naar een ontwerptekening van Adriaen was vervaardigd. Het betreft een vastenavondoptocht van een aantal kluchtige personages die op de gekste wijze (met o.m. tonnen, kuipen of lantaarns) zijn uitgedost. Het zestienregelig bijschrift mag waarschijnlijk eveneens aan Van de Venne worden toegeschrevenGa naar voetnoot3. Later vervaardigde Van de Venne nog de rijmprent Nievwe vasten-kost die bij Isaac Burchoorn voor Pieter van de Venne werd gedrukt. De tekst is een aangepaste versie van de 'Zeevsche Mossel-man' uit het Sinne-mal; ook de gravure werd aan deze afdeling uit het Sinne-mal ontleendGa naar voetnoot4. Tot het meer omvangrijke dichtwerk van Van de Venne behoorde zijn VVoudt Van vvonderlicke Sinne-Fabulen der Dieren (Rotterdam 1632). De bundel kende een lange voorgeschiedenis. In 1578 was te Antwerpen bij | |
[pagina 29]
| |
Plantin Perrets fabelbundel XXV Fables des Animavx verschenenGa naar voetnoot1. De aantrekkelijkheid van de uitgave bestond vooral in de vierentwintig kwalitatief bijzonder hoogstaande nieuwe gravures op groot formaat, die naar Marcus Gheeraerts' beroemde illustraties voor de uitgave van De Denes De vvar-achtighe fabvlen der dieren (1567) waren vervaardigdGa naar voetnoot2. Perrets bundel werd later in het Nederlands vertaald; de vertaling verscheen in 1617 te Delft bij Adriaen Gerritsen als de XXV fabulen der dieren. In 1632 waren de Van Waesberghes te Rotterdam in het bezit gekomen van de prachtige gravures en plannen voor een nieuwe uitgave werden gesmeed. De oude vertaling uit 1617 voldeed op zich niet meer en Van de Venne werd aangezocht om de bundel van een nieuwe fabelbewerking te voorzien. De nieuwe publicatie bestond niet alleen meer uit zorgvuldige afdrukken van de gravures maar bevatte ook de tekst uit 1617 die werd aangevuld met Pers' proza-bijschriften die vroeger in Vondels Vorsteliicke warande der dieren (Amstelredam 1617) waren afgedruktGa naar voetnoot3. Deze versie werd dan aangevuld met Van de Vennes nieuwe fabelberijming en uitgebreid met talloze moraliserende spreuken. Was de uitgave aanvankelijk ingegeven door de hoge kwaliteit van de gravures (Adriaen had het in zijn voorrede over enige 'Vrienden die de kunstige Platen (...) willen weder in't licht brengen'), voor Van de Venne was het een uitstekende gelegenheid om het samengaan van pictura en poèsis te bepleiten én te demonstreren. Daarnaast wou de dichter met zijn berijmde fabelbewerking bewust een staaltje van zijn eigentijds poëtisch kunnen ten beste geven. Was vroeger, zo stelde de dichter het in zijn 'Voorreden', 'de Rijm-kunst noch onghebakert, ende niet recht ghekoestert gheweest; (...) sedert eenighe jaren herwaerts, is de lof-weerde Poësie, of Wijs-kunst, eerst tot haer Duyts verstant gekomen; ende het schijnt, dat de Hollantsche ende Zeeusche Lucht deselve Weet-kunst wat soeter, ende opender, en meerder heeft verlicht van de vreemde lisperijen, en duystere dompen'Ga naar voetnoot4. Nauwelijks twee jaar later had Van de Venne een nieuwe bundel klaar: zijn Sinne-Vonck op den Hollandtschen Tvrf met daaraan als tweede deel toegevoegd de Hollandsche Sinne-Droom op het nieuw Wys-mal (Den Haag 1634). De Sinne-Vonck is een vernuftig geconstrueerde lofzang op turf als de belangrijkste natuurlijke rijkdom van het land en als één van de belangrijkste pijlers waarop Hollands gouden eeuw in economisch opzicht was gevestigd. Elders werden de aard en de functie van dit bundeltje reeds uit- | |
[pagina 30]
| |
voerig uiteengezetGa naar voetnoot1. Het Wys-mal werd in menig opzicht als een pendant van de Sinne-Vonck opgevat. Tegenover de lofzang op de nuttige en bijzonder renderende brandstof turf stond nu een uitgesponnen vituperatio van de nieuwe gewoonte van het tabakroken. Daarnaast beantwoordde de 'VVijs-Redens-Toe-latinge' uit het Wys-mal aan de 'Macht-Gifte' uit de Sinne-Vonck en was het gedicht 'VVat voor uyt' uitgesproken door 'Mal-Niet' een vernuftige repliek op de 'Tijdt-Schaduvv' van 'Wis-yet' uit het eerste deel. De inhoud van het Wys-mal ging terug op een bekende verhaalstofGa naar voetnoot2. Een 'ouden Italiaensche Smit' Doddus ontving in ruil voor zijn gastvrijheid van enkele eremijten een ijzeren stoel waaruit niemand zonder zijn toelating meer kon ontsnappen; ook de linde bij het smidshuis kreeg dezelfde eigenschap toebedacht. Op die manier wist Doddus de schuldeisers van zich af te schudden en kon hij zelfs de dood en de duivel te vlug af zijn. Toch ging de smid uiteindelijk bankroet en trok hij met zijn knecht Julfus naar West-Indië waar hij het tabakroken uitvond en tenslotte aan het roken ten onder ging. Een jaar na de Sinne-Vonck en het Wys-mal publiceerde Van de Venne zijn Tafereel van de Belacchende Werelt. Mogelijk verscheen de bundel in het late voorjaar of wellicht in de zomer van 1635. Op 8 augustus stuurde Van de Venne een exemplaar aan Constantijn Huygens. Interessant daarbij is het begeleidende briefje waarvan de inhoud bekend is gebleven. Daaruit blijkt immers dat Van de Vennes gebaar beslist niet gratuit was bedoeld: 'versoeckende altyt UEd. genegentheyt over de konst, die ik alle dagen noch by de hant hebbe, om eyndlyck eens te verkrygen, dat ick mochte de eere hebben wat aerdighs te maecken in de konstkamers van den Doorluchtigen Prince van Orange, gelyck andere hebben gedaen. Daertoe UEd. my wel helpen met gelegentheyt, mitsdien dat ick sal danckbaer syn'Ga naar voetnoot3. Kennelijk wou Van de Venne met zijn dichtkunst o.m. ook de aandacht van de Prins op zich vestigen om op die manier met een vorstelijke | |
[pagina 31]
| |
opdracht te worden belastGa naar voetnoot1. Wellicht dezelfde motieven hadden Van de Venne het jaar tevoren ertoe aangezet om ook een exemplaar van zijn Sinne-Vonck aan Huygens en zelfs aan de stadhouder toe te sturenGa naar voetnoot2. |
|