| |
| |
| |
| |
F2 v: XVII. Vanden Cameleon.
- | Verwen: kleuren; Onghestadich: veranderlijk |
- | 3 Locht: lucht |
- | 4 Reden: woorden [WNT 12/3, I, 826, I, A, 13] |
- | 5 Herdicheden: hardheden |
- | 8 VVel quaet: moeilijk [WNT 8/1, 643, B, 5]; Zeden: gewone loop der dingen, gewoonten [WNT 27, I, 1015 en 1020, 1 en 2] |
- | 9 Van...bevonden: op...betrapt, aan...schuldig gevonden [WNT 2/2, 2335, A, 3] |
- | 15 ’t Welck hem seer teghen is: waarmee hij in strijd is; waar hij een sterke afkeer van heeft [WNT 16, 1257, II, 2 en 4] |
- | 16 Sich...wacht: zich hoedt voor |
| |
Verklaring
- | 1 Pluymstrijckers: vleiers; Kopp’laers: hoerenwaarden, bordeelhouders [WNT 7/2, 5549, 1]; Roffianen: bordeelhouders, schelmen [WNT 13/2, 860-1, 1 en 2] |
- | 5 Yver: na yver ontbreekt een komma: met yver, sorch en moeyt |
| |
Esaie V. Ozee VII.
- | ESAIE V. OZEE VII.: Jesaja 5, 20-21 en 25 letterlijk; Hosea 7, 2 en 13 vrij naverteld |
- | 3 Reen: rede (verstand) |
- | 4 Thooren: woede; Ontsint: woedend, buiten zichzelf van gramschap [MNW 5, 1261, 1] |
| |
F3 r: Probvs.
- | Onghenadigh: onbarmhartig, wreed [WNT 10, 1637, I, A, 1 en B] |
- | Probvs: De auteur is hier Corn. Nepos. Zijn levensbeschrijvingen va beroemde veldheren staan op naam van Probus (of ook Aemilius Probus, Romeins schrijver in de 1e eeuw na Christus). Deze anekdote is een vrije uitweiding van wat Nepos schreef in het leven van Alciabiades kap. 1: ‘Omnes admirantur in uno homine tantam esse dissimilitudinem tamque diversam naturam’. De vergelijking van Alciabiades met de kameleon wordt hier niet gemaakt, maar die is iet zeldzaam en komt bijvoorbeeld bij Plutarchus en Bellunensis voor. [Nauta 1934, p. 25; Sterck 1927, p. 641, 62] |
| |
| |
- | 1 Alcibiades: Atheens staatsman (imperialist) en veldheer (ca. 450-404), opgevoed in het huis van zijn voogd Pericles, leerling van Socrates. Hij was zeer eerzuchtig en in zijn jeugd erg losbandig. Hij werd in 404 vermoord. [Sterck 1927 p. 640, 62; Van Dale 12, p. 3845]; Dierghelijcke: dergelijke |
- | 3 Bekommert: zich beziggehouden, er zijn werk van gemaakt [WNT 2/1, 1620, 4] |
- | 5 -6 Hy hinck de wimpel na alle winden: hij wisselde van overtuiging naar alle omstandigheden [Sterck 1927 p 641, 62] |
- | 9 Oploopich: oproerig, driftig [WNT 11, 1017, 1 en 2]; Brassen: gulzig en overdadig eten en drinken, zwelgen [WNT 3/1, 1149, I] |
- | 16 Kenlick: bekend, duidelijk [WNT 7/1, 2137 en 2141, I, 2 b en 4] |
- | 17 Bedyen: slagen, vooruitgaan [WNT 2/1, 1189-90, 1 en 2] |
- | 19 Veel-tijdts: vaak |
- | Beklijft: gaat vooruit, overwint, blijft [WNT 2/1, 1603-4, I, A, 2 en B; 1605, II] |
| |
F3 v: XVII. Van de Cameleon.
- | 2 Binnen-gheest: geest (die in het lichaam huist), gedachten |
- | 5 Wanckelbaer: veranderlijk, onstandvastig [WNT 24, 988, II, 4]; Door schijnich: doorschijnend, schijn doorlatend. In het WNT staat nog een citaat waarin men kameleons doorschijnend noemt: zo werd het veranderen van kleur wellicht verklaard. [WNT 3/2, 3037, 3]. |
- | 8 Behoutet staen: behoudt het (enclisis), laat het staan |
- | 10 Met der daet: werkelijk [WNT 9, 639] |
- | 14 Broed: brengt voort [WNT 3/1, 1418, 4 a]; Ghejock: gescherts [WNT 4, 492, 1] |
- | 15 VVagghel-muts: weifelaar, veranderlijk persoon [WNT 24, 644, s.l. Waggelen]; VVapper-mont: babbelkous, mond die nooit stil staat [WNT 24, 1148, s.l. Wapperen] |
- | 16 Gront: mening |
| |
|
|