| |
| |
| |
| |
D6 v: XI. Vanden Leeuvv, ende het Peert.
- | 2 Gansich: ongeschonden, gaaf, volledig [WNT 4, 252-3, I en II, 2, s.l. Gans]; Beemd: grasland [WNT 2/1, 1295] |
- | 4 Beroemt sich: roemt zich, verheft zich op [WNT 2/2, 1906, A en B] |
- | 9 Schalck: slim, sluw [WNT 14, III, 230, A, 3] |
- | 12 Expaerdich: deskundig, ervaren [WNT 3/3, 4321, A, 1] |
- | 13 Bockt: bukt; Quansuys: voor de schijn [WNT 8/1, 699, 2] |
- | 15 Seech: neerzakte [WNT 28, 591, II, 3, s.l. Zijgen] |
- | 16 Jonste: gunst (hier ironisch) [WNT 5, 1284] |
| |
| |
Matth. VII.
- | MATH. VII.: Matteüs 7, 15-23 |
| |
D7 r: Sabellicvs.
- | Koemt om hals: komt om het leven [WNT 5, 1656, I, 2 a] |
- | Sabellicvs: Dit wordt beschreven in Sabellicus’ Rhapsodiae enneade 6, kap. 1. [Nauta 1934, p. 20; zie ook fabel III, B7r en IX, D3r] |
- | 1 Archlistich: listig, boosaardig, vals [WNT 2/1, 636, 1]; Cleopatra: Kleopatra Thea, Egyptische prinses, oudste dochter van Ptolemaios VI. Philometor. Uit haar tweede huwelijk met Demetrios II Nikator werd haar zoon Antiochus geboren. Moeder en zoon regeerden een tijdje samen, maar de moeder wilde hem vergiftigen omdat hij Alexandros Zabinas had gedood. [Pauly-Wissowa XI/1, kol. 785-787] |
- | 2 Antiochum: Antiochus VIII (Epiphanes Philometor Kallinikos), Gryphus genoemd (= met de haviksneus) werd na de moord op zijn vader Demetrius Nikator koning van een deel van Syrië, overwon zijn tegenkoning Alexander en doodde zijn moeder, die hem wou vergiftigen. [Sterck 1927 p. 528, 6; Pauly-Wissowa I/2, kol. 2480-2483] |
- | 4 Alexandrum: Alexandros II, bijgenaamd Zabinaios of Za(e)binas, koning van de Seleukiden, in de tweede eeuw voor Christus. [Pauly-Wissowa IX A2, 2207-2208] |
| |
| |
- | 8-9 Dien volghende: daarom, daarop |
- | 18-19 Met alsulcke Mate alsmen uyt-meet, werdtmen weder in-ghemeten: iemand gelijk met gelijk vergelden, ‘met dezelfde munt betalen’ [WNT 6, 1805, B, s.l. Inmeten] |
- | 20 Somtijdts: soms |
- | 21 Onversiens: onverhoeds, onverwachts [WNT 10, 2177, 1 en 2] |
| |
D7 v: XI. Leeuvv, en Paerdt.
- | 1 Grousaem: vreselijk, afschuwelijk, schrikwekkend [WNT 5, 128, 1] |
- | 2 Ghetier: gebrul [WNT 4, 1838, 2] |
- | 3 Gheweet: kennis, het weten |
- | 6 Swetsers: van de bedrieger, vleier, snoever [WNT 29, 1566-7, 2 en 4]; Al te mael: allemaal |
- | 8 Steend’: kermt, kreunt, zucht [WNT 15, 1451] |
- | 11 Smout: zalf, olie [WNT 14, 2213, 1] |
- | 12 Bloo: laf, zwak [WNT 2/2, 2917, 1]; Stout: zelfbewust, durvend [WNT 15, 2019, A, 1] |
- | Flinck: slimmerik; bijdehand, doortastend persoon [WNT 3/3, I, 4556, 1], hier wellicht meer: boef, schavuit, deugniet, verwant met de betekenis ‘list’ [WNT 3/3, 4557, 3] |
| |
|
|