| |
| |
| |
| |
D2 v: IX. Vanden Boer, ende den Satyr.
- | Satyr: in de klassieke mythologie een ruw wezen, half mens, half dier [Sterck 1927 p. 651, 1]. Erasmus vertelt dit verhaal van de satyr in het hoofdstuk over ‘Inconstantia, perficia, versutia’ in zijn Adagia, als uitleg van de uitdrukking ‘ex eodem ore calidum et grifidum efflare’ (heet en koud uit één mond blazen). Het is de 29ste fabel, Satyrus et viator van de Romein Avianus, en komt ook bij Faerno voor (nr. 58). Deze fabel inspireerde onder meer Jadob Jordaens tot een schilderij. [Meertens 1983, p. 111] |
- | Dubbel mensch: schijnheilig, ‘met twee gezichten’ |
- | 1 Verleghen: uitgeput, gehinderd, wanhopig [WNT 20/1, 765-70, 1 en 3] |
- | 3 Vaerdich: bereid, bekwaam [WNT 18, 21 en 65, 2 en 8] [ook regel 12] |
- | 4 Medogend’ wiert geneghen: medelijden kreeg, geneigd was tot medelijden [WNT 4, 1509] |
- | 6 Bestont: begon [WNT, 2/2, II, 2101, I, 3] |
- | 7 Aessemen: ademen |
- | 8 Weest: wees het (enclisis); Bevont: besefte, waarnam [WNT 2/2, 2335-6, 1 en 4]; Plegen: doen [WNT 12/1, 2496, 5] |
- | 10 Paps: met pap (genitief) |
- | 13 Schromich: bang, angstig [WNT 14, 1110, A, 1] |
| |
Verklaring
- | 2 Gront: overtuiging, gemoed, inborst [WNT 5, 938, I, 5 e] |
- | 6 Betrout: vertrouwt; Veynsaert: veinzer, huichelaar |
- | 8 Treken: daden, streken [WNT 17, 2284 en 2287, 2 en 5] |
| |
Eccles. XI. Iaco. IIII.
- | ECCLES. XI. IACO. IIII.: Jezus Sirach (Ecclesiasticus) 11, 5-6 en Brief van Jakobus 3, 10 en 4, 9. |
- | 2 Eygen-wil: eigenzinnigheid [WNT 3/3, 4009, s.l. Eigenwillig] |
| |
D3 r: Sabellicvs.
- | Dubbel-grondich: dubbelhartig, vals, geveinsd [WNT 5, 939, I, 5 e, s.l. Grond] |
| |
| |
- | Sabellicvs: Dit citaat komt voor in Marcus Antonius Cocius Sabellicus’ Rhapsodiae, enneade 9,4. [Zie fabel III, B7r; Nauta 1934, p. 26] |
- | 1 Emanuel: Manuel I, Griekse keizer (1120-1180). Trad tijdens de tweede kruistocht in vriendschappelijke verbinding met keizer Koenraad III. [Sterck 1927 p. 650, 67] |
- | 4 Betoont: laten blijken [WNT 2/2, 2235, A, 1]. |
- | 6 Conradus: Koenraad III, Duits keizer (1094-1152), maakte een kruistocht naar het Heilige Land, die minder gelukkig slaagde. Het leger bezweek gedeeltelijk door onmatigheid, gedeeltelijk door het vergif dat de Grieken in de bronnen wierpen. [Sterck 1927 p. 650, 67] |
- | 7 In Palastinam: naar Palestina (accusatief) |
- | 8 Derhalven: om die reden [WNT 3/2, 2426, 1] |
- | 9 Meels: (van) meel (genitief) [Sterck 1927 p. 650, 67: met s achter veel] |
- | 11 Krancheyden: ziekten [WNT 8/1, 97] |
- | 13 Bevonden: waargenomen, beseft [WNT 3/2, 2335-6, A, 1 en 4] [cf supra] |
- | 15 Van daer...ghevoordert: ontboden [WNT 22/2, 1174, 2] |
- | 18 Haer wachten: zich hoeden voor [WNT 24, I, 484, 2] |
- | 21 Dickmael: dikwijls |
- | 21-22 Achter de rugghe: terwijl je het niet ziet, als je je omdraait |
- | Veel gheweet, veel vermeet: veel weten, veel vermetelheid |
| |
D3 v: IX. Boer, en Satyr.
- | 3 Verkleund: verkleumd |
- | 4 Dreund: rilt, hier: klapperen [Meertens 1983, p. 111] |
- | 7 Domp: adem [Meertens idem] |
- | 9 Nap: beker, kom [WNT 9, 1547, 1] |
- | 12 Vont: vondst, ontdekking [WNT 22/1, 1104, 4 c] |
- | 13 Ter vlucht: haastig, fluks [Meertens idem]; of: in zijn vlucht |
- | 15 Vvacht u: hoed u; Schouwt: schuw, mijd |
- | Dubbel-over quaet: dubbel zo, tweemaal zo |
- | Wonder: verwondering, verbazing [WNT 26, I, 1902, 1] |
| |
|
|