| |
| |
| |
| |
C2 v: V. Van Iupiter, en ’t Serpent.
- | Erlanghen: verwerven, verkrijgen [WNT 3/3, 4200, 1] |
- | 1 Iupijn: de hoogste god der Romeinen, die donder en bliksem, regen en zonneschijn verwekt; hij beschikt over het lot der stervelingen en openbaart zijn wil door wondertekenen en orakels. Sinds de zesde eeuw geheel met Zeus vereenzelvigd. [Van Dale 12, 3865] |
- | 2 Noot: uitnodigde [WNT 9, 2095, 4 d] |
- | 3 Cieren: versieren [WNT 14, I, 1337], vereren |
- | 7 Gramschap: woede, wrevel [WNT 5, 561]; Yver: gedreven, vurige. (Er staat yver maar we interpreteren het als yverig, want twee substantieven kunnen niet na elkaar voorkomen. IJverig betekent vurig, heftig, vlijtig. [WNT 6, 1426-7, I 1, 2 en 4]) |
- | 9 Loose: valse |
- | 12 Bekent: herkent [WNT 2/1, 1573, 4] |
- | 13 Offrande: gave, offer [WNT 10, 87, 1 b] |
- | 15 Versaemt: verenigd, verbonden [WNT 20/2, 2192, 5, s.l. Verzamelen] |
| |
Verklaring
- | 1 Superstitieus: bijgelovige [WNT 16, 572] |
- | 3 Daer-en-tusschen: ondertussen |
| |
Ecclesia. XXX.
- | ECCLESIA. XXX.: Jezus Sirach 30, 18-20 (Ecclesiasticus) |
- | 2 Swert: zwart |
- | 3 Ootmoedich hert: nederig hart |
- | 4 Deucht-lieve: deugdlievende; Van Godt: door God; Waert: naar waarde |
| |
C3 r: Athenaevs.
- | Athenaevs: Grieks grammaticus uit Naucratis (ca. 230 na Chr.). Zijn bekende werk Gastmaal der Geleerden (Deipnosophistai ) is een verzameling anekdoten over het eten en drinken van bekende personen, die cultuurhistorisch van groot belang is. [Sterck 1927 p.
|
| |
| |
|
652, 68; Van Dale 12, 3849] Nauta vond dit citaat echter niet bij Athenaeus maar bij Curtius Rufus: Historia Alex. Magni boek 4, kap. 5. [Nauta 1934, p. 26-27] |
- | Alexander Magnus: Alexander III de Grote (356-323 v.Chr.), de beroemde koning van Macedonië, opgevoed door Aristoteles. Door zijn veldtocht tegen Perzië, waarbij hij tot in Indië doordrong, wordt hij de grootste veroveraar van de oudheid. [Sterck 1927 p. 544, 68; Van Dale 12, 3845] |
- | 3-5 Alsoo haest...soo: van zodra...zo... |
- | 5 Statiram en Darius: Stateira, dochter van Darius Codomannus [Sterck 1927 p. 706, 95] |
- | 6 Potentaten: machthebbers, vorsten [WNT 12, 3738, I, 1 en II, 1 a] |
- | 8 Alsoo: toen |
- | 13 Af-gheseyt: geweigerd, afgeslagen [WNT 1, 1949, A, 1 b] |
- | 15 Verkoren: uitverkoren, beminde [WNT 20/1, 467, 1 en 2] |
- | Veel slaven om gaven: veel zwoegen [WNT 14, 1608, 1] voor giften |
| |
C3 v: V. Iupiter, en de Slanghe.
- | 4 Versoet, en deckt: verzoet en verbergt |
- | 5 Goden Voocht: hoofd, beschermer [WNT 22/1, 2 b en 4]; Sin: betekenis [WNT 28, VI, 1079], bedoeling |
- | 6 Onken dat maeckt onmin: wie men niet kent, heeft men niet lief [WNT 10, 967, I, A, 2 a] |
- | 9 Kreuckt: kwetst, beledigt (vaak in alliteratie met krenken ) [WNT 8/1, 174-5; A, 6-7] |
- | 11 Plach: gewoon was [WNT 12/1, 2498, II, s.l. Plegen] |
- | 12 Vermach: kan, waartoe... in staat is [WNT 20/1, 1462, 1] |
- | 14 Schout: schuwt, mijdt, vreest [WNT 14, 964, A, 1 en 3] |
- | 15 Bevreemt: vervreemd, ontvreemd (?) (In het WNT 2/2, 2358: iem. iets vreemd, zonderling doen vinden; verwonderd, verbaasd) |
- | Baat: nut, voordeel; wel vaker in tegenstelling met schade [WNT 2/1, 840, 1] |
| |
|
|