| |
| |
| |
| |
B2 v: I. Van ’t Paerdt, en de Zeughe.
- | T’ leven quaet: slecht te leven |
- | 4 Onvertsaecht: op een wijze die van onverschrokkenheid getuigt [WNT 10, 2127, B] |
- | 5 Braveeren: in volle pracht prijken, pronken, pralen, meest met betrekking tot zwierige tooi of opschik [WNT 3/1, 1160, I 1] |
- | 6 Laci: uitroep van bekommering of droefheid, nu vrijwel alleen nog in ironische stijl gebruikt [WNT 8/1, I, 893-894] |
- | 10 Mis: mest, drek van beesten [WNT 9, 603, s.l. Mest III] |
- | 12 Vroom-moedelick: met een vroom gemoed |
- | 15 Verbeydend': afwachtend [WNT 19, 396, 1, s.l. Verbeiden]; Verdwaest: verward, versuft [WNT 19, 1624, 2]; Achteloose: verwerpelijke |
| |
Verklaring
- | 1 Snoot: verderfelijk, waardeloos [WNT 14/2, 2402, A 2 en 3] |
- | 2 Geyl: weelderig, al te welig [WNT 4, 907, II, 2]; Verslenst: verzwakt [WNT 20/2, 326, II, 3 a] |
- | 4 Ongherijmt: met het gezond verstand in strijd [WNT 10, 1651] |
- | 6 Paert: is van gelijke aard, komt overeen, past bij [WNT 12/1, 481, B, 2 b]; Manhaftig: dapper, als een man zich gedragend [WNT 9, 199, B 1] |
| |
Galat. VI.
- | GALAT. VI.: Galaten 6, 4 |
- | 1-4 VVel wijs...bedroeven: We verduidelijken de eerste regels van deze zin met het citaat uit Galaten: Laat ieder zijn eigen gedrag onderzoeken, dan zal hij zijn roem wel vóór zich houden en niet uitspelen tegen zijn naaste. De twee laatste regels komen niet echt in Galaten terug en ook niet bij De Dene. Het Frans (Perret 1578) is duidelijker en luidt als volgt: ‘Ne mettons point außi sur autruy nostre appuy;/ Car Dieu cognoist les coeurs, & nos mal-faits descoeuure’ (Laten we zeker onze steun niet in de andere zoeken, want God kent ons hart en ontdekt onze misdaden). |
- | 4 Ontdeckt: ontbloot [WNT 10, 1827, A 2] |
| |
| |
| |
B3 r: Plvtarchvs.
- | Plvtarchvs: Grieks geschiedschrijver en moralist, (ca. 46-120 na Chr.) bekend door zijn vergelijkende levensbeschrijvingen van Grieken en Romeinen (Vitae parallelae ). [Sterck 1927, p. 588, 36; Van Dale 12, 3875] Dit citaat komt uit het ‘leven van Themistocles’. [Nauta 1934, p. 27] |
- | 1 Themistocles, ende Adimanthus: beide Griekse veldheren in de 5e eeuw voor Christus, Themistocles (ca. 524-459 v.Chr.) is ook beroemd als Atheens staatsman, hoofd van de volkspartij [Sterck 1927 p. 710; Van Dale 12, 3882] |
- | 5 Heyrkracht: kracht van de krijgsmacht [WNT 6, 482, 1, s.l. Heir], legerkracht; Overquam: overviel [WNT 11, 1795, 2, s.l. Overkomen] |
- | 7 Willich: met enthousiasme, graag, welwillend [WNT 26, 761 en 768, 1 en 7]; Na: naar |
- | 8 Het jammert my: het deert, bedroeft, spijt, grieft mij [WNT 7/1, 174, A, s.l. Jammeren] |
- | 9 Perijckel: de toestand van dreigend gevaar, het bedreigd worden door de mogelijkheid van onheil [WNT 12/1, 1209, 1] |
- | 11 Heldt-roemich: met de roem van een held; Krijch: strijd [WNT 8/1, 207] |
- | 13 Blooden Maffaert: flauwerd; slap, krachteloos persoon [WNT 9, 87, s.l. Maf I]; Ledighe: Ledig: met betrekking tot iemands werkzaamheden: vrij, niet werkende; met de ongunstige bijgedachte dat men zijn tijd verluiert of weinig goeds verricht [WNT 8/1, 1214-1215, 5 b] |
- | 14 Slachten: gelijken op, overeenkomen met, aarden naar [WNT, II, 14/1, 1481] |
- | Versoeck: de aanval, aanslag; het beproeven [WNT 20/2, 2430-1, I, 2 en 4]; Kloeck: met betrekking tot zedelijke of geestelijke kracht, sterk, krachtig, machtig; verstandig, wijs [WNT 7/2-1, 4179 en 4183, A 8 en 18] |
| |
B3 v: I. Paerdt, en Zeughe.
- | 5 Bedreckt: met drek bevuild [WNT 2/1, 1216, s.l. Bedrekken] |
- | 6 Leppich: op zure, bitse, onvriendelijke, verachtelijke wijze [WNT 8/1, 1602, B]; Schits: op boze, verstoorde, onvriendelijke wijze; op smadelijke wijze [WNT, I, 14/1, 729, B, 1en 2] |
- | 9 Moy-weer: behaaglijk, aangenaam, gunstig. Mooi weer spelen: vrolijk zijn, plezier maken [WNT 9, 1095, I, B 6]. Je zou het kunnen vertalen als: ‘dat is allemaal wel plezierig, maar...’. |
- | 11 Tfy: foei. Tussenwerpsel gebruikt om afkeer of afkeuring uit te drukken. [WNT 16, 1755, A 1] |
| |
|
|