Ik kon naar mijn kamer terug, waar niemand was, die iets voor me klaar maakte en vriendelijk voor me was en mijn hoofd deed echt nog wel pijn, al was dat de volgende dag weer verdwenen, dus een hersenschudding was het waarschijnlijk niet. Maar toch: het had er een kunnen zijn en dan is het toch onverantwoord om daar niets aan te doen.
In de kantoorboekhandel staat alleen een meisje, dat aan me vraagt, wat ik wil hebben.
‘Een rolletje sellotape graag.’
‘Dat kan, mijnheer. Welk formaat?’ en dan ziet ze mijn hand, ‘o, daarvoor,’ zegt ze.
Ik zeg: ‘Ja, verschrikkelijk, vindt u niet. En daarom wou ik er maar plankband omheen doen, dan heb ik tenminste kans, dat het blijft zitten.’
‘Zal ik het er even omheen doen?’
‘Als u doen wilt, graag.’
Ik volg haar beleefd naar het kantoortje, waar ze twee rollen sellotape nodig heeft voordat mijn hand helemaal is ingepakt en er geen kans meer bestaat, dat ik onderweg stukjes zal verliezen. Dan staat ze weer op en ik wil haar op de wang kussen, zo dankbaar ben ik, dat ze me heeft willen helpen, maar ze trekt snel haar gezicht terug.
‘Waarom niet,’ stamel ik. ‘Ben ik zo onaantrekkelijk. Ruik ik uit mijn mond? Zeg het maar,’ maar het meisje antwoordt niet. Ze staat op en rent het kantoortje uit, met haar handen voor haar gezicht. Als ik de winkel weer inloop, zie ik niemand.
Voor de zekerheid neem ik nog een rolletje sellotape mee en ik besluit geen geld neer te leggen, want als er geen personeel is, nou dan hoef ik ook niet te betalen.