Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3
(1938)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendNoch van tekene die gescien selen. .iii.Ga naar voetnoot+Dien tijt, daert op indet al
120[regelnummer]
Die werelt, ende daerop doemen sal
God die minsce na haer doen
Van dat si hier hebben geploen,
Dien dach, dien tijt, no die ureGa naar margenoot+
En weet geene cr[e]ature,
125[regelnummer]
En waer, oft enich heylich man
En hadde in sine jeeste danGa naar voetnoot126
Van gods halven also vernomen,
Ende dat aldus vord waer comen;Ga naar margenoot+
Want aldus gesproken es,
130[regelnummer]
En es onser kinnes niet gewes,
Dat wi die tide entie uren
Geweten mogen bi onser figuren.Ga naar voetnoot132
| |
[pagina 347]
| |
Maer also die dade vanden indeGa naar margenoot+
Selen comen, alsict vinde
135[regelnummer]
Bescreven in Jeh[...]ronimus bloemen.Ga naar voetnoot135
Hi seit: Het selen vorteken comen,
Die de heyligen hebben vorseit,
Ende propheteert na geestelijcheit.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot138
Dierste teken sal sijn nidechede,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Met ere utstortender vloyechede;Ga naar voetnoot140
Daermede getrou[.]heit ende caritate
Werd geroeft van haren state.
Dander sijn conste quaet,Ga naar margenoot+
Ende grote stride, dat verstaet,
145[regelnummer]
Ende sduvels word vordbringen,
Ende achterwege sayen die dinge
Gelijc oft ewangelien waren;
Ende heresie comt daernare,Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+ Ende werd gesprayt in alt lant.
150[regelnummer]
Dan werd gesien daerna thant,
Datmen den keyser versniden [s]al,
Die wortel soude sijn boven al.
Also alse Crissostimus geseget:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot153
Tsap dat in die wortel leget,
| |
[pagina 348]
| |
155[regelnummer]
(Dat sijn die heylige vorwaer)
Dal sal oec verdrogen daer.
Hier op seit oec sent Jan:
Die boem die groyt ende wasset an,Ga naar margenoot+
Alse lange alse hi sijn sap hevet
160[regelnummer]
In hem selven, ende uutgevet,
So mach hi groyen ende duren;
Maer alsem tsap niet mach geburen,Ga naar voetnoot162
So verdroecht hi, ende valt ter neder.Ga naar margenoot+
Aldus so eest oec vort ende weder
165[regelnummer]
Metter werelt, dat seldi weten;
Want die gene diet hebben beseten,
Dat sijn die minscen, dat verstaet;
Ende alse in hem dat tsap vergaet,Ga naar margenoot+
(Dat goede, dat ic daer vore gewoech)
170[regelnummer]
Ende in quaden sape uutsloech,
So verdroget hi dan in quaetheden,Ga naar voetnoot171
Gelijc dat vore die bome deden.
Ende alse dus die liede werden saen,Ga naar margenoot+
Daerna so sal die werelt staen
175[regelnummer]
Onlangen tijt; want haer gebrect
Des saeps, daer Sent Jan af sprect.
|
|