Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 3
(1938)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendHier begint di[e] interpretatie vanden visione .iii.Ga naar voetnoot+Dat irste dier, dat Daniel sach,
Secgic u, dat bedieden mach,
Vier principale rike fijn,
120[regelnummer]
Die getrouwe selen sijn,
| |
[pagina 246]
| |
Deen na dander, oec gepijntGa naar margenoot+Ga naar voetnoot121-122
Vanden rike Gods, alst scijnt.
Ende int inde des oerdeels sekerlikeGa naar voetnoot123
Content selen sijn alle rike.
125[regelnummer]
Daer hi seget: ‘.iiii. winde streden’,
Dat sijn die ingele hier ter steden,Ga naar margenoot+
Als die bi gelikenessen heten winde,
Om haer subtijlheit, alsict vinde,
Om dat men den wint niet mach sien,
130[regelnummer]
So heetmen, bi geliken vandien,
Ingelen, die vor ons vechten.Ga naar margenoot+
In andren manieren mach ment berechten,
Alse van quaden geesten, godweet,
Die oec heten vechtende gereet
135[regelnummer]
Opten minsce, om hem te [b]ringenGa naar voetnoot135
Vander doget, te quaden dingen.Ga naar margenoot+
Daer hi seget: ‘in midden die zee’,
Dat es te verstane min no mee
Dese werelt, nu ongenadich,
140[regelnummer]
Die alse die zee es ongestadech.
Dene vloge[.] oec van desen diere,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot141
Es van rijcheden, in alre maniere,
Overvlodecheit, ende goet tijt.
Dandere vlogle, des seker sijt,
145[regelnummer]
Es vrese van wapen, dat si u cont,
Daer menich mede ward gewont.Ga naar margenoot+
Dit es dbedieden vanden diere
Dat hi sach in leuwinnen maniere.
| |
[pagina 247]
| |
Dat ander dier was .i. bere,
150[regelnummer]
Daeraf willic u secgen mere:
Een beer es starc, ende can wel dogenGa naar margenoot+
Groten honger, ende slage vermogen,
Dies gelijct hi enen rike,
Dat vele dogen sal, sekerlike.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Ende die drivoude tande, die hi sach
Daerane, seit hi, dat gelach,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot156
Ende an die prinsen mede,
Dat .iii. coninge gerede
Ga naar margenoot+ Selen werden een daerna,
160[regelnummer]
Dats Perssen, ende Meden, ende Caldea.
Ende daer hi seget: ‘Et vele vleesch!’Ga naar margenoot+
Daermet meint hi inden eesch,Ga naar voetnoot162
Dat sine gesellen daerna te hant
Selen strueren haers selfs lant.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Dit wilt hi vanden Joden secgen,
Want sijs niet en conden ontlecgen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot166
Daer hi sach dat dier pardus,
Dat ontbint men ons aldus:
Der Grieken lant, dat dit sal,
170[regelnummer]
Dat dit Orienten, ende Europen al,
Ende Asyen sal onder hebben nu.Ga naar margenoot+
Die vier v[l]ogle, dat secgic u,
Dat was die groetheit coninc lichamen,Ga naar voetnoot173
Daer vier saken nu af quamen,
175[regelnummer]
Dat was cracht, ende milthede,
Ende vroetscepe, ende grote coenhede,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 248]
| |
Ende oec bekennense salichede,
Datsi dapper in stride sijn mede.
Ende vier hoefde hadde dit dier,
180[regelnummer]
Daeraf so ontbint hi hier:
Alst al es worden een rike,Ga naar margenoot+
Dat gedeilt sal werden sekerlike
In vier riken, dat verstaet,
Ende dese viere oec na te gaet.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Daer hi sach dat vierde dier,
Daeraf seget hi aldus hier,Ga naar margenoot+
Vans ingelswegen van hemelrike,
Dat dit bediet vierde rike,
Dat sal trike van Rome wesen.
190[regelnummer]
x. horne hadde oec na desen,
Dat selen .x. conincrike sijn.Ga naar margenoot+
Die ene horen, die oec in scijn
Die minscenogen hadde binnen,
Daer moge wi Antkerst bi bekinnen.
195[regelnummer]
Ende die mont, die daer sprac,
Dat[s] Antkerst quaetheit, die uutbracGa naar margenoot+
Jegen dat gelove vorwaer.
Den hemel, dien hi doen sach daer,
Betekent, dat Antkerst vechten sal
200[regelnummer]
Jegen die heiligen overal.
Ende daer hi sach den Ouden van dagen,Ga naar margenoot+
Dats onse here, die sonder vragen
Ten ordele sitte, na dit gedaen.
Noch seldi vordmeer verstaen
205[regelnummer]
Van desen vierden di[e]re, godweet,
In dese prophecie hierna geet.Ga naar margenoot+
|
|